Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Dankoffer I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Dankoffer I.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leviticus 3 en 7 vss. 11 — 34. Lev. 3. En indien zijne offerande een dankoffer is: zoo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren voor het aangezicht des Heeren. En hij zal zijne hand op het hoofd zijner offerande leggen, en zal ze slachten vóór de deur van de Tent der samenkomst: en de zonen Aärons, de Priesteren, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen. Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer, den Heere offeren; het vet, dat het ingewand bedekt, en al het vet, dat aan het ingewand is. Dan zal hij beide de nieren, en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen; en de zonen Aärons zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer, hetwelk op het hout zal zijn dat op het vuur is: het is een vuuroffer des liefelijken reuks den Heere. En indien zijne offerande van klein vee is, den Heere tot een dankoffer, hetzij een mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren. Indien hij een lam tot zijne offerande offert, zoo zal hij het offeren voor het aangezicht des Heeren. En hij zal zijne hand op het hoofd zijner offerande leggen, en hij zal die slachten vóór de Tent der samenkomst; en de zonen Aärons zullen het bloed daarvan rondom op het altaar sprengen. Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den Heere offeren; zijn vet, den geheelen staart, dien hij dicht aan de ruggegraat zal afnemen, en het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; ook beide de nieren, en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen; en de Priester zal dat aansteken op het altaar; het is eene spijs des vuuroffers den Heere. Indien nu zijne offerande eene geit is, zoo zal hij die offeren voor het aangezicht des Heeren. En hij zal zijne hand op haar hoofd leggen, en hij zal ze slachten vóór de Tent der samenkomst; en de zonen Aärons zullen haar bloed sprengen rondom op het altaar. Dan zal hij daarvan zijne offerande offeren, een vuuroffer den Heere; het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; mitsgaders beide de nieren, en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en met het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen; en de Priester zal die aansteken op het altaar; het is eene spijs des vuuroffers tot een liefelijken reuk. Alle vet zal des Heeren zijn; dit zij eene eeuwige inzetting voor uwe geslachten, in alle uwe woningen: geen vet noch bloed zult gij eten.

Brandoffer, spijsoffer, dankoffer. In deze volgorde worden de offers ons beschreven in de eerste hoofdstukken van Le^ viticus. W a n n e e r wij over het dankoffer gaan handelen, moge de lezer er op bedacht zijn, dat het ritueel van dit offer zeer" omvangrijk is en de vele handelingen, die erbij te pas komen, de zaak vrij ingewikkeld maken. Toch is ook in dit offer een rijkdom van gedachten over Christus en Zijn offerande. Het is van het hoogste gewicht en dringend noodzakelijk de Schriftgedeelten, die er over handelen, aandachtig te lezen en te herlezen, om de behandeling te kunnen volgen.
Om de duidelijkheid te bevorderen, willen we ook nu de gegevens der Schrift rangschikken, om het geheel des te beter te kunnen overzien.

Wanneer Jacob naar Egypte zal afreizen, dan offert hij een dankoffer. ,,En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Berseba, en hij offerde offeranden den God zijns vaders Isaaks." Later, bij den uittocht uit Egypte, lezen we weer van deze offers. Toen Farao het te bang kreeg, riep hij Mozes tot zich en zeide: gaat henen, dient den Heere: alleen uwe schapen en uwe runderen zullen vast blijven; ook zullen uwe kinderkens met u gaan. Doch Mozes zeide: Ook zult gij slachtofferen en brandofferen in onze handen geven, die wij den Heere onzen God doen mogen, en ons vee zal met ons gaan (Ex. 10 : 25; vgl. Ex. 18 : 12).
Ze worden daar kortweg offeranden en slachtofferen genoemd. Trouwens, de gedachte van slachten zit in het grondwoord zelf. De uitdrukking voor het dankoffer wijst verder op de vredesbetrekking met God, waarin de offeraar staat. Het dankoffer is dus tevens vredesoffer, of liever het is gegrond op den vrede met God. Als vrucht der aangebrachte verzoening is er vrede. Z e heeten ook slachtoffers, omdat er slachting bij plaats had en deze slachting geschiedde met het oog op den te houden maaltijd. Nu worden in hoofdstuk 3 de dankoffers behandeld, doch alléén maar het materiaal en het ritueel omschreven. In hoofdstuk 7 wordt gehandeld over de verschillende soorten en den maaltijd.
