Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OPENINGSWOORD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPENINGSWOORD

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte broeders,

Er is veel zorg rond de vraag of wij ambtsdragers voldoende zijn toegerust (en hoe onze zelfwerkzaamheid op dit punt is) om met de bijbel en de vragen daar omheen in de ambtelijke praktijk vandaag verantwoord om te gaan. Naar mijn stellige indruk moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. De bijbel wordt door ons natuurlijk met traditionele regelmaat nog steeds gelezen en af en toe werpen we misschien ook nog wel eens een blik in de belijdenissen van de kerk om te zien wat daarin vanuit de bijbel over de christelijke geloofsgeheimenissen wordt nagesproken, maar dat kweekt op zich niet het vermogen om met de Heilige Schrift op huisbezoek, in de toetsing van de prediking op haar bijbels gehalte en toepasselijkheid naar de gemeente toe en in de confrontatie met andersdenkenden, op adequate wijze om te gaan. Want er is vandaag nogal wat aan de hand.

In de theologische wereld gaat vandaag enorm veel om, aan oude en nieuwe vragen en af en toe, eigenlijk steeds meer, aan zaken die het fundament van ons christelijk geloof raken. Vroeger gingen deze dingen misschien grotendeels langs het gewone kerklid heen en ambtsdragers verdiepten zich in theologische vraagstukken alleen voorzover zij er zich persoonlijk bij geïnteresseerd voelden.

Vandaag is dat anders. Niet alleen wetenschappelijk, maar ook in gepopulariseerde vorm bereikt een vloed van boeken en geschriften het brede kerkelijke publiek, waarin gedachten over de meest fundamentele geloofsstukken worden ontvouwd, soms in bevestigende, ook veel in ontkennende zin. Met de woorden “ontkennende zin” wordt hier bedoeld dat vraagtekens worden gezet bij de wijze waarop de christelijke kerk bepaalde geloofswaarheden door haar geschiedenis heen voor zeker heeft gehouden. Nieuw, verbeterd en eerlijker Schriftonderzoek zou op sommige punten van de christelijke geloofsleer in een andere richting wijzen.

Niet nieuw

De vragen en problemen die hier liggen, zijn niet nieuw, maar ze komen nu sterker en met meer wetenschappelijke pretentie aan de orde. In populaire vorm gaan ze over het scherm. Vroeger gingen ze aan het gewone kerklid voorbij en ook nu gaat er aan theologische studies nog veel buiten de gemeente om, hoewel er in de gemeenten met betrekking tot deze dingen naar mijn overtuiging veel meer omgaat dan men oppervlakkig gezien misschien denkt. En het gaat hier om dingen die het hart van de gemeente raken.

Om welke vragen gaat het dan ?

Denken we eens aan het Godsbestuur in het grote wereldgebeuren en in ons eigen kleine leven. Twijfel en onzekerheid over de sturende hand van God in ons leven manifesteren zich niet alleen bij ongelovigen en onkerkelijken. Veel jongeren, die op de rand van geloof en van hun betrokkenheid bij de kerk balanceren, lijden bewust of onbewust ook aan deze twijfel. Wel vanuit een andere instelling, maar ook de gelovige, ook de kerkelijke mens, ook hij of zij die zich in bijbelse zin kind van God mag weten, kan ermee overhoop liggen.

Christenen staan niet buiten het grote wereldgebeuren en ook hen kan, als zij kijken naar het bonte gewriemel en gewemel op deze planeet, naar alle turbulente gebeurtenissen en rampen, naar alle onrecht en vernedering van mensen door mensen, wel eens de wurgende vraag bespringen: hoe moet ik in en achter al deze dingen de hand van God zien en welke zekerheid mag ik hebben dat mijn kleine leventje, met alles wat daarin aan vreugde en verdriet, aan voorspoed en tegenspoed omgaat, bij God bekend is en dat mijn signalen van dank bij voorspoed en mijn schreeuw om bijstand wanneer het tegenzit, inderdaad door Hem worden opgevangen? En treft in deze wereld het kwaad niet evenzeer de goeden als de slechten?

