Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mengelwerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mengelwerk

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder dit misschien wat vreemd aandoend opschrift willen we enkele uiteenlopende zaken bespreken, die toch weer' met elkaar verband houden.

In de eerste plaats bespreken we een boek. Het is het vierde deel van de reeks: „Al de werken van R. en E. Erskine", die uitgegeven wordt door de uitgeverij G. Kool te Veenendaal. De prijs is ƒ 37, 50. Op dezelfde voortreffelijke wijze als de eerder in deze reeks verschenen delen is ook dit deel uitgevoerd. Bij eerdere bespreking hebben we op de uitnemende inhoud van de predikaties van de gebr. Erskine gewezen. Ge vindt daar-' in een rijke uitstalling van de schatten van Gods vrije genade voor de grootste, onwaardigste, ongeschikste, ellendigste van de zondaren uit het geslacht van Adam. Deze predikaties zijn zo doortrokken van de rijke en waarachtige aanbiedingen van Gods genade aan zondaren, dat niemand, tot wie deze woorden Gods komen te verontschuldigen zal zijn in de dag van Gods gericht. Ze vonnissen immers het ongeloof, waardoor we het bloed van Jezus onrein achten; ze zijn vol van aanmoedigingen voor verschrikte en benauwde zielen, om tot geen ander de toevlucht te nemen dan tot Hem, Die gezegd heeft: Het heeft u bedorven, o, Israël, maar in Mij is u\y hulp. En ze zullen Gods volk dierbare onderwijzingen verschaffen.

Deze uitnemende predikaties kunnen ons allen tot onderwijs zijn. Ze leren ons duidelijk dat in de prediking van het Woord Gods de genade' rijk mag worden uitgestald en zondaren genodigd mogen worden tot de zaligheid. In de uitspraken van de Generale Synode van 1931* komt in verband njfet de bediening van het genadeverbond ook deze voor:

„f. dat de verantwoordelijkheid van elk mens wortelt in de schepping. Geschapen naar Gods beeld, eist God van de gevallen mens Zijn beeld terug. En die verantwoordelijkheid is groter, naarmate God bemoeienissen met hem maakt. In het bijzonder wordt die verantwoordelijkheid groter door de ernstige aanbieding van Christus en de verbondsweldaden in het Evangelie, als blijkt uit de vele plaatsen als: Ezech.SS : 11; 2 Cor. 5 : 30; Matth. 23 : 37; Luc. 10 : 13-15; Joh. 3 : 36; 5 : 40; Openb. 22 : 17".

En wat die „ernstige aanbieding van Christus en de verbondsweldaden in het Evangelie" nu inhoudt kunnen we uit de preken van de Erskines leren. Laten we in de strijd, die we strijden moeten deze zo belangrijke opdracht in de prediking van het Evangelie nooit veronachtzamen.

Als gezanten van Christus' wege bidden, alsof God door ons bade: Laat u met God verzoenen. Dan moeten we de verantwoordelijkheid van het onder het Evangelie leven een ieder zonder enige uitzondering op het hart binden. Dan mogen we de schatkamers van Gods genade openen in de verkondiging van het Woord en vrijelijk nodigen in Christus' Naam tot de fontein van levend water.

We hebben er ons altijd voor te hoeden, dat bij het afwijzen van verwerpelijke leringen, zoals we reeds bij herhaling opmerkten, wij niet tot een verwaarlozing van dit zo belangrijk onderdeel van de bediening des Woords ons niet laten verleiden. Zo licht kunnen we door ons sterk te verzetten tegen een lichtvaardig gebruik maken van de evangelische beloften, uit het oog verliezen, dat deze in de prediking desondanks vrijelijk aan zondaren van het geslacht van Adam behoren verkondigd te worden. Lees en herlees het laatste door Ds. G. H. Kersten uitgegeven werkje over het Verbond der Genade, zo kunnen en willen we nooit genoeg onszelf en anderen gedurig voorhouden. Het zou ook de mond snoeren van hen, die ons beschuldigen als zouden we de rijkdom van de Evangelie-bediening verduisteren, als we tegelijk op de juiste verhouding van Wet en Evangelie wijzen in de orde des heils. Dat dat verkeerd gebruik heden ten dage plaatsvindt, weten we intussen maar al te goed. De Heere behoede ons echter, voor elke ontsporing. We liggen daar zo voor open. Daar wees ook onze laatstgehouden Synode op. Het is goed om dat te bedenken.

