Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STADHOUDER WILLEM II EN ZIJN TIJD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STADHOUDER WILLEM II EN ZIJN TIJD

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

27 Mei 1626 — 6 Nov. 1650.

(IV.)

Onmiddellijk worden door de Staten-Generaal de nodig geachte maatregelen getroffen en vinden ze de jonge energieke Prins bereid om zich voor het centraal gezag der Unie op de bres te stellen. Een kleine meerderheid der Staten-Generaal neemt het volgende besluit. „Werd besloten, dat een aanzienlijke bezending zou worden gedaan aan al de steden en leden der Provincie van Holland, om dezelve met alle bedenkelijke redenen te bewegen, dat zij zich willen onthouden van alle afzonderlijke afdanking, vermindering of verandering van krijgsvolk, in dienst en eed van de Generaliteit. Stellende hun Hoog-Mogenden het verder aan Zijn Hoogheid, op wat voet, door welke personen en in welk getal die bezending zou worden gedaan. Verzoekende en gelastende middelerwijl Zijne Hoogheid om alle nodige orde te stellen en die voorziening te doen, teneinde dat alles in goede rust en vrede werd bewaard en inzonderheid gehandhaafd de Unie met de gevolgen en de aankleve van dien en integendeel geweerd en tegemoet getreden alles, dat tegen dezelve zoude mogen worden ondernomen."

De Stadhouder werd dus onbeperkte macht verleend om aan het geschil een einde te maken en de autoriteit in Uniezaken van de Staten-Generaal te stellen boven de gewestelijke aanspraken. De Algemene Staten verleenden hem dictatoriale macht. Aan zijn beleid werd het overgelaten om de juiste middelen en personen te kiezen. Een hoogst verantwoordelijke taak voor de jonge Stadhouder. Vergeleken met Prins Maurits in soortgelijke omstandigheden, miste hij nog de ervaring en de reputatie van die Oranjevorst om deze gewichtige opdracht tot een goed einde te brengen. Maar de Prins was er de man niet naar om zich door dergelijke overwegingen de aan hem opgedragen taak te onttrekken. Zeker het was een strijd tussen het particularistisch beginsel door de Staten van Holland voorgestaan en de handhaving van het centraal gezag, belichaamd in de Staten-Generaal. De strijd ging om het zijn of niet zijn van de Unie. Toch werd door de regenten de schuld van het besluit van de Staten-Generaal gelegd op de Prins en werd hij als de drijver aangezien, die van de omstandigheden maar al te gaarne gebruik maakte om werkzaam te zijn tot bevestiging van de Stadhouderlijke macht en in de richting ran zijn dynastieke plannen.

De verhouding tussen de Prins en de Staten van Holland was de laatste tijd toch al gespannen geworden, door de gebeurtenissen waarbij admiraal Witte Cornelisz de Witt de aanleiding was geweest waardoor de staatsrechterlijke tegenstellingen in de Republiek duidelijk aan het licht waren getreden.

Witte Cornelisz de Witt had eigenmachtig zijn post in Brazilië verlaten en was daarom door de Stadhouder, optredend voor de Staten Generaal gevangen gezet, maar door het in zijn souvereine rechten gekrenkte Holland genoodzaakt geworden deze admiraal uit de gevangenis te ontslaan. Ook in deze zaak w r as het particularistisch streven van Holland duidelijk gebleken en tegen alle recht in had Holland zijn zin doorgedreven voorgevende dat het uitsluitend een interne Hollandse aangelegenheid was, wijl de Witt was uitgevaren voor de admiraliteit van de Maas, daarbij uit het oog verliezende, dat de taak aan deze admiraal opgedragen een zaak was van de Staten Generaal.

Omstandigheden, die er mede toe leidden, dat de Stadhouder ten volle gebruik zou maken van de hem verleende bevoegdheden. De Prins van Oranje stelde zich aan het hoofd van de bezending. Alles was er op gericht om indruk te maken op de vroedschappen van de Hollandse steden. Enige leden van de Staten-Generaal en de Raad van State, niet minder dan vier honderd voorname en edele personen vergezelden de Stadhouder. Een schitterende bezending van al wat edel en voornaam was. Toch lieten de regeringen van de steden zich niet door die uiterlijke praal overbluffen.

Integendeel. De zo groots opgezette „bezending", namens de Staten Generaal liep op niets uit. Het werd een gehele mislukking. De meeste steden, waaronder Dordrecht, als oudste stad en Amsterdam als de machtigste weigerden de wettigheid van de „bezending" te erkennen en wezen er op dat slechts de kleinst mogelijke meerderheid uit de Staten-Generaal het plan had doorgedreven. In verschillende Hollandse steden wilden de burgemeesters niet eens de vroedschappen samenroepen om het plechtige gezantschap van de Staten-Generaal te ontvangen. Wel wenste men, o.a. in Amsterdam de Prins met alle eerbetoon te ontvangen maar dan slechts in zijn kwaliteit als stadhouder en niet als het hoofd van de „bezending" van de Staten-Generaal.

Teleurgesteld en verbitterd keerde de Prins in den Haag terug.

Daarmede was het geschil tussen de Staten van Holland en de Staten-Generaal in een acuut stadium gekomen. Er was geen sprake van dat het centraal-regei'ingsorgaan terug kon treden.

Dat lag ook allerminst in de bedoeling van de Prins. Zijn dictatoriale bevoegdheden waren nog niet uitgeput. De „bezending" was een poging tot overreding, daarmede had men nog de weg van schikking en overleg bewandeld. Nu moesten wel daden volgen. De macht en de trots van de regenten moest gebreideld worden. Daartoe was de Prins ten volle bereid, verbitterd als hij was over de ondervonden teleurstelling.

De gezindheid van de Stadhouder blijkt duidelijk uit een brief van hem gericht > aan Willem Frederik, stadhouder van Friesland. De Prins schreef: „Ik ben allerhevigst ontstemd over de tegenspoed, die ik ondervonden heb door de gemeenheid van de lieden van Amsterdam. Stel U voor, zeer geachte Neef, een vorst, die aan een gemeenschap van kooplieden verzocht om in hun raadszitting te worden toegelaten, om hen zijn wensen voor te dragen en aan wie de lui doen weten, dat zij er hem niet kunnen ontvangen, voor hij hun zijn plannen heeft geopenbaard, aan die kwasten van burgemeesters, verwaande rekels, die verdienen, dat men aan hun aanmatiging eens goed recht laat wedervaren. Ik ben dan ook van plan, die deftige heren eens behoorlijk de les te lezen. Indien zij dan vergeten zijn wat hun past tegen een vorst van onze afstamming, zal ik hun geheugen opfrissen door de herinnering aan de wijze waarop wijlen Prins Maurits in 1618 opgetreden is."

MEVAH.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1950

Daniel | 12 Pagina's

STADHOUDER WILLEM II EN ZIJN TIJD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1950

Daniel | 12 Pagina's