Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELISA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELISA

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN VEILIGE HOEDE

IV.

Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn. II Koningen 6 : 16.

De troepenafdeelingen, welke Benhadad had uitgezonden, om Elisa te arresteeren, waren met verblindheden geslagen, en door den profeet van Dothan naar Samaria geleid. Toen zij op het marktplein van Israëls hoofdstad waren aangekomen, opende de Heere hun oogen. Onthutst zagen zij elkaar aan: weerloos waren zij overgegeven in de hand hunner tegenstanders. „En de koning van Israël zeide tot Elisa, als hij hen zag: Zal ik hen slaan, zal ik hen slaan, mijn vader?

Doch hij zeide: ij zult hen niet slaan. Zoudt gij ook slaan hen, die gij met uw zwaard en met uw boog gevangen hadt? Zet hun brood en water voor, dat zij eten en drinken, en tot hun heer trekken. En hij bereidde hun een grooten maaltijd, dat zij aten en dronken. Daarna liet hij hen gaan, en zij trokken tot hun heer. Zoo kwamen de benden der Syriërs niet meer in het land van Israël" (li Kon. 6:21 — 23).

De gang der Syriërs is ons een aanschouwelijk beeld van den weg, dien de Heere met Zijn volk houdt. Toen Elisa de

hoogte van Dothan verliet, en de soldaten van Benhadad ontmoette, herkenden de vijanden hem niet vanwege hun verblinding. Evenzoo is het gesteld met een ziel, tot wie de Heere in opzoekende genade uitgaat. Van nature zijn wij blind en onkundig, onverschillig en afkeerig. Pas later, in de terugleiding, krijgen wij op te merken, dat de Hemel ontfermend naar ons omzag, terwijl wij er niet om vraagden. Het kan gebeurd zijn, toen een woord der Schrift u trof, of een opmerking uit een predikatie u niet losliet; toen gij ontroerd werdt door een gebed of door een versje; toen gij onder den indruk kwaamt van den vrede, dien een kind Gods aan den dag legde; toen gij werdt aangesproken door een, die u waarschuwde voor uw toekomstig lot en u opwekte tot bekeering. Achteraf moet gij dan met Jacob belijden: „Gewisselijk was de Heere aan die plaats, maar ik heb het niet geweten." Ook na ontvangen genade herhaalt zich dit verschijnsel. De Heiland kwam tot Zijn discipelen, die zich met hun scheepje aftobden in den storm; en zij meenden een spooksel te zien. De verrezen Zaligmaker voegde Zich bij de Emmaüsgangers; doch hun oogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden. Gij hadt den weg bepaald, waarlangs de Heere u zou naderen, om u Zijn gunst te toonen; maar Hij kwam van de tegenovergestelde zijde, en uw mond zeide niet: „Het is de Heere." Gij vertrouwde, dat Hij u aanstonds zou oprichten uit de neergebogenheid uwer ziele, en gij bleeft in het zwart gaan; gij verwachtte, dat Hij uw geliefden zieke zou herstellen, en de dood trad uw woning binnen; gij hoopte, dat Hij uw zorgen zou verminderen, en de last verzwaarde — kortom, het liep u tegen, en toen was Hij, naar Wiens raad zulks geschiedde, een vreemde voor u.

Elisa bracht de Syriërs naar Samaria; daar gingen hun oogen open, en tot hun ontzetting zagen zij zich omringd door de Israëlieten, hun tegenstanders, aan wier overmacht zij hulpeloos waren prijsgegeven. Wanneer de Heere door Zijn Woord en Geest de leiding neemt, doet de ziel een vreeselijke ontdekking. Haar blinde oogen ontsluiten zich, en zij ontwaart voor het eerst haar zonde, haar schuld, haar verlorenheid. De tien geboden Gods scharen zich dreigend om de benarde ziel heen, roepende: „Gij zijt de man, de vrouw, die niet anders deedt dan uw wettigen Koning beleedigen en grieven; gij stelde uzelven in de plaats van den Allerhoogste, en handelde naar het goeddunken uws harten; gij hebt den dood verdiend." Ach, het is u onmogelijk, het tiental te ontwijken. En evenmin kunt gij u losrukken van den duivel, onder wiens ophitsing gij uw misdrijven pleegde. Ja, de vorst der duisternis treedt naar voren met de vraag van koning Joram: „Zal ik toeslaan, en den overtreder voor eeuwig doen omkomen? "

