Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het avondmaalsformulier [39]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het avondmaalsformulier [39]

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

We moeten het dit keer hebben over de toorn van God. Dat is een zwaar en moeilijk onderwerp. Al eerder kwamen we dit thema in ons formulier tegen. Het was toen werd aangegeven dat de toorn van God tegen de zonde zo groot is dat Hij die – eer dat Hij die ongestraft liet blijven – aan Zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood van het kruis gestraft heeft. Deze belijdenis moet tot gevolg hebben, aldus het formulier op die plaats, dat een ieder zijn zonden en vervloeking bedenke, opdat hij zich mishage en zich voor God verootmoedige. Dit alles werd gezegd in het verband van de waarachtige zelfbeproeving. Nu komt ons formulier terug op het thema van de toorn van God. In een ander verband. Nu niet meer om aan te dringen op die zo nodige zelfbeproeving en voorbereiding op de bediening van het heilig sacrament. Nee, je zou kunnen zeggen: de week van voorbereiding is voorbij. In die dagen voorafgaande aan de avondmaalszondag vond het inderdaad plaats: het bedenken van begane zonde en verdiende vloek, het ootmoedig belijden van schuld en de erkenning van genade als enige grond van behoud. Maar nu is de zondag aangebroken en is de tafel aangericht. Nu mag er plaats zijn voor het gedenken. Om dat gedenken gaat het immers, zegt ons formulier. Waartoe de Heere Zijn sacrament heeft “verordineerd en ingesteld”, is immers “tot Zijn gedachtenis.”

Maar – misschien verbaast het u – in het verband van het gedenken komt opnieuw de toorn van God aan de orde. En al heel snel. Nog maar nauwelijks is Olevianus bezig het voorwerp en de inhoud van het gedenken aan de tafel uiteen te zetten, of hij noemt dit vreselijke woord van de toorn van God. En dan gaat het niet zozeer om het woord als zodanig, maar om de ermee aangeduide zaak: de goddelijke deugd van Zijn toorn. “… de toorn, waaronder wij eeuwig hadden moeten verzinken…”, staat er zelfs. Is het zo erg? Zo erg is het!

Vanwege de zonde
We kunnen niet zeggen dat de Bijbel over de toorn van God zwijgt. Integendeel. Met name in het Oude Testament vinden we een scala van woorden waarmee de geduchte toornigheid van God, Zijn grimmigheid en verbolgenheid, onder woorden wordt gebracht. Dr. H. Bavinck wijst er in zijn Gereformeerde Dogmatiek op dat deze toorn, “waarvan de grondwoorden deels met het begrip branden samenhangen, deels een heftige, niet te bedwingen beweging des gemoeds uitdrukken, dikwijls wordt vergeleken bij een vuur.” Als Psalm 21 zingt over de vijanden van God, klinkt het: “Gij zult hen zetten als een vurige oven ter tijd uws toornigen aangezichts; de Heere zal hen in Zijn toorn verslinden en het vuur zal hen verteren.” En in Psalm 58: “Hij zal hem als levend, in een hete toorn wegstormen.” Zelfs is er sprake van dat Gods toorn zal “roken tegen de schapen Uwer weide” [Psalm 74]. Maar wie ook het voorwerp van Gods toorn zijn, altijd is het vanwege de zonde die de toorn van de Heere heeft opgewekt. Wat hebben met name de profeten de stammen van Juda en Israël gewaarschuwd voor die mogelijkheid. Ze hebben die toorn van Godswege moeten prediken. De zonden waaraan het volk van Gods verbond zich schuldig maakte, riep de geduchte toorn van de Heere op en bracht Zijn straffen over het volk. “Wie heeft Jakob tot een plundering overgegeven en Israël aan de rover? Is het niet de Heere, Hij tegen wie wij gezondigd hebben? Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen en zij hoorden naar Zijn wet niet. Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid van Zijn toorn…” [Jes. 42: 24, 25]. Die toorn is verschrikkelijk. “Gij, vreselijk zijt Gij. Wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van de tijd Uws toorns af?” [Psalm 76]. Veel andere woorden uit de Schrift zouden hieraan kunnen toegevoegd worden. Zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament. De apostel Paulus vat het min of meer samen aan het begin van zijn brief aan de Romeinen: “Want de toorn van God wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid dermensen…” [Rom. 1: 18].

