Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een handtekening onder de belofte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een handtekening onder de belofte

Ds. H. van den Belt: „Alle ranken zijn in de wijnstok; maar wel met het gevaar uitgehouwen te worden als er geen vrucht is"

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een week van voorbereiding op de viering van het heilig avondmaal is in reformatorische kring vanzelfsprekend. Aan het tweede sacrament dat Christus instelde, wordt in de praktijk minder gewicht toegekend. Ten onrechte, vindt ds. H. van den Belt. Daarom schreef hij een opvallend boekje ter voorbereiding op de bediening van de heilige doop. „God treedt ons tegemoet als de God van het verbond. Ik ben de Heere, uw God. Dat is Zijn woord voor Israël, en voor ons.

Het was een pijnlijk moment. Na de vraag waarom ze hun kindje wilden laten dopen, bleef het stil. Daar hadden beide ouders nog nooit over nagedacht. Het was voor ds. H. van den Belt reden om een toegankelijk boekje over de doop te schrijven, primair bestemd voor doopouders. Het eerste gedeelte gaat in op de betekenis van de doop en de inhoud van de doopvragen. Daarna volgen acht meditaties met een bijpassend gebed, bedoeld als leidraad in de week van voorbereiding op de heilige doop en de zondag van de sacramentsbediening. Het laatste hoofdstuk biedt een handreiking voor de nabetrachting en dankzegging, naar aanleiding van het zogenaamde zondvloedgebed en het dankgebed in het klassieke doopformulier.
Bewust koos de hervormde predikant, die vorige week het polderdorp Oud Alblas voor het stadse Delft verwisselde, voor deze vorm. Om aan te geven dat de doop van niet minder gewicht is dan het heilig avondmaal en evenzeer voorbereiding en zelfonderzoek vraagt. „Bij de kraamvisite krijgen de doopouders het boekje cadeau. Tijdens de doopzitting bespreken we aan de hand ervan de vragen uit het doopformulier.

Verbondsmatig
Een eeuwig verbond, luidt de titel. Daarin klopt voor de predikant uit Delft het hart van de doop, die rust op Gods belofte. „Krachtens Zijn belofte zijn alle kinderen van het verbond, kinderen van God. Zij moeten het worden door geloof en bekering en zij zijn het al, omdat Hij het heeft beloofd. Dat is een wonderlijke paradox. Als je een kind van God wordt, word je wat je bent. Dat is nog eens thuiskomen! Toen de verloren zoon tot zichzelf kwam, werd hij geen zoon, maar hij werd zich bewust dat hij een zoon was en dat hij een Vader had. Hij was het niet meer waard een zoon te heten. Zo gaat het altijd als een verbondskind bekeerd wordt. Eerst onbekeerd en onwaardig en dan toch komen tot de Vader, Die nodigend wacht.
De zoon van ds. K. van den Belt, emeritus-predikant van een vrije gemeente in Katwijk, heeft niet de indruk dat zijn denken op dit punt een verandering heeft ondergaan. Het is de lijn waarin hij werd opgevoed. „Dat heeft mede te maken met het feit dat mijn vader als vrijgemaakt gereformeerd predikant begonnen is. Als het om de geloofsleer gaat, is in zijn prediking altijd iets van het vrijgemaakte element overgebleven. Een verbondsmatig denken, maar dan heel sterk verbonden aan de doorleving van het geloof, de bevinding, het wonder van Gods genade. Die twee elementen zijn in zijn prediking tot op de dag van vandaag sterk aanwezig. Toen ik zelf theologie ging studeren, heeft hij me in gesprekken meer dan eens gewezen op de waarde van het verbond. Wat dat betreft heeft hij binnen de kring van vrije gemeenten altijd een wat eigen geluid laten horen.

Volkskerk
„Als ik zelf een ontwikkeling heb doorgemaakt, is het dat het gereformeerde standpunt helderder voor me geworden is. Wanneer je geconfronteerd wordt met grote baptisten in de kerkgeschiedenis als Bunyan en Spurgeon, komt ook hun doopvisie op je af. Onderzoek in de Schrift heeft me bevestigd in het bijbelse van de kinderdoop. Ook het werk in de gemeente vormt je denken. In Oud Alblas, waar de hervormde kerk nog sterk een volkskerkkarakter heeft, heb ik meer oog gekregen voor de zegen van Gods verbond in de lijn van de geslachten. Daar ben ik wat hervormder over gaan denken.