Waarlijk, het is aanvankelijk allerminst een zaak van vreugde, als de Heere Zijn hand aan een Adamskind gelegd heeft. De bliksemschichten en donderslagen van den Sinaï schokken het gemoed, dat voorheen onbekommerd was. Vroeger koesterden wij nog al gunstige gedachten over onszelf; maar die waan ligt verbroken, en onze nietswaardigheid, onze verdoemelijkheid is openbaar gekomen. Lezers, lezeressen, kent gij in geestelijk opzicht den benauwden toestand der _ Syriërs. die blindelings hun verderf waren tegemoet geloopen, en het moordend zwaard van Joram reeds zagen flikkeren? O, wat valt het dan mede, welk een verruiming volgt er dan nog!

Joram stond al gereed, om Benhadads soldaten te laten neersabelen. Doch Elisa verbood het hem; hij moest hun integendeel brood en water geven, en wanneer zij gegeten en gedronken hadden, zou hij hen in vrijheid laten vertrekken naar hun heer, den koning van Damascus. De meerdere Elisa leidt Zijn keurlingen tot de kennis hunner ellende, doch onthult dan ook Zijn goedertierenheid, Zijn volkomen verlossing. Aan gevangenen predikt Hij loslating, en aan gebondenen opening hunner gevangenis.

Brood en water — het allernoodigste — zouden de Syriërs ontvangen; maar leest de geschiedenis nog eens na: het werd „een groote maaltijd". De inwoners van Samaria waren blijde, dat de Syrische druk een einde nam, en daarom droegen zij uit hun huizen wat extra's voor het hongerige krijgsvolk aan. Benhadads manschappen konden hun oogen schier niet gelooven: al die lekkernijen voor hen, en dan nog wel van degenen, die zij vijandig bejegend hadden! Verrast en tevens beschaamd zullen zij hebben toegetast. Weergekeerd in Damascus, deden zij verslag van het wonderlijke, dat hun was overkomen. Het bevreemdt ons niet, aan het einde van het verhaal te lezen, dat de Syriërs — althans voorloopig — geen inval deden in Israël, waar kwaad met goed was vergolden.