Laten we eerst een overzicht geven van de stof, die wij hebben te onderzoeken. Zeker hebben de bijbellezers, die, zooals het behoort, de Schrift in volgorde lezen en zich niet verpanden aan een kalenderblaadje bij hun huiselijke godsdienstoefening, dit Schriftgedeelte dikwijls gelezen. Doch wij zeggen zeker niet te veel, wanneer wij opmerken, dat weinig aandacht wordt geschonken aan dit deel van des Heeren Woord. Het ingewikkelde moest juist oorzaak zijn om des te naarstiger te lezen en te luisteren en men blijkt gewoonlijk tot onopmerkzaamheid te worden geleid.
Welke zijn nu de plechtigheden bij het dankoffer?
In tal van opzichten zijn deze dezelfde als bij het brandoffer tot de besprenging van het bloed toe. Alleen de slachting behoefde niet te geschieden aan de Noordzijde van het altaar, ook al zal zij daar in den regel wel zijn geschied.
Dan is er dit groote verschil met het brandoffer, dat niet het geheele offerdier op het altaar komt, doch alleen de vetdeelen worden verbrand (Lev. 3 : 3—5, 9, 11, 14 —16; 9 : 16). Deze vetdeelen worden op het altaar verbrand. Het waren vier stukken bij runderen en geiten; bij de schapen vijf stukken (de vetstaart \^as het vijfde stuk). Het vet, dat door het vleesch heen was gegroeid, werd niet geofferd. Alleen dus het losse vet. Daarop ziet Leviticus 7 : 23—25. In het voorbijgaan merken wij nog op, dat voor den Israëliet wel een volstrekt verbod bestond om bloed te eten, maar niet van vet.
Wanneer nu het vet was losgemaakt en door den priester verbrand, dan moest de offeraar het borststuk brengen en den rechter schouder. Dit was nu hefoffer, omdat het opgeheven werd voor het aan gezicht des Heeren en tegelijk beweegoffer, omdat het bewogen werd door den priester, terwijl het lag op de handen van den offeraar (7 : 29—34). Dit beweegoffer was voor den priester bestemd. Dus het moet ons klaar voor den geest staan, dat wij bij het dankoffer met verschillende handelingen van doen hebben. Een samenstel van plechtigheden is ten nauwste verbonden en geen daarvan mag worden gemist, wil het ongenoegen des Heeren niet worden opgewekt.
Het vleesch, dat overbleef, was voor hem, die het offer bracht om er bij het heiligdom een vroolijken maaltijd, een offermaaltijd, van te houden. Aan dien maaltijd namen deel priesters en de familie, benevens genoodigden van den offeraar.
Enkele voorwaarden moesten in acht genomen worden bij het brengen van dit offer. Allen moesten Levietisch rein zijn, want, wie ondanks hem aanklevende onreinheid des vleesches van het offervleesch at, moest uitgeroeid worden. Bij het lofoffer was bovendien voorgeschreven, dat de maaltijd op denzelfden dag moest gebruikt worden als het offer werd gebracht (7:15 en 22:29). Andere dankoffers mochten genuttigd worden tot den tweeden dag. Was er op den derden dag nog iets over, dan moest het worden verbrand (7 : 16, 19 : 6).
Volgens Leviticus 3 en 7 vers 11—21 en 29—34 kan men nu drie soorten van dankoffers onderscheiden. Namelijk: lofoffers, gelofte-offers en vrijwillige offers.