Tegen het lichtvaardig en ongegrond gebruik maken van het Evangelie waarschuwt Th. van de Groe, want dit vierde deel is voorzien van een voorrede van de hand van Th. van der Groe, „handelende over het oprecht gelovig aannemen en gebruik maken van de beloften des H. Evangelies, tot ontdekking van de tijden waangelovigen, en tot bevestiging van de ware gelovigen". Met bijzondere instemming heb ik opnieuw deze voorrede gelezen, waarin Th. van der Groe de preken van de Erskines aanbeveelt. Hij schrijft daarover: „Indien wij letten op de gelegenheid en predikwijze van deze gehele inhoud van hun leer en onderwijs, alsmede van al him ver­maningen, opwekkingen, overtuigingen, bestieringen, vertroostingen enz. doorgaans alleszins schoeien op de leest van wet en evangelie, arbeidende langs dezelve, met grote ernst en met niet minder kunst, bekwaamheid, aangenaamheid en met een overvloedige verscheidenheid en kracht van zaken en redenen, om de mens eerst te brengen tot een grondige kennis en gevoelen van zijn geestelijke ellende, en vervolgens van de rijke genade van onze Heere Jezus Christus, geopenbaard door het Evangelie".

Van der Groe gaat dan uitvoerig in op de verhouding van Wet en Evangelie. Ze mogen niet dooreen vermengd, om niet het Evangelie in een wet te veranderen; maar ook niet gescheiden worden om zowel de wet als het Evangelie krachteloos te maken, 'k Wenste dat allen onder ons deze preken lezen en herlezen; neem ze in huis, maar overdenk ook Van der Groe's voorrede, die tegen een lichtvaardig gebruik van deze evangelische beloften waarschuwt, 'k Zou die hele voorrede hier wel willen weergeven, maar dat staat de ruimte niet toe. Slechts het volgende:

„En, dit is helaas, het droevige geval van velen, in onze tijd, daar wij hiervan handelen, wanneer namelijk de mensen die slechts enige gemene en uiterlijke bekommernis hebben over hun zaligheid, eer zij, door de scherpe prediking van^ de wet, nog recht voor God in een ware zielsboetvaardigheid vernederd zijn, zich aanstonds begeven, om met de geestelijke beloften des H. Evangelies losselijk te werk te gaan, die aan te nemen en er hun vertrouwen op te stellen, zonder de Geest en zonder het instrumentele middel van een oprecht geloof, als waardoor wij om de waarachtige beloften Gods alleen tot zaligheid zullen toeëigenen". Deze voorrede bevat een duidelijk antwoord aan hen, die ontkennen dat de wet in het leven van Gods kerk een tuchtmeester tot Christus is.

De lezer weet, hoe ik voor enige weken enkele artikelen schreef onder de titel: „Vast en Bondig". Het stemt me tot diepe dankbaarheid, dat ik van zovelen uit de gemeenten blijken van instemming daarmee ontving. Zoals te verwachten was, waren er van de zijde van hen, wier gevoelens we afwezen, ook reacties. We zijn niet van plan om in een eindeloze heen-enweer schrijverij ons te begeven. Slechts wil ik alleen dit zeggen over een „tweede open brief". Die bevatte een antwoord op mijn artikelen. Deze tweede brief stelt zeer duidelijk in het licht, dat terecht door mij geschreven is, dat de schoen wringt bij de vraag of in het werk van de Heilige Geest, de Geest van Christus, de wet ook een tuchtmeester tot Christus is. De „Open brief-schrijver" wijst dit af. Hij schrijft: „Betekent dit nu dat de wet in het geestelijk leven niet een tuchtmeester tot Christus is? Dat betekent het niet, wanneer daaronder verstaan wordt dat de wedergeborene eerst een periode door de tuchtmeester (de wet) gekastijd en getuchtigd wordt totdat eindelijk alle hoop ontvalt en het hoofd op het blok gelegd wordt. Want dat zou betekenen dat de wedergeborene toch weer eerst een poos onder de wet zou moeten verkeren om eerst daarna onder de 'genade te worden gesteld". Nu, daarmee is duidelijk bevestigd, waarom het ging. Men wil niet weten van het waarachtige zielsverbrekend werk van de Geest Gods in het werk der ontdekking, 'k Las vorige week met bijzondere stichting nog eens een preek van Erskine over Gal. 2 : 20, waarin hij over het sterven aan de wet door de wet schreef. Nu, bij deze leer wensen we te blijven, 'k Zou alle leraars en opzieners wel krachtig willen aansporen om deze voorrede van Van der Groe, juist in verband met de genoemde zaken, te lezen. Hier gaat het om de ware bevinding van Gods volk, dat langs de Sinaï naar Golgotha geleid wordt. Zo leert de Schrift; zo hebben de ouden ons geleerd; zo is de bevinding van de heiligen. Van der Groe noemt hen, die het gevoelen voorstaan, zoals hierboven aangegeven: „Evangelische geveinsden", 'k Zou hen om hun eeuwig heil willen raden deze hier besproken voorrede te lezen en te overdenken. En daarin kunnen zij een laatste antwoord aantreffen op de door hen opnieuw verzondene stukken, waarop mijnerzijds nu niet meer ingegaan wordt, althans is dat op dit moment mijn voornemen. Een al te grote aandacht hieraan kan ook schade werken.

