Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De diaconale roeping (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De diaconale roeping (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DIACONAAT IS EEN ZAAK VAN LEVENSBELANG OMDAT HET OM MENSEN GAAT. MENSEN ZIJN SCHEPSELEN VAN GOD, GESCHAPEN NAAR ZIJN BEELD EN GELIJKENIS, GESCHAPEN MET EEN ZIEL VOOR DE EEUWIGHEID. DIACONAAT IS HELPEN WAAR GEEN HELPER IS OF BETER: DIENEN WAAR GEEN HELPER IS. IN EEN DRIETAL ARTIKELEN WILLEN WE INGAAN OP DE DIACONALE ROEPING VAN DE GEMEENTE. IN DIT EERSTE ARTIKEL GAAN WE NA WAAR DIE DIACONALE ROEPING IN DE SCHRIFT TE VINDEN IS EN VOOR WIE DEZE GELDT. IN DE VOLGENDE TWEE ARTIKELEN GAAN WE DIEPER IN OP WAT DEZE ROEPING ALLEMAAL INHOUDT.

Oude Testament

Bij de diaconale roeping van een gemeente wordt al snel aan de diakenen gedacht. Zij weten zich immers geroepen om te dienen. In het Oude Testament komt de kerkelijke diaken zoals wij die kennen niet voor. Dat betekent echter niet dat de diaconale roeping daar ontbreekt. De mens is door God geschapen om Hem boven alles lief te hebben en te dienen en de naaste als zichzelf. De hoofdsom van de wet is in dit verband fundamenteel. Daar is de grond voor de dienst der barmhartigheid gegeven: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. De mens is geroepen de aarde te bouwen en te bewaren. Zorg te dragen voor al het geschapene. Voor al het leven dus. Daar begint eigenlijk al het diaconaat. God geeft de vrouw als hulp tegenover de man. Na de zondeval stelt God de eerste diaconale vraag. Als Kaïn zijn broer Abel heeft doodgeslagen, vraagt God: ‘Waar is Abel, uw broeder?’ (Gen. 4:9)

In de ceremoniële en de burgerlijke wetten zijn gedetailleerde richtlijnen opgenomen inzake de omgang met de armen. De dienst der barmhartigheid, het diaconaat, is hierin voluit te herkennen. Elk zevende jaar (sabbatsjaar) vond een algemene kwijtschelding van schulden plaats, maar moesten ook degenen worden vrijgelaten, die door verarming in slavernij terechtgekomen waren. Bovendien moest de grond dat jaar braak blijven liggen. Wat het toch nog opbracht was in dat jaar bestemd voor de armen (Ex. 23:10-11). Het hoogtepunt in de ‘barmhartigheidswetgeving’ had ongetwijfeld betrekking op het jubeljaar (elk vijftigste jaar). In dit jaar moesten de huizen en de akkers weer – om niet – worden teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaars die het – veelal door armoede gedwongen – in de voorgaande jaren hadden verkocht. De Heere eiste overigens ook een barmhartige houding gedurende de ‘gewone’ jaren (Deut. 15:7-10). Een deel van de normale oogsten was eveneens voor de armen bestemd. De hoek van het veld mocht niet geoogst worden (Lev. 19:9). Ook het nalezen van de akkers en de wijngaarden bij de oogst was aan de armen voorbehouden. Van een verarmde broeder mocht nooit woeker of overwinst worden genomen (Lev. 25:35-36). De zorg voor de vreemdelingen mocht niet vergeten worden (o.a. Lev. 23:22). Israël moest zich blijvend herinneren hoe het als volk vreemdeling was geweest in Egypte.

Een belangrijk tekstgedeelte vinden we in Deuteronomium 26:5-9. Het wordt wel het diaconaal credo van Israël genoemd. Het vat de kern samen waar het bij de dienst aan de armen, de ellendigen en vergetenen om gaat. Het gaat niet om goedgeefsheid, het gaat niet om mensen die zo af en toe ook eens wat weggeven uit de goedheid van hun hart – het gaat om het leven uit het verbond. Het gaat om een afspiegeling van datgene waarmee de Heere, de God van Israël, Zelf omgaat met Zijn volk. Israël is immers zelf een arme, een hulpeloze: aangewezen op de verlossing door God.

‘Arm’ is in het Oude Testament niet alleen de materiële arme, maar ook de zwakke, de lijdende, degene die geen rechten heeft. De ‘arme’ is degene die geen helper heeft en daardoor geheel afhankelijk is van de hulp van de Heere. Vandaar dat er in talloze psalmen, maar ook door de profeten zoveel gesproken wordt over de weduwen en de wezen. Daar gaat het over mensen die gemakkelijk vergeten worden. Zij zijn bij uitstek de ‘armen’. Zij hebben geen helper.