Het lofoffer is het dankoffer in eigenlijken zin. Het werd in verbinding met andere offers gebracht tot dankbaarheid voor genoten weldaden des Heeren en hulpe van den God Jacobs. Het besef van eigen onwaardigheid maakt de zegeningen des te grooter en de dankbaarheid te inniger, maar... in den weg van het offer getoond. Een andere toegang tot den troon der genade met dankzegging is er immers niet. Het gelofte-offer werd gebracht uit dank voor de verhooring en inwilliging van het gebed, aangedrongen door eene gelofte van den bidder. Dit offer is wel wezenlijk een dankoffer, maar verplicht door de afgelegde gelofte. Daarom staat het lofoffer in dit opzicht hooger dan het gelofte-offer.
Dan is er het vrijwillig offer. Daaronder moet worden begrepen zulk een offer, dat gepaard ging met het gebed en wel tot versterking daarvan. Ook is de dankzegging ingesloten voor het goed, dat men wenschte te verkrijgen. Deze worden vrijwillige offers genoemd. De lezer, weer merken wij dit op, moet zich hetgeen gezegd wordt, indenken. (Vergelijk Deut. 16 : 10, Ex. 35 : 29).
In dit offer openbaart zich de vrije drang der liefde van den offeraar. Het is wel duidelijk, dat de offerdienst ons niet alleen predikt den Christus, maar ons ook een blik gunt in het zieleleven van den waren christen, die leeft door het geloof van den Zone Gods, die ons heeft liefgehad en zich voor de Zijnen heeft overgegeven.
Bij nauwkeurige beschouwing der offers moet het ons dus opvallen, dat één offer nog geen volkomen gezicht op Christus geeft. Alleen door ze bijeen te voegen, te vergelijken, krijgen we een totaalblik op den Christus en de beteekenis van Zijn offer. Een gebouw kunt ge van verschillende zijden bezien, om zoo een totaalindruk te krijgen Van den bouwtrant, den omvang en de verbinding der deeleri. Het is ermee als met de Godsstad, waarvan Psalm 48 zingt. Gaat rondom Sion en omringt het, telt zijne torens; zet uw hart op zijne vesting, beschouwt onderscheidenlijk zijne paleizen, opdat gij het den navolgenden geslachte vertelt.
Zoo heeft ieder offer zijn eigenaardige trekken en bijzondere beteekenis. Het dankoffer verschilt van het brand- en spijsoffer. En het zijn juist die verschilpunten, die ons kunnen van dienst zijn om het wezen van een bepaald offer te verstaan, Schrift met Schrift vergelijkend.
Zoo is bij het dankoffer geen sprake van het aftrekken der huid, het deelen in zijn stukken, en het wasschen van de ingewanden en de schenkelen. Daarop kwam het dus bij het dankoffer niet aan. Dat behoorde althans niet tot de wezenlijke beteekenis van deze offerande. In het brandoffer zagen wij, hoe Christus zichzelf Gode opoffert tot een lieflijken reuk en door den Heere wordt aangenomen. De volkomenheid der overgave en het doordringend onderzoek naar die overgave stond op den voorgrond, maakt het wezen uit van het brandoffer.
In het dankoffer is hoofdzaak de gemeenschap van den aanbidder met God. Het gaat nu niet om Christus als door God genoten, maar als genoten door den aanbidder in gemeenschap met God. Daarom nu gaat de reeks der handelingen niet zoo diep als bij het brandoffer. Zoo worden wij erin onderwezen, dat geen hart zich ooit zou kunnen verheffen tot de hoogte van Christus' toewijding aan Zijnen Vader en tot des Vaders welgevallen in Zijnen Zoon, die vleesch is geworden. Dat is bij het brandoffer juist de hoofdzaak; dat is middelpunt van alles. Heere, zoo roept de man uit, die dankoffert: Mijne goedheid raakt niet tot U! Niemand toch dan God zelf kan de slagen tellen van het hart, dat in den boezem van Jezus klopte. Dit werd aangeduid, uitgebeeld in het brandoffer. Bij het brandoffer moest een volkomen mannetje worden gebracht. Bij het dankoffer zijn dieren van beiderlei geslacht geoorloofd. Wel moest het dier volkomen zijn. Waarom? Omdat de natuur van den Christus, hoe wij haar ook naderen, altijd dezelfde moet zijn. Wij kunnen haar zien als uitsluitend door God of wel door den aanbidder in gemeenschap met God genoten. De verschillende offers moeten ons inleiden in de rijkdommen van Christus. En dan nog roepen wij met de Bruid: alles wat aan Hem is, is gansch begeerlijk.