In de 17e eeuw werd alles wat naar de doopvont werd gedragen gedoopt. Kunt u zich in die praktijk vinden?
„Dat gaat wat ver. Je moet die praktijk zien in de context van die tijd. De Nadere Reformatie is voortgekomen uit de grote bezorgdheid over de vanzelfsprekendheid die met het lidmaatschap van de volkskerk samenhing. Toch hebben de meeste nadere reformatoren een ruime doop- en avondmaalpraktijk gekend. Misschien soms noodgedwongen. We kunnen er in ieder geval uit leren dat wij niet over het hart kunnen oordelen. Persoonlijk denk ik dat je als kerkenraad de verantwoordelijkheid hebt om de doopouders te wijzen op de noodzaak van oprecht geloof, en dus zéker ook van kerkelijke betrokkenheid, maar de uiteindelijke beslissing om wel of niet te dopen is hún verantwoordelijkheid.

Bedding
Het onderscheid in doopopvattingen hangt nauw samen met de visie op de relatie tussen verbond en verkiezing. Waarop legt u de nadruk?
„Voor mij is het genadeverbond iets van de tijd, van de heilsgeschiedenis. De verkiezing ligt verborgen achter de gordijnen van de eeuwigheid. Paulus spreekt van een geheimenis. Dat moet niet het uitgangspunt van de prediking zijn. Het gaat erom hoe die verkiezing zich in de tijd uitwerkt. Kort samengevat is mijn visie dat je in de prediking moet uitgaan van het verbond en moet uitkomen bij de verkiezing. De geloofsverwondering is het laatste, niet het eerste. Via de bedding van het verbond kom je bij de bron van Gods vrije genade uit. Begin je met de verkiezing, dan sla je alles dood. Dan hebben de beloften geen betekenis meer, omdat er altijd een ja maar aan gekoppeld wordt. God treedt ons tegemoet als de God van het verbond. Ik ben de Heere, uw God. Dat is Zijn woord voor Israël, en voor ons.

U kunt zich niet vinden in de gedachte dat het genadeverbond in de eeuwigheid gesloten is, tussen de Vader en de Zoon?
„Dogmatisch kan ik dat wel toestemmen, ik denk alleen niet dat het zo dicht bij het bijbelse spreken over het verbond staat. De beraadslaging tussen de Vader en de Zoon is de laatste grond van de zaligheid, maar staat in de openbaring van God niet op de voorgrond. Het zijn maar momenten dat een tipje van de sluier wordt opgelicht. Hoewel de dogmatiek me lief is, heeft die altijd weer de neiging om de bijbelse verkondiging een beetje te filteren. Dogmatische doordenking mag nooit een doel in zichzelf worden. Als een dogmatisch schema, in welke vorm dan ook, over de Schrift gaat heersen, schiet het zn doel voorbij.
Laten we in de verkondiging nauw aansluiten bij de wijze waarop de Heere in de Schrift Zijn volk Israël en de gemeente aanspreekt. Hij heeft Adam en Eva de moederbelofte gegeven, Hij riep Abraham uit Ur der Chaldeeën en sprak tot hem: Ik ben de Heere, uw God. Dat verbond verbreedt zich tot het volk Israël en breidt zich na Pinksteren uit tot alle volkeren, zovelen als er door de Heere onze God toe geroepen worden. U komt de belofte toe, en uw kinderen. Die heilshistorische lijn van het verbond in de geschiedenis staat voor mij centraal.