Een ziel, die onder 's Heeren leiding in de benauwenis geraakte, gaat niet ten onder, doch krijgt te danken: „Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn wederpartijders; mijn beker is overvloeiende." De Heere is goeddoende voor een onwaardig volk. Elisa sprak van brood en water, doch het werd een groote maaltijd in Samaria. Dit voorval bepaalt ons bij het verschil tusschen de wereld en het Koninkrijk Gods. De wereld belooft veel, maar wat zij geeft, is heel wat schraler — zij stelt tenslotte steeds teleur. De beloften van het Koninkrijk worden daarentegen boven bidden en denken vervuld. Jehovah is een verrassend God; Zijn volk verwacht brood en water — en weet, dat deze gaven onverdiende genadegiften zijn — doch het wordt aan een disch van uitgelezen spijzen geleid. Het eerste gerecht is de schuldvergiffenis. Wat smaakt deze spijze zoet in den mond van hem of haar, die de bitterheden van een verslagen geest en verbroken hart proefde. Een volle kwijtschelding, omdat de Borg Zich met de ongerechtigheden van Sion liet beladen; een volkomen toedekking, wijl het bloed des Lams verzoenend vloeide op Gabbatha en Golgotha. Wie van deze spijze gegeten heeft, krijgt er nooit genoeg van, maar herkauwt gedurig: „De schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunne zonden aan." Het tweede gerecht is: vrede met God. Deze spijze is niet minder kostelijk. De Sionieten eten er zich zalig aan. Het is zoo groot: dat de Heere niet meer op hen toornen, noch hen schelden zal! Dat Hij geen gram gezicht op hen slaat, en dat zij met vrijmoedigheid mogen toegaan tot den Troon der genade. Jehovah heeft met eigen hand de scheidsmuren afgebroken, en nu mag het vlak liggen tusschen den driemaal Heilige en een snooden rebel. Het derde gerecht is: rust. Een mensch in zijn natuurstaat is zat van onrust; hij staat immers alleen en moet zelve met God en de eeuwigheid in het reine zien te komen. Uit een sinds Adam verbroken werkverbond moet hij zich een gerechtigheid oprichten, die voor den Heere geldt; nooit heeft hij genoeg gedaan, nimmer kan hij rust nemen. Aan den grooten maaltijd des Heeren is het anders. Daar mogen de vruchten van het genadeverbond worden genoten. De dischgenooten zijn niet langer daglooners en slaven, maar geliefde koningskinderen. In het kleed Zijner gerechtigheid gehuld, mogen zij zich verlaten op het volbrachte borgwerk van hun Middelaar; zij leunen op Zijn kruis-en zoenverdiensten; zij rusten in het welbehagen Gods, dat hun om Christus' wille toekomt. Het vierde gerecht is: eeuwig leven; het vijfde: blijdschap in den Heere... o, wat een volle schotels en schalen worden er opgediend! En intusschen gaan de bekers rond. waarin de wijn, die het hart verheugt, is ingeschonken. Ja, het is een groote maaltijd der verlossing, want de gunstgenooten worden heengezonden in de vrijheid, waarmede Christus vrijmaakt. De Syriërs trokken tot hun heer Benhadad; zoo keeren de door den hoogen Elisa geleiden weder tot hun Heere, dien zij moeden vrijwillig verlaten hadden. Een wederhoorig kroost zal voor altoos bij Hem wonen, en Hem dienen.

En Hem dienen. Wij spraken over ellende en verlossing, doch de dankbaarheid zal niet ontbreken. Ziet het aan de Syriërs: uit erkentelijkheid voor de wijze, waarop zij in Samaria waren bejegend, ondernamen zij voorloopig geen vijandelijkheden tegen Israël. Sionieten, dat de heidenen u niet beschamen! De groote Weldoener en Bevrijder is het zoo waard, dat gij uw leven besteedt in Zijn dienst, tot Zijn eer, overeenkomstig Zijn ordinantiën. Rijze daartoe gedurig de smeeking om de hulp, voorlichting en bekrachtiging van den Heiligen Geest. Ook in de heiligmaking zijn wij steil afhankelijk van Hem, die de Zijnen leidt in het spoor der gerechtigheid om Zijns naams wille. De Heere maakt vijanden tot vrienden; dit zal dan ook, zij het in beginsel, blijken uit een nieuwe gehoorzaamheid, uit een wandelen in nieuwheid des levens. De Syriërs, die eerst gebonden waren door verblindheid en vrees, bleven later gebonden door dankbaarheid, en hieven de wapenen niet tegen Israël op. Gelukkig zijn zij, wier weg in geestelijk opzicht overeenstemming heeft met Benhadads krijgslieden, en die dus, als een gewillig

volk. verbonden zijn aan den hoogsten Koning!

Wij beschouwden den gang der Syriërs als een aanschouwelijk beeld van den weg, dien de Heere met Zijn gunstgenooten houdt. Ook de letterlijke beteekenis van het tekstverhaal heeft ons echter wat te zeggen.