Bij het brandoffer moest alles worden verbrand op het altaar. Bij het dankoffer alléén het vet. De verschillende losse vetstukken, bij het schaap vermeerderd met den vetstaart. Alléén het voortreffelijkste deel van het offer kwam op het altaar om verbrand te worden ten liefelijken reuk. De deelen vertegenwoordigden daarbij het geheel. Gelijk door het merg wordt ook door het vet niet alleen het beste van dieren, maar ook van gewassen aangeduid in de Schrift. Zij spreekt van het vette der tarwe; het vette des lands; de vettigheden der aarde; van een vetten heuvel en van vettigheid en smeer. Daardoor spreekt het Woord Gods ons van overvloed. Zoo kan het ook een zinnebeeld van geestelijke zegeningen zijn. Van degenen, die als boomen zullen geplant zijn in Gods voorhoven wordt gezegd: zij zullen vet en groen zijn om te verkondigen, dat de Heere recht is.
In dit verband laten wij rusten de ongunstige beteekenis in uitdrukkingen als: vet van hart.
Waar het ons nu om te doen is, is het volgende. Israël mocht deze vetstukken van het dankoffer niet eten, wel het doorregen vet met het vleesch. Boter van koeien en melk van klein vee, met het vette der lammeren en der rammen, die in Basan weiden en der bokken met het vette der nieren van tarwe (Deut. 32 : 14).
Van dit offer worden de fijnste en edelste deelen den Heere gebracht. Wat wil dit nu zeggen? Wat anders dan dat de teederste gevoelens, het inwendigste van het wezen van den Christus Gode worden gewijd, die ze alléén volkomen kan genieten. Het moet dus klaar blijken, dat óók in dit offer de toewijding van den Christus aan den Vader op den voorgrond treedt, maar dat toch niet alléén. De aanbidder is hier niet slechts toeschouwer, maar deelgenoot om zich te voeden met des Heeren deel.
Als brandoffer wordt Christus aangemerkt als volkomen Gode toebehoorend en Gods kinderen in Hem. Zalig als het voor ons persoonlijk is: ik ben in Hem Gode aangenaam. Hij is mijne aangenaamheid voor God en Gods welgevallen geniet ik in Hem. Hier bij het dankoffer zie en ervaar ik door het geloof, dat Hij op Zijn liefhebbend hart en op Zijn almachtigen schouder plaats heeft voor Zijn volk. In het brandoffer steeg alles op tot God ten liefelijken reuk, hier wordt het deelgenootschap van Gods kinderen afgebeeld. De rijkdom der openbaring in den offerdienst is hartinnemend, indien wij deze openbaring mogen verstaan, gebracht uit de schaduw in het licht van den verschenen, gestorven en ten hemel gevaren Christus.

Nog iets anders wil de Heere ons leeren. Ik word niet alléén gelaten om mij in de eenzaamheid te voeden, maar ik mag mij voeden in tegenwoordigheid en gemeenschap met den Heere God en in gemeenschap van mijne medepriesters en familie. De gemeenschap der heiligen opent zich in dezen maaltijd en de Heere toont hoe mild Hij is en nederbuigend goed. Bij het dankoffer komt de gemeenschap tot uiting. Bij het brandoffer treedt op den voorgrond de eenheid met het offer in de handoplegging.
Wij vergeleken het dankoffer met het brandoffer. Laten we nu een vergelijking maken met het spijsoffer. Op deze wijze springen de verschillen in het oog en wordt tevens het wezen van dit offer benaderd en doorzien.
Bij het dankoffer is ook bloedstorting, bij het spijsoffer niet. Beiden waren offers Gode tot een welriekenden reuk en in hoofdstuk 7 vers 12 wordt ons geleerd, dat ze nauw waren verbonden. ,,Dit nu is de wet des dankoffers, dat men den Heere offeren zal; indien hij dat tot een lofoffer offert, zoo zal hij, nevens het lofoffer, ongezuurde koeken met olie gemengd en ongezuurde vladen met olie bestreken, offeren, en zullen die koeken met olie gemengd en van gerooste meelbloem zijn. Benevens de koeken zal hij tot zijne offerande gedeesemd brood offeren, met het lofoffer zijns dankoffers."