Ruime prediking
„Ik heb bezwaar tegen een doopopvatting waarin de betekenis van het verbond volledig wordt overschaduwd door de verkiezing. Dan heeft de doop alleen betekenis als je uitverkoren bent. De gedachte van de erve van het verbond vind ik in de Schrift niet terug. Elke gedoopte is in het verbond, zoals alle ranken in de wijnstok zijn. Maar wel met het gevaar uitgehouwen te worden als er geen vrucht is. Je moet bínnen het verbond onderscheiden. Dat is wat anders dan: Je hoort er wel bij, maar je bent er eigenlijk niet in. Dan moet ik eerst weten of ik er echt in ben, wil ik troost hebben aan de beloften van God. Dat maakte deze opvatting zo funest voor het geestelijk leven.
Het frappante is dat men zich voor deze visie vaak beroept op de Schotse verbondsleer. Dogmatisch denk ik niet onterecht, maar de Schotten werkten die in de praktijk heel anders uit. Als je preken van Thomas Boston en de gebroeders Erskine leest, valt onmiddellijk op dat bij hen de ruime prediking van Gods belofte en het geloof centraal staat.
Als het om de doop gaat, dreigen er twee gevaren. Aan de ene kant dat de waarde van de doop, van Gods verbondsbeloften, ontkracht wordt. Hetzij vanuit de verkiezing, hetzij door een heel sterke nadruk op de toeëigening van het heil, waarbij het subjectieve aan het objectieve vooraf lijkt te gaan en dat wat in de mens plaatsvindt belangrijker is dan dat wat aan de mens verkondigd wordt. Je wordt dan op jezelf teruggeworpen. Dat lijkt me niet bevorderlijk voor het geestelijk leven.

Veronderstelling
„Aan de andere kant is het ook dodelijk voor het geestelijk leven als het objectieve zo sterk benadrukt wordt, dat de noodzaak van de toepassing ervan hooguit genoemd wordt. Je hoort nog wel hoe het moet, maar niet hoe het gaat. Wat is nou bekering? Hoe werkt de Heilige Geest? Mijn zorg binnen de breedte van de gereformeerde bond is, dat er een veronderstelling komt. Geen veronderstelde wedergeboorte zozeer, maar een verondersteld geloof.
Het werk van de Heilige Geest moet in de prediking een plaats hebben. Ons toeëigenende hetgeen we in Christus hebben. Die formulering in het doopformulier bevat voor mij de crux. Tegen de een zal ik zeggen: Hetgeen we in Christus hébben, niet wat ons misschien nog eens overkomt. Bij de ander zal ik het ons toeëigenende benadrukken. Dat kan alleen als een verloren mens, met lege handen.
Die twee lijnen zijn in de gereformeerde-bondsgeschiedenis altijd aanwezig geweest. De lijn van Woelderink en de lijn van Kievit, die vaak sterk tegen elkaar uitgespeeld zijn. Wonderlijk genoeg heb ik, helemaal niet komend uit de hervormd-gereformeerde traditie, in mijn opvoeding beide lijnen meegekregen. Het objectieve van Woelderink –de verbondsbeloften gelden alle gedoopte kinderen– en het besef dat er tweeërlei kinderen van het verbond zijn. Voor mezelf staan die twee niet op gespannen voet met elkaar. Wel vind ik het spanningsvol om op de juiste wijze zowel het een als het ander te zeggen.

Wedergeboorte
Hoe verhoudt de verbondsmatige lijn in het doopformulier zich tot de noodzaak van wedergeboorte?
„In de eerste plaats is het goed om te beseffen dat het woord wedergeboorte in het doopformulier, net als in de oudere reformatorische geschriften, de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens aangeeft. De wedergeboorte als proces. Ook voor gedoopte kinderen, die tot kinderen van God zijn aangenomen, is het nodig dat de Heilige Geest door het Woord het leven werkt en versterkt. De Heere zei tot het hele volk Israël: Ik ben de Heere, uw God. Toch had het merendeel van het volk geen zaligmakend geloof. De verbondsbelofte Ik ben de Heere, uw God is tegelijk een uitnodiging om te zeggen: Ja Heere, Gij zijt mijn God. Het moet komen tot de persoonlijke geloofsovergave en geloofsbelijdenis. Anders zal de verbondszegen veranderen in verbondsvloek.

