Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Micha’s adventsverwchting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Micha’s adventsverwchting

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

MEDITATIE

„Maar ik zal uitzien naar den Heere, ik zal wachten op den God mijns heils; Mijn God zal mij horen." Micha 7 : 7.

Het was een zeer bange tijd toen de profeet Micha profeteerde, daar de boosheid van het volk van Israël zeer groot was en het volk volhardde in zijn zondeweg. Daarom is Micha's adventsverwachting des te wonderlijker. Ondanks alles wat er tegen aankomt, heeft Gods kerk toch verwachting en toekomst.

Micha is hier, wanneer hij staat op de geestelijke wachttoren, de tolk, de vertegenwoordiger van het ware volk des Heeren. Hier ziet de profeet uit naar de komst des Heeren, naar de hulp van de beloofde Verlosser van Sion. Dan zegt hij: , , Maar ik zal uitzien naar de Heere". Dat kleine woordje "maar" heeft een grote betekenis. Het wijst heen naar de hemel, naar het welbehagen Gods. Het wijst naar het welbehagen des Vaders, naar de vruchten van Christus' verdienste, naar het werk van de Heilige Geest.

Tevens wijst het op de direkte tegenstelling met het voorafgaande. Hoe droevig zag het er uit in Micha's dagen toen hij de geestelijke wachttoren beklom en uitzag naar de dageraad des heils.

Het zag er in-en indroevig uit. Immers, hoever was het volk van de Heere afgeweken. Er heerste een geest van ongeloof en revolutie bij het volk en in de gezinnen. En zo kondigt de profeet het volk de dag der bezoeking aan, die niet uit zal blijven. Micha, hij voelt zich als een eenling onder zijn volk. Van en door niemand begrepen of geteld.

Hij roept dan ook uit in het eerste vers: „Ai, mij, want ik ben, als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld, als wanneer de nalezingen in de wijnoogst geschied zijn". De profeet denkt in zijn moedeloosheid dat hij alleen is overgebleven. Hij wijst dan ook naar de toestand van die dagen, wanneer hij uitroept: „De goedertierene is vergaan uit het land en er is niemand oprecht onder de mensen".

Micha voelt zich een vreemdeling te midden van zijn volk. En wanneer hij op dat alles ziet, dan roept hij in ware geloofsverwachting uit: „Maar ik zal uitzien naar de Heere". Hij zegt niet, ik zal uitzien naar mijn vrienden of naar mensen, zeker daar zijn wij zo gauw toe genegen, inzonderheid in tijden van benauwdheden. Steun zoeken bij mensen of vrienden.

Micha wordt door genade er voor bewaard om op mensen te zien, maar hij mag uitzien naar de Heere, de getrouwe Verbondsgod, Die in Zijn trouw en liefde Dezelfde blijft. De getrouwe Verbondsgod, Die in de Verbondsmiddelaar het woord Zijner beloften aan Zijn kerk kwijt is.

Micha vertoeft op de geestelijke wachttoren, die als een wachter onafgebroken uitziet, uitziet naar het krieken van de dageraad. Gelijk als een wachter, die weet als de dageraad aanbreekt, dat hij van zijn post wordt ontslagen. Gods kerk zingt er van:

Mijn ziel vol angst en zorgen, wacht sterker op de Heere " dan wachters op den morgen, den morgen ach wanneer.

Zo brengt de Heere hier Zijn volk op de geestelijke wachttoren om in die weg uit te zien naar de dageraad, de vervulling van Gods beloften. Dat is de weg, die de Heere met Zijn kerk houdt, een weg van uitzien, dat Hij Zijn beloften zal vervullen, opdat de kerk straks ontslagen van haar post, eeuwig mag zingen van Gods goedertierenheden.

„Uitzien naar de Heere", gelijk als de inwoners van een belegerde stad uitzien naar hulp van buiten, ziet Gods kerk uit naar de verlossing, naar de Heere, Die Zijn belofte heeft gegeven. Die belooft heeft, dat Hij zal komen om te redden, te verlossen, te zaligen en voor de Zijnen in een weg van recht verzoening aan te brengen. Sion zal door recht verlost worden. Zo mag Gods kerk in die weg werkzaam zijn aan de Troon der genade in een heilig uitzien, dat de Heere Zijn werk zal openbaren in het schenken van de verlossing door de beloofde Verlosser.

Is dat ook uw uitzien? Kent u ook die bange omstandigheden, dat het schijnt alleen op de wereld te staan en door niemand begrepen te worden? Dan zoekt de ziel in het verborgen het hart uit te storten voor God en ziet uit naar redding, naar verlossing. O God, is er dan nog een middel om die welverdiende straf te ontgaan en wederom tot genade te komen?