Wij leeren uit dit alles, dat alleen in gemeenschap met God de ziel zich in de volmaakte menschheid van Jezus verlustigen kan. Menigeen maakt den Heere Christus los van de tegenwoordigheid des Vaders. Maar indien wij niet ingeleid worden in het wondere feit, dat het de Christus Gods is, zoo kunnen wij Hem niet genieten gelijk betaamt voor de verheerlijking Gods. De Heilige Geest moet het oog onzer ziel ontsluiten voor de plaats, die Christus inneemt in het heilswerk bij God. Anders zien wij Hem niet in het heerlijke licht van Gods deugden. Ja, indien de Geest onze oogen niet zalft, zien wij Hem in het geheel niet. Is Hij niet dierbaar en onmisbaar? Hij moge geopenbaard zijn in de gelijkheid des zondigen vleesches, geleefd en gewerkt hebben op aarde, geschenen als een hemelsch licht, toch kan Hij buiten het gezicht van den zondaar blijven. Dan is het den zondaar, die weleer Hem zag, dubbel bang en treurt het kwijnend hart. Ik heb u voorwaar in het heiligdom voorheen beschouwd met vroolijk' oogen. Och, wierd ik derwaarts weer geleid. Kent gij die bede en klacht?
Zalig Hem te zien in het aangezicht des Vaders als Zijn Welbeminde. Doch zal er nu eene ontmoeting zijn met den Vader der lichten, dan moet er eerst een grondslag zijn, waarop die ontmoeting kan plaats grijpen. Dit wordt in het dankoffer zeer duidelijk in het licht gesteld. Er moet bloed vloeien en... dan kan in dat bloed gemeenschap zijn.
„En hij zal zijne hand op het hoofd zijner offerande leggen, en zal ze slachten voor de deur van de Tent der samenkomst; en de zonen van Aaron. de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen." (vs. 2).
Hier is dan weer de vaste grondslag voor de aanbidders van des Heeren naam. Die grondslag met al de volheid, dierbaarheid en heerlijkheid van Christus, bekwaam gemaakt door den Heiligen Geest om haar te verstaan en te genieten. De grondslag der gemeenschap ligt in het bondsbloed. Bij de deur der Tent. daar waar God en mensch elkander ontmoeten in het offer.
De gemeenschap met het offer werd ook hier door de handoplegging aangeduid. Wanneer er geen bijzonderheden zijn, herhalen wij de gegeven verklaring bij een vorig offer niet.
De lezer moge het toch telkens weer indenken wat alles beduidt bij eenheid en verschil. Zalig, wanneer wij met gerustgestelde harten en aanbiddende geesten het geheel der offers mogen overzien. Dan wordt ons geloof versterkt, onze hoop bevestigd en de liefde aangewakkerd. W i j wassen op in de kennis en de genade van den Heere Jezus Christus. Was er geene bloedstorting, dan kon er nóch recht, nóch standplaats voor den zondaar zijn. Alleen door den vrede in Zijn bloed kunnen wij waarlijk vroolijk feest vieren en een vetten maaltijd genieten in de tegenwoordigheid Godes. Hij is onze vrede. Toch treedt het dragen der zonde hier niet op den voorgrond, zooals bij zond- en schuldoffer, maar aangemerkt als gedragen tot een grond onzer vredevolle en zalige gemeenschap met God, mogen wij leven door het Lam. Zijn vergoten bloed is de vredesgrond om met God te verkeeren zonder te schrikken en te vergaan. Want wie zal voor Hem bestaan buiten dit offer? Het is u dus duidelijk, dat in het dankoffer het niet gaat over de wrekende, maar over de bevredigde gerechtigheid.
Het is een vuuroffer tot een liefelijken reuk den Heere. ( 3 : 5 ) .