Geeft de formulering hetgeen we in Christus hebben geen ruimte voor Kuypers opvatting over de veronderstelde wedergeboorte?
„Veronderstellen is voor het geestelijk leven altijd gevaarlijk, zowel het veronderstellen van het wedergeboren als het veronderstellen van het niet-wedergeboren zijn. De vergissing van Kuyper is geweest, dat hij de grond voor de doop in de mens gelegd heeft. Er moet wel iets met het kind gebeurd zijn, anders kun je het niet laten dopen. Naar mijn gevoel ligt de grond voor de doop in de belofte van God, in het verbond. Dat vind je ook heel sterk terug bij de meeste mannen van de Nadere Reformatie. Het heeft hen ruim doen spreken over de bestemming van jonggestorven kinderen van gelovige ouders. In die tijd speelde zelfs de vraag of je dat alleen voor kinderen van gelovige ouders kunt zeggen. Vanuit Gods barmhartigheid hebben meerdere puriteinen en nadere reformatoren gezegd dat er hoop is voor alle jonggestorven kinderen. Gelovige ouders mogen er in ieder gevál niet aan twijfelen. Zo moet je die passage in de Dordtse Leerregels lezen.

Kind van Abraham
Hoe dienen gedoopte kinderen te worden benaderd, als kinderen van Abraham of van Adam, van God of van de vader der leugenen?

„In de eerste vraag van het doopformulier worden die twee bij elkaar gehouden. Dat ons kind verdoemelijk is voor God, kunnen we alleen beamen vanuit het perspectief dat het nochtans in Christus geheiligd is en daarom als lidmaat van Zijn gemeente behoort gedoopt te wezen. Beide zaken moeten wij en onze kinderen leren. Het genadeverbond krijgt betekenis tegen de zwarte achtergrond van het verbroken werkverbond, de zonde, de val in het paradijs.

Blijft de vraag hoe we onze kinderen primair zien?
„Ik heb begrepen dat die vraag ook altijd in sollicitatiegesprekken op reformatorische scholen gesteld wordt, terecht overigens.

Waarbij het gewenste antwoord is: kinderen van Adam.
„Dan vrees ik dat ik niet aangenomen zou worden. Ik ben overtuigd van de noodzaak van wedergeboorte, maar ik kies er toch voor om te zeggen: het zijn in de eerste plaats kinderen van Abraham. Ze behoren wezenlijk tot het lichaam van Christus. Ze hebben de vergeving der zonden en het eeuwige leven in de belofte geschonken gekregen. In de toeëigening van het heil zal de Heere ze zelf leren, in meerdere of mindere mate, wat het betekent een Adamskind te zijn. Ik zou het als een verloochening van mijn calvinistische opvoeding zien, als ik het anders zei. We hebben onze kinderen te bezien door een bril die gekleurd is door het bloed van Christus. Maar het wonder daarvan zullen ze nooit ervaren zonder het besef een kind van Adam te zijn. Het blijft én, én. Van nature zijn we allemaal geneigd het vaderschap van God tegen te staan, omdat we behalve kind van Abraham Adamskind zijn, uit de vader de duivel. De weerstand tegen het vaderschap van God zal gebroken moeten worden. Daar wil de Heilige Geest de verkondiging van wet en Evangelie voor gebruiken.

Gelovig gebruik
Is de kinderdoop verdedigbaar bij een prediking waarin het verbond nauwelijks een plaats heeft en de doop niet meer is dan een teken van het afgezonderd zijn?

„Ik vind het gevaarlijk om de betekenis van de doop afhankelijk te maken van de prediking. Het is een instelling van God. Dat neemt niet weg dat je heel dicht bij het baptistische standpunt komt, als je kinderen doopt omdat de kans bestaat dat ze wedergeboren worden. Misschien is het baptistische standpunt dan nog wel te verkiezen.