Koning Joram, wiens hart aan den Baalsdienst hing, stond niet stil bij het genadewonder des Heeren, waardoor Israël van den Syrischen druk was bevrijd. Hij was er geheel van vervuld, dat Benhadads soldaten in zijn macht waren geraakt. Nu kon hij zich wreken op de naburen, die al zoo veel onheil hadden gebrouwen! Joram was van zins, hen tot den laatsten man toe te dooden; hij besefte evenwel, dat hij er Elisa in had te kennen, dewijl deze de troepen krijgsgevangen had gemaakt. Zoo vroeg hij: , Zal ik hen slaan, zal ik hen slaan, mijn vader? " De koning legde eerbied aan den dag voor Jehovah's profeet, door hem aan te spreken als , , mijn vader"; aldus was Elia door Elisa, en Naaman door zijn knechten betiteld (II Kon. 2:12, 5 : 13). En tevens gaf Joram in het dringendherhaalde „Zal ik slaan? " blijk van zijn grimmigheid, van zijn moordlust.

Torenhoog stak de man Gods boven zijn koning uit. In edele verontwaardiging wees Elisa het plan van Joram af: hij betoogde: „Indien gij de Syriërs met uw zwaard en uw boog — dus in een gevecht — hadt gevangen genomen, zoudt gij hen geenszins als schadelijk wild hebben uitgeroeid; dat gedoogt de krijgsmanseer niet. Te minder nog zult gij u aan hen vergrijpen, nu zij zonder slag of stoot in uw handen zijn gevallen. Geef hun te eten en te drinken, en verzeker hun daarna een vrijen aftocht naar hun land." Joram, de laaghartige, durfde zich niet verzetten; innerlijk mokkende heeft hij zich naar Elisa's bevelen gevoegd.

Ter bescherming van zijn leven, was de profeet omringd van vurige paarden en wagenen; wat dunkt u, was er ook geen lijfwacht, die hem bewaarde voor de overheersching door vleeschelijke overleggingen? De vruchten des Geestes kwamen in Elisa openbaar. Zijn antwoord aan Joram wijst naar Rom. 12 henen: „Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Indien dan uw vijand hongert, zoo spijzigt hem; indien hem dorst, zoo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hoopen. Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede."

Joram, met zijn wraakgierige gevoelens, zit van nature in ons allen ten troon. Onze vingers jeuken, om den stok aan te vatten, waarmede wij den naaste, die ons dwars zat, kunnen slaan. Allerwegen komt gij Joram tegen: n de gezinnen, in de kerk, in den staat, in de maatschappij, in de volkerenwereld. Doch waar genade verheerlijkt werd, daar ontmoet gij ook Elisa, voor wien Matth. 5 : 44 heilig is: Zegent ze, die u vervloeken; doet wel aan degenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen." Ach, de keurlingen zijn twee-menschen, zoolang zij op deze aarde verkeeren; Joram en Elisa huizen tegader in hen, want het vleesch begeert tegen den Geest, en de Geest strijdt tegen het vleesch. Wat hebben zij het telkens weer noodig, dat het Woord hun toeroept: Volgt mij na, en ik zal u leiden tot den Man, dien gij zoekt." Jezus Christus, de volkomene Elisa, heeft Zich ganschelijk voor vijanden gegeven, en legt in beginsel Zijn gezindheid in Zijn erfdeel. O, dan moet Joram terugwijken voor het gebod, dat wij onze Syriërs met verschooning zullen behandelen.

Toen Christus geen opname vond bij de Samaritanen, wilden Jacobus en Johannes zich wreken, door vuur van den hemel af te bidden (Luc. 9:51 e.v.). Maar 's Heeren wrake was anders. Door den dienst van Filippus is Hij wedergekeerd tot het ongastvrije volk, met een hartelijke aanbieding om plaats te nemen aan Zijn heilsdisch; en toen ontvingen zij Hem gaarne: daar werd groote blijdschap in die stad" (Hand. 8 : 5 e.v.). Welk een wraakneming! Welk een overwinning! Vijanden werden tot vrienden gemaakt. Dat ook wij in 's Konings kracht zulk een zegepraal behalen, Hem tot eere en Joram tot beschaming.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 januari 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELISA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 januari 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's