In de behoeften des zondaars is volkomen voorzien, anders kon hij geen deel hebben aan den maaltijd en moest hij verschrikt vluchten, nu mag hij aanzitten aan den feestdisch. Ge moet dus wel verstaan, dat wij thans het bloed niet zien zooals bij de rechtvaardigmaking tot schulduitdelging, maar als vredesgrondslag der gemeenschap met God. Hij is de versche en levende weg tot den troon der genade.
Om gemeenschap met Hem te hebben moeten wij zijn in het licht, gelijk Hij in het licht is, wetende dat het bloed van Jezus Christus Gods Zoon ons reinigt van alle zonden. Wie kan ooit bepalen de waarde van dit bloed, dat recht geeft om gemeenschap te hebben met God. En gemeenschap met God is het hoogste, dat een menschenkind kan smaken. Gemeenschap met den Vader der lichten en den God aller vertroostingen. Hoe anders is ons leven geworden, toen Christus de grondslag onzer zaligheid werd. Wanneer wij mogen toegaan tot den troon der genade, wordt waarlijk ervaren, dat genade heerscht op den troon, gegrond op recht en gerechtigheid. Hoe dichter wij mogen naderen tot God, hoe dieper onze kennis wordt van den onnaspeurlijken rijkdom van Christus. O, dat velen daarin opgelost mogen worden. Leven van mijn leven, bron van troost en licht.
Zoo worden Gods kinderen deelgenooten des goddelijken levens en staan in de goddelijke gerechtigheid. Daarom is er plaats voor gemeenschap in het dankoffer.
Nu moet de lezer dit alles niet verkeerd verstaan en onderscheid maken tusschen hetgeen voorwerpelijk vast is bij God voor de gansche Kerk én hetgeen van de plaats, die Christus inneemt bij God is toegepast aan ons hart, zoodat wij met klaarheid verstaan en genieten den rijkdom der genade in het aangezicht van Christus. En daarover gaat het hier toch ook. Immers ons texthoofdstuk spreekt van de handoplegging van den offeraar, en het deelnemen aan den maaltijd in de heilige plaats. God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende. Doch, nu mag Gods kind in dien Christus, dien de Vader stelde tot Borg en Middelaar, naderen door het geloof. De Vader kan den verloren zoon alleen toelaten in het beste kleed, in de volkomenheid der betrekking, waarin Hij hem beschouwt in Christus. Die werkelijkheid leert de Heilige Geest ons verstaan, doordat Hij ons hart breekt bij de ervaring, dat wij met God moeten worden verzoend. De Geest werkt het levende besef van hetgeen wij missen, opdat Christus dierbaar en onmisbaar worde. Daarom vinden wij bij anderen die leegte van hart, omdat de vervullende genade hun deel niet werd. Hun ziel verlangt naar God!
De verloren zoon blijft niet in zijn lompen gekleed, noch als huurling behandeld, maar als zoon wordt hij ontvangen en gekleed, opdat er plaats zij voor het blijde woord van den vader: laat ons eten en drinken en vroolijk zijn, want deze mijn zoon was verloren en is gevonden. Onze oude natuur moet dood zijn tegenover God, dood ook voor de wet. Het geloof alleen wat ik in Christus ben, komt hier in aanmerking en dan zie ik tevens wie ik was buiten Hem voor God en mijzelf, want... ik zie het bloed! Daar nader ik den Eeuwige in Hem. Luister... alles ruischt van vrede, alles bloeit van heil. Geen toorn, geen vrees. W i e had ooit kunnen vermoeden, dat een Adamskind zoo dicht tot God zou naderen, die de klove zag gapen tusschen eigen hart en den levenden God? Niet door mijn lompen te herstellen, maar door een kleed, dat wij nooit hadden gezien, nog minder aangehad, krijgen wij toegang tot den Vader. Toegang niet slechts in geloovige uitgangen des harten, maar wij gaan werkelijk in in des Konings paleis. W i j hebben dat kleed niet meegebracht uit het vergelegen land, noch het onderweg gekocht, maar de Vader had het voor ons in Huis, het lag klaar. W i j hebben het niet helpen vervaardigen, noch zelf ook maar één draad erin geweven. Neen, de Heere zelf heeft het geweven op het weefgetouw Zijner eeuwige liefde in den Borg op het kruis. De Vader verheugt zich Zijne kinderen alzoo bekleed te zien met de gerechtigheid Zijns Zoons. Zoo komen ze nu tot het eten van het gemeste kalf. Ziehier dan de vredesgrondslag der ziel in 'hetgeen met het bloed der dankoffers geschiedt. Vredesleven met God door Christus! Zoo schrijden we over den dorpel van Gods Huis in Zijne tegenwoordigheid om feest te vieren. Die weldaden des verbonds wil de Heere schenken, en toeëigenen door den Geest.