Het is niet uit de lucht gegrepen als Olevianus in zijn avondmaalsformulier noteert: “de toorn van God onder welke wij eeuwig hadden moeten verzinken.” Zo geducht en zo totaal is immers die toorn. Ze is als een vuurgloed die alles verteert, een vlam waarbij niets en niemand zich handhaven kan. De schrijver aan de Hebreeën betuigt het onomwonden: “Onze God is een verterend vuur” [Hebr. 12: 29]. Wie zal zich daarvoor kunnen hoeden? Geen enkel mens. Want “de hele wereld is voor God verdoemelijk”, zegt opnieuw de apostel Paulus [Rom. 3: 19]. Niemand uitgezonderd. En ik zeker niet. Want ik val onder de categorie dat er “niemand is die God zoekt. Allen zijn ze afgeweken. Er is niemand die goed doet, er is ook niet tot één toe” [Rom. 3: 11. 12]. Wel inderdaad reden om mijn zondig en daarom verloren bestaan te bedenken en me voor God te verootmoedigen. Overvloedig reden om te smeken om Zijn genade, opdat Hij Zijn toorn zou afwenden en mij in ontferming zou aannemen. “Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden ontgaan en wederom tot genade komen?” [HC, zondag 5].

Vertrouwen
Wel, nu lezen we de belijdenis van ons formulier: “Eerstelijk dat wij ganselijk in onze harten vertrouwen dat onze Heere Jezus Christus (…) de toorn Gods onder welke wij hadden moeten verzinken (…) voor ons gedragen heeft…” Hier openbaart zich de zaligheid voor een mens die onder de toorn van God niet anders dan rampzalig is. Het is de zaligheid van de Borg die verlost van het grootste kwaad en brengt tot het hoogste goed. God de Vader heeft Zijn Zoon gezonden om de menselijke natuur aan te nemen, het vlees en bloed waarin de ongehoorzaamheid begaan is en in die natuur de straf op de zonde te dragen en zo de toorn van God te stillen. Cur Deus homo? Waarom werd God mens? Om Zich als zodanig, dus in Zijn menselijke natuur, voor de Vader te stellen en Zijn toorn te stillen, namelijk door Zich aan het kruishout van vloek en schande te offeren, tot een volkomen genoegdoening. Niet anders dan door de dood van de Zoon van God kon voldaan worden voor mijn zonden. Als Borg is Hij tot zonde en vervloeking geworden. Dat behoefde niet voor Zijn eigen overtredingen. Nee, om de overtredingen van Zijn vòlk is de plaag op Hem geweest. Gods Kerk belijdt: “Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen. Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden” [Jes. 53].

Nu zegt ons formulier zo treffend Want “de hele wereld is voor God verdoemelijk”, zegt opnieuw de apostel Paulus (Rom. 3: 19). Bewaar het Pand 259 “dat wij ganselijk in onze harten vertrouwen…” Die ‘wij’, dat is Gods Kerk die zich vanwege de zonden mishaagt en zich voor de Heere verootmoedigt, maar die nochtans de gewisse belofte van God aangaande Christus Jezus gelooft. De genadebelofte aangaande Hem die tot zonde is gemaakt, “opdat wij zouden zijn rechtvaardigheid Gods in Hem” [2 Kor. 5]. Niet alleen voor anderen, maar ook voor mij… Het geloof ontvangt zicht op deze Heere Jezus die door Zijn Vader gegeven is tot rechtvaardigheid en heiligmaking. Het is het geloof dat leert schuilen in Zijn wonden en zich verwondert over zulk een heilsweldaad. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave. Verootmoediging en mishagen vervullen mij omdat Gods toorn mij rechtens treffen moet. Verwondering zal er zijn vanwege de openbaring van de Borg en Middelaar voor zo’n verloren zondaar. Zo werkt de Heilige Geest het vertrouwen waarover Olevianus in het formulier schrijft. Het vertrouwen dat zich sterkt aan de tafel der gemeenschap.

In zijn Institutie schrijft Calvijn over deze zelfde dingen [II, 16, 2]. Het slot van die paragraaf luidt als volgt: “Om kort te gaan, onze ziel moet eerst door Gods toorn en schrik voor de eeuwige dood getroffen en verslagen worden; pas dan is zij begerig genoeg om het leven in Gods barmhartigheid begerig aan te grijpen of met gepaste dankbaarheid te ontvangen. Daarom leert het onderricht in de heilige leerschool ons zien hoe God buiten Christus om in zekere zin onze vijand is en Zijn hand tot ons verderf toegerust is, en zo leren wij ook Zijn goedheid en Vaderlijke liefde alleen in Christus te omhelzen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Het avondmaalsformulier [39]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 november 2010

Bewaar het pand | 12 Pagina's