Nieuwe Testament

In het Nieuwe Testament klinkt de diaconale roeping niet minder dan in het Oude Testament. De Heere Jezus geeft Zelf het voorbeeld van wat dienen is. Hij kwam naar deze aarde niet om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een losprijs voor velen (Mar. 10:45). Hij zegt: ‘Ik ben in het midden van u als Eén Die dient’ (Luk. 22:27). Hij doet het werk van een dienaar als Hij de voeten van Zijn discipelen wast (Joh. 13:1-15). Daarin toont Hij ons tevens wat onze roeping is.

Verschillenden malen heeft de Heere Jezus aangegeven wat diaconaat inhoudt. Vooral doet Hij dat in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Luk. 10). Als Hij de gelijkenis van de rijke man en Lazarus (Luk. 16) uitspreekt, gaat het ongetwijfeld over zaken van geestelijk en eeuwig belang. Maar ondertussen stelt Hij de schrijnende situatie aan de orde van een arme bedelaar vol zweren op de stoep van een rijke man die vrolijk en prachtig leefde. Als de Heere Jezus spreekt over het oordeel in Mattheüs 25 gaat het onder andere ook over het eten geven aan hongerigen, het te drinken geven van dorstigen, het herbergen van vreemdelingen, het kleden van naakten, het bezoeken van zieken en gevangenen. Al zouden wij het zelfs maar aan één bewijzen, zegt de Heere Jezus, ‘zo hebt gij dat Mij gedaan.’

Regelmatig wordt gewezen op de (noodzaak van) zorg voor elkaar (o.a. Hand. 2:45 en 4:32-37). Voor de moedergemeente te Jeruzalem wordt gecollecteerd (Rom. 15:25, 31 en 2 Kor. 8 en 9). Gedurig klinkt het apostolisch vermaan als in Romeinen 12:13: ‘Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid.’ Steeds weer wordt de christelijke gemeente ertoe opgeroepen het hart in liefde te ontsluiten voor de behoeftigen (o.a. 1 Joh. 3:17).

Over de instelling van het diakenambt lezen we in Handelingen 6:1-7. Het werk dat de apostelen tot dan toe verricht hadden, werd te zwaar. Niet alleen door de groei van de gemeente maar ook omdat zij de volle aandacht wilden blijven geven aan de verkondiging van het Evangelie en de gebeden. Er ontstond gemurmureer omdat de Griekse weduwen in de dagelijkse bediening verzuimd werden. Tot dat moment hadden de apostelen zelf de armenzorg onder hun hoede gehad (Hand. 4:34) maar dan moeten de discipelen op last van de apostelen omzien naar mannen die gesteld kunnen worden over deze nodige zaak. Zo worden zeven mannen verkozen en aangesteld. De diakenen worden apart naast de opzieners genoemd in Filippenzen 1:1. Uitgebreid lezen we over de diaken in 1 Timotheüs 3:8-13. In de apostolische tijd was het arbeidsterrein van de diakenen nog niet zo afgebakend als nu. Zo horen wij de diaken Stefanus ook getuigen van Christus (Hand. 6:8vv) en treffen we de diaken Filippus als evangelist aan (o.a. Hand. 8:26-40). Uiteindelijk is diaconaat ook de ander brengen aan de voeten van Christus.

Hele gemeente

De Heere heeft dus in Zijn Woord vele aanwijzingen gegeven hoe de naaste te dienen en de zorg voor hulpbehoevenden ter hand te nemen. Dat wil niet zeggen dat van hieruit direct duidelijk is hoe wij in een concrete situatie hebben te handelen. Wat dat betreft, was het onder Israël ook niet altijd even gemakkelijk om de geboden van de Heere in praktijk te brengen. Hoe vaak moet de HEERE niet klagen over onrecht, sociale misstanden, geweld waardoor vooral armen en kwetsbaren getroffen werden. Maar de richtlijn, de norm, is duidelijk.

Uit de Schrift blijkt ook dat de dienst der barmhartigheid, onderling dienstbetoon, zorg voor de arme en hulpbehoevende niet alleen een taak was van de priesters, de levieten of de diakenen alleen. De diaconale roeping kwam tot heel het volk en gold de hele gemeente. Die roeping kan niet alleen beperkt worden tot en uitbesteed worden aan de diakenen alleen. Als de apostel Paulus schrijft over de verscheidenheid van geestelijke gaven en dat er in het lichaam van Christus geen tweedracht zal zijn, maar dat de leden voor elkaar gelijke zorg moeten dragen, vervolgt Hij: ‘En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede’ (1 Kor. 12:26a). De diakenen hebben de roeping en plicht om gemeenteleden te stimuleren barmhartigheid en naastenliefde te betonen.

Oud-Beijerland, ds. J. Joppe

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 2015

Kerkblad | 24 Pagina's

De diaconale roeping (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 2015

Kerkblad | 24 Pagina's