Tenslotte in dit artikel nog enige opmerkingen naar aanleiding van diverse besprekingen in het weekblad. „De Reformatie". Voor onze lezers is het goed even erop te wijzen, dat dit blad het kerkelijk orgaan van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) is. Door de schrijver, Rudolf van Reest, worden de pennevruchten van de heer E. Hofman met vreugde begroet. Hij denkt aan „Een nieuwe lente en een nieuw geluid". Het is wel een pleitbezorger, die zich altijd sterk maakte in het „belachelijk maken" van Gods volk en die met zijn Romans over Flakkee geheel de „geestelijke geaardheid" van de „bevindelijke christenen" gekrenkt heeft en zo krachtig bestreden.

In verband met het boek over „Ledeboerianen en Kruisgezinden", (.een boek dat we hartelijk kunnen aanbevelen) schrijft deze: „Ik heb veertien jaren onder deze stakkers verkeerd en heb ze onderkend als schapen zonder herder, gebondenen die diep gebogen gingen onder een wekelijks terugkerende „prediking", die het licht van Gods genadewoord verduisterde, door het aprioristisch benaderen van wat God in Zijn Woord zegt, het overheersen van de H. Schrift met een paar dogmatische cliché's, die de mensen verhinderen in te gaan". Van hen, die onder ons pal hebben mogen staan voor de Gereformeerde waarheid, schrijft deze Van Reest, dat „ze zijn verdronken in de mystiek en hebben van het verbond der genade, zoals die door de échte kerkreformatoren weer gepredikt wordt, niets begrepen". Zo heeft dus Ds. Kersten van dat genadeverbond niets begrepen en allen op wie hij zich in zijn strijd beriep. En voor de mannen, tegen wie wij ons verzetten, heeft deze Van Reest alle bewondering. Zij wortelen in de Gereformeerde Confessie. Was het maar waar! Een zekere F. de V. maakt het nog bonter in dit blad, wanneer hij het door de Generale Synode ingenomen standpunt vergelijkt met „de roomse leer van de goede werken". „Rome zoekt de zaligheid in het werk van Christus, mits aangevuld met goede werken. De betrokken predikant zoekt de zaligheid in het werk van Christus, mits aangevuld met de zielestrijd (die vooral niet licht mag worden opgenomen) van de zondaar". Zo onwetend blijkt men daar ten aanzien van Gods weg met Zijn volk. Prof. Kamphuis spreekt van een „geloofsstrijd" en „een reformatorische" beweging. Nee, dan houd ik het liever met Van der Groe, die in zijn tijd spreekt over de „evangelische geveinsden" en dan deze woorden schrijft: „Zo ook wederom, indien het Evangelische alleen staat, en niet geholpen wordt door de wet, wat kracht zal het dan toch hebben, om enig mens waarlijk te bekeren en zalig te maken? Want het zal dan immers nergens in de wijde wereld enig arm zondaar ontmoeten, die waarlijk over zijn zonden verlegen en aan zijn haat voor God verslagen is, en die Christus tot medicijnmeester voor zijn gewonde en kranke ziel nodig heeft? Het mag dan vrij, als een donker maanlicht, van boven schijnen op der mensenharten, maar het zal nimmer binnen in de ziel kunnen dringen als een helder, levendmakend en verwarmend zonlicht. Het moge ook het verstand verlichten, maar het kan, zonder de wet, de inwendige grond van het hart nooit waarlijk verlichten. Het moge dan de beker nog zo schoon van buiten reinigen, maar het kan niet komen, tot in de verborgene binnenkameren des harten, om die te reinigen van de vuile verdorvenheid der zonden.

Ja, zonder de wet moge het evangelie de blinde en zorgeloze conscientie zo wat pleisteren met een losse blijdschap, en met een ongegronde hoop en ijdele inbeelding, maar het kan de knagende worm van een bevlekte conscientie niet doden; het kan zelfs zoveel niet doen om maar voor een ogenblik, de ware vrede met God, door Christus, binnen in 's mensen gemoed te brengen. En om alles met een woord te zeggen: het Evangelie, wat betreft het dadelijk toebrengen van de zaligheid aan de mensen, kan niets doen, zonder de wet en de wet kan ook niets doen, zonder het Evangelie, dan slechts de^ mens voor eeuwig verdoemen, en hem brengen tot de uiterste trap van rampzalige-wanhoop. Maar integendeel het Evangelie trekkende de nodige hulp van de wet, en de wet ontvangende de nodige dienst van het Evangelie, zo zijn beide de krachtigste en heilbekwaamste middelen, door de levendmakende Geest van Christus, om een ware boetvaardigheid, een ongeveinsd geloof en een oprechte bekering te werken in de harten van de uitverkorenen".

Dat noem ik Reformatorisch en daarin is de geloofsstrijd van Gods Kerk recht getekend.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1978

De Saambinder | 8 Pagina's

Mengelwerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1978

De Saambinder | 8 Pagina's