Zoo zijn dan God en de aanbidder in vredevolle en gelukkige gemeenschap. Deze heeft zijn hechten, onwankelbaren grondslag in het vergoten bloed, terwijl de gemeenschap daaraan door de handoplegging is afgebeeld. De vrede rust op het bloed en uit dien vrede spruit de gemeenschap voort, die het leven is van ons leven. Vredesleven met God. Hij is onze vrede! De vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal ons hart en onze zinnen bewaren in Christus Jezus. Vrede... en leven, leven en vrede! Vredesleven! Ik zal mij buigen op Zijn eisch naar Zijn paleis! Ik zal eeuwig zingen van Gods goedertieren'hêen. Zijn waarheid te allen tijde vermelden door mijn rêen! Och, of nu al wat in mij is. Hem prees! Twijfel over den grondslag des vredes is een doodsteek voor de gemeenschap. Zoo ervaart ook de zondaar, die een oog op het Lam ontving en nadert tot den troon met verlangen om God te ontmoeten, dat bij afwending van het oog des geloofs op Jezus de schrik overvalt en alle aangenaamheid weer weg is. Maar ook de verst gevorderde in de genade kan geen gemeenschap oefenen zonder op het bloed als grondslag van den vrede te zien. Ja, daarin zijn grondslag te hebben. Hier sta ik! En onmiddellijk vloeit de vrede in het hart en naderen wij den Eeuwige in zalige gemeenschap. Ja, het is als komt de Heere met Zijn vrede, door dien grondslag heen, onze ziel vervullen. Gekoesterd in Immanuëls armen mag ons hoofd rusten aan Jehova's hart. Hier wordt de rust geschonken, en Hij zegt: Ik zal Avondmaal met hem houden en hij met Mij. De heilige Disch is een kostelijke afbeelding en zegel van deze gemeenschap. Nu hangt er over de Tafel des Heeren geen zware wolk, want de bewustheid der verlossing is in het hart en bant alle vreeze. Ware het bloed niet vergoten, zoo ware de voeding der gemeenschap onmogelijk. De vrede is gesloten en door God zelf gesticht.
Nu mogen wij smaken Gods eigen vreugde in hetgeen Hij gewrocht heeft in Zijnen Christus. In Gods tegenwoordigheid mogen wij ons voeden met Christus, als de spijze onzer ziel. Maar wij loopen vooruit, want alvorens de maaltijd begint, moeten eerst nog de vetdeelen worden verbrand. En ook moet, met behulp van den priester, het beweegoffer worden gebracht door den offeraar, opdat hij ete uit Gods hand. Ete uit de doorboorde hand van Christus.
Ja, dan mag Gods kind tot de wereld zeggen: Ik heb eene spijze, die gij niet weet. Had hij eenmaal zijne tranen tot zijne spijze dag en nacht, omdat spotters vroegen, waar is God, dien gij verwacht, nu mag hij eten van de spijze, die Christus bereidde door zijne tranen te plengen, terwijl zijn keel heesc'h was gekreten. Nu mogen zij zingen:

k Zal Zions, 'k zal der armen spijs
Hier zeeg'nen op de ruimste wijs;
Hier zal Ik Mijnen naam ten prijs,
De priesters met Mijn heil bekleen.
En 't volk doen juichen wel te vrêen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 augustus 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het Dankoffer I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 augustus 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's