Het geloof in een persoonlijk God

Het geloof in een persoonlijk God die, als we dat zo mogen zeggen, tot al zijn schepselen in een levende en emotionele en tot zijn kinderen in Jezus Christus in een bijzondere relatie staat, is ouderwets aan het worden. In een combinatie van modern levensgevoel en moderne theologie wordt dat geloof bij stukjes en beetjes als fundament onder het leven van velen weggegraven. Over het wie, wat, waar en hoe van God, wordt in discussies veelal op zwevende, versluierende wijze en in omstandige termen gesproken. Om het eigenlijke wordt vaak heengedraaid met woorden, die niet ten volle ontkenning maar ook geen erkenning inhouden en die luisteraars en kijkers vaak met wezenlijke vragen en teleurgesteld achterlaten. Opmerkelijk is hoevelen onder de intelligentia in christelijke kringen het een gênante zaak vinden om nog ronduit voor hun geloof in een persoonlijk God uit te komen. Het staat modern om vragen over het persoonlijk geloof in algemene en vooral relativerende termen te beantwoorden, in elk geval in termen die elke gedachte aan affiniteit met de “primitieve” geloofsopvattingen van het voorgeslacht uitsluiten. Men hoort vaak spreken over de waarden van het evangelie, die waard zijn om in alle sferen van ons bestaan uitgangspunt van ons doen en laten te zijn, maar dan wel ontkoppeld van de gedachte dat we in dat alles met een persoonlijk God te maken zouden hebben. Aan veel meer mensen dan wij misschien vermoeden, knaagt vandaag de Godsvraag.

Er zou veel meer te noemen zijn. Overduidelijk is (wie met mensen spreekt, constateert het) dat vandaag onder kerkmensen een sterke discrepantie wordt ervaren tussen de prediking en hun werkelijkheidservaring. Men spreekt het niet altijd even duidelijk uit en men zal er de samenkomsten niet om verzuimen, maar het vreet wel aan ze.

Ambtsdragers worden vandaag met vragen geconfronteerd waarop ze geen antwoord meer weten te geven en waarop ze beter ook niet kunnen antwoorden dan er stotterend en stamelend mee om te gaan. En waar die vragen nog niet actueel zijn, zullen ze dat wel worden.

Op vrijdag 20 september 2002 was ik op uitnodiging van de uitgever bij Donner Boekhandel in Rotterdam, waar Kuitert zijn boek “Voor een tijd een plaats van God” presenteerde. De grote expositiezaal was naar schatting met zo’n 250 mensen stampvol. Veel theologen en predikanten, journalisten en omroepen in de zaal.

In een vlot geschreven boek worden de laatste resten van wat er bij hem van het christelijk geloof nog overeind stond, omvergehaald. Na lezing behoor ik niet tot degenen die bij hun reacties volstaan met te zeggen dat Kuitert rijp is voor een goede psychiater (Martin Ros) of in dit boek een karikatuur van zichzelf heeft geschreven (Koert van Bekkum). Met de constatering in NRC dat het boek geen voetnoten heeft, dus wetenschappelijke pretentie mist, dat het wel uit frustratie geschreven zal zijn, kan niet worden volstaan. Negatie van het boek kan als zwakte worden uitgelegd en de vraag of het gelezen wordt, is beantwoord door de uitgever met de mededeling dat de vierde herdruk al bijna helemaal over de toonbank is. Misschien zit er wel iets in al die opmerkingen, maar wil dit boek toch onder velen niet die impact hebben die het in zich bergt, dan zullen de argumenten waarmee de absolute conclusies van Kuitert worden onderbouwd, moeten worden weerlegd. Zijn argumentatie sluit op veel plaatsen namelijk naadloos aan bij de werkelijkheidservaring van mensen, ook kerkmensen.

Het rommelt in alle kerken. In de Gereformeerde kerken (vrijgemaakt) loopt men nog steeds met de gefingeerde dominee Jasperse onder de arm. In dagbladen lezen we herhaaldelijk een naam van een dienaar der kerk die onder ons meer in discussie zou moeten zijn. In de bredere vergaderingen, ook die van onze kerken, moet naast de bijbel te veel en te dikwijls de verbanddoos open, over zaken die vaak niet het wezenlijke van het kerkzijn raken, terwijl artikel 41 KO doorgaans arm is aan echt geestelijke invulling.

Het is hoog tijd voor bezinning op de vraag hoe we ons voorstellen met het geloofs-en gedachtegoed dat ons is overgeleverd, verder te gaan en hoe we het aan ons nageslacht denken mee te geven. Moge deze conferentie onder ons daaraan dienstbaar zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2003

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

OPENINGSWOORD

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2003

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's