En nu zegt de profeet: „Ik zal wachten op de God mijns heils". Ik zal wachten, het is een geloofsdaad van Micha, want alleen het werkzame geloof - kan wachten. Dat wachten van hem is ook een heilig wachten, het is een hopen op de God des heils, gelijk men het ook vertalen kan: ik zal hopen. De levende hoop heeft een wortel, waar zij uit opkomt, het is vrucht van het nieuwe

leven, dat uit God is. Het is die hoop gelijk de apostel Petrus beschrijft: , , Die ons naar Zijn grote barmhartigheid heeft wedergeboren tot een levende hoop". In tegenstelling tot de valse hoop, die wortelt in bedrieglijk mensenwerk en gebouwd is op een traan, wat gemoedelijkheden en roering in het gemoed. Hoeveel kan er zijn, dat toch eeuwig ver af is.

Christus sprak er van: „Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen, Heere, Heere, hebben we niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen en in Uw Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend".

De ware hoop heeft een fundament. Gelijk de voorzichtige bouwer zijn huis gebouwd heeft op de steenrots, zo is het huis van de ware hoop gebouwd op de enige ware steenrots Christus Jezus. Deze hoop is door de Heilige Geest in het hart gewerkt en heeft geen ander fundament dan Jezus Christus en Die gekruisigd. Alle leunsels en steunsels, alle hoop ontvalt buiten dat enige fundament. Deze ware en levende hoop en verwachting van Gods kerk is dierbare genade, Die de Heere aan Zijn volk geeft en welke onlosmakelijk verbonden is met geloof en liefde. De profeet zegt: „Ik zal wachten (hopen) op de God mijns heils". De Heere alleen is voor hem de Bron van zaligheid, heil, verlossing en redding. Dat mag Micha nu door het geloof beoefenen. Hij zegt: „De God mijns heils" en dan heeft dat geloof een mijnend karakter. Hoewel er tijden kunnen zijn in het leven van Gods volk, dat ze niet geloven kunnen en met de vader van de maanzieke jongen uitroepen: „Ik geloof Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp".

Zo is dan de hoop van Gods kerk een levende hoop, een levende verwachting, die zich uitstrekt tot Hem, Die het Voorwerp is van hun hoop en verwachting en die met de dichter van Psalm 53 uitziet naar Zijn gezegende komst. Och, dat Israels verlossing uit Sion kwame. Kent u dat uitzien, hopen en verwachten naar de vervulling der beloften, naar de Beloofde des Vaders?

Daarna zegt de profeet: „Mijn God zal mij horen". Wat voor vlees en bloed onmogelijk blijft, is een heili­ ge vanzelfsprekendheid voor het geloof, dat door de liefde werkzaam is. Ook al schijnt alles tegen te zijn en gespot wordt: „Waar is de God op Wien ge bouwdet en aan Wien, dat gij uw zaak vertrouwdet'. De vijand spot met de geloofsverwachting van Gods kerk. O, wat kan er strijd zijn in het leven van Gods ware volk of hun werk wel in der waarheid is.

Maar nu mag Micha geloven, dat de Heere hem zal bevrijden en verlossen. Dat is dan geen vrucht van eigen akker, maar de Heere doet hem dat geloof beoefenen door de bediening des Geestes. Zo mag de profeet het uit zijn hand geven en in de hand des Heeren leggen. Micha mag geloven, dat de Heere het doen zal. Dat Hij Zijn volk zal verlossen op Gods tijd en wijze.

De Heere zal de vijanden van Zijn volk beschamen. Want Sions Verlosser is gekomen.

Het woord advent wil toch zeggen: Hij komt. Hij is gekomen. Hij is gekomen als Sions Verlosser, gelegd in de beestenstal in Bethlehem, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet om Zijn volk te verlossen van de vloek der wet, te verlossen van schuld en straf, om voor Zijn volk een recht ten eeuwigen leven te verwerven. In Christus ligt nu de zaligheid van Gods volk eeuwig vast, want Hij is de nooit beschamende Rotssteen Zijner ellendigen. Deze zaligheid worden nu al Gods kinderen deelachtig door inlijving in Christus.

De Heere geve licht om onze weg te bezien. Hij doe het gemis meer en meer inleven, opdat het levende werkzaamheden des geloofs aan de troon der genade geve. Een uitzien, een hopen, een wachten des geloofs worde gegeven om uit te zien naar de vervulling Zijner beloften en met de dichter te beoefenen:

Maar de Heer' zal uitkomst geven. Hij die 's daags Zijn gunst gebiedt; 'k Zal in dit vertrouwen leven; en dat melden in mijn lied. 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht Zingen daar ik Hem verwacht. En mijn hart, wat mij moog' treffen Tot den God mijns levens heffen.

Veen,

Ds. T. M. van Dijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1988

De Saambinder | 12 Pagina's

Micha’s adventsverwchting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1988

De Saambinder | 12 Pagina's