Een kind van christelijke ouders komt al als verbondskind ter wereld. Wat voegt de doop daaraan toe?
„De doop is inderdaad een teken en zegel van een bestaande werkelijkheid. Bij veel ouders leeft de gedachte dat hun kind pas bij de doop in het verbond wordt opgenomen. Daarin vind je nog iets van de roomse zuurdesem: de gratia infusa, waarbij de genade door middel van het sacrament wordt meegedeeld. Het doopformulier zegt heel nadrukkelijk dat de kinderen in Christus geheiligd zíjn. Ze worden dat niet pas door de doop. Voor ongedoopte kinderen van gelovige baptistenouders geldt de belofte niet minder dan voor kinderen die gedoopt zijn.
Wat voegt de doop dan toe? We moeten daarin niet wijzer zijn dan God. Hij heeft dit sacrament ingesteld als teken en zegel van Zijn verbond. Daar moeten we gelovig gebruik van maken. Door dat niet te doen staan we niet de Heere in de weg, maar onszelf. Niet de Heere heeft de doop nodig, maar wij. Hij geeft die als een zichtbaar teken, een handtekening onder Zijn belofte. Zo laag daalt Hij tot ons af, om ons te verzekeren van de waarachtigheid ervan.

Geen grond
Hoe ziet u de relatie tussen doop en avondmaal?
„Het zijn twee verschillende sacramenten, die we niet te veel moeten vereenzelvigen. Wel denk ik dat zowel voor het laten dopen van je kinderen als voor het deelnemen aan het heilig avondmaal persoonlijk geloof nodig is. Ik kan niet zien hoe je ongeveinsd ja kunt zeggen op de vragen van het doopformulier en toch zonder strijd van de bediening van het avondmaal kunt afblijven. Dat zou betekenen dat je bij de doop meineed hebt gepleegd tegenover God. Tegelijk heeft de gemeentepraktijk mijn standpunt wat genuanceerd. We moeten ook oppassen dat we de doop niet gaan gronden op het geloof van de ouders. Om ja te kunnen zeggen hebben ouders zaligmakend geloof nodig, maar dat is niet het fundament van de kinderdoop. Onze kinderen behoren gedoopt te wezen. Niet om het geloof van de ouders, maar vanwege Gods verbond in de lijn van de geslachten.

Hoe staat u tegenover mensen die het baptistische standpunt aanhangen?
„Guido de Brès zegt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis: Hierom geloven wij dat zo wiens voornemen het is in het eeuwige leven te komen, die moet maar eens gedoopt worden met de enige doop, zonder die immermeer te herhalen, want we kunnen ook niet tweemaal geboren worden. Even op het scherp van de snede: óf je moet deze zinsnede in de belijdenis enigszins nuanceren, óf je moet in consequentie zeggen dat mensen als Spurgeon en Philpot niet in het eeuwige leven konden komen. Er is denk ik niemand van ons die dat voor zn rekening wil nemen. Ik beschouw het herhalen van de doop of het afwijzen van de kinderdoop als een dwaling, maar niet als een dwaling waarmee de eeuwige zaligheid in het geding is. De Amerikaanse Reformed Baptists staan in leer en leven heel dicht bij ons.

Kerkopvatting
In de Ierse Presbyteriaanse Kerk worden predikanten vrijgelaten in hun doopopvatting, mits ze de vijf kernpunten van het calvinisme onderschrijven. Is dat een idee?
„We moeten wel bedenken dat Calvijn zich nooit over die five points heeft uitgelaten. Die term is uitgevonden door angelsaksische calvinisten, die van nabij te maken hadden met baptisten aan wie ze zich sterk verwant voelden. Professor Van de Beek heeft onlangs gezegd dat een calvinistische baptist een contradictio in terminis is. Ik denk dat hij daarin gelijk heeft. De kinderdoop is essentieel voor de calvinistische verbondsopvatting. Die werkt door op tal van andere terreinen, zoals de kerkopvatting. Kerkelijke gemeenschap met baptisten zou voor mij nog wel in een federatie van kerken kunnen, maar niet in een fusie. Daarvoor is het verschil in inzicht te groot. Wel kan er de wederzijdse erkenning en herkenning als broeders en zusters in Christus in zijn. Die is er gelukkig ook.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 5 juli 2000

Terdege | 84 Pagina's

Een handtekening onder de belofte

Bekijk de hele uitgave van woensdag 5 juli 2000

Terdege | 84 Pagina's