Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De praktijk van „Het toezicht op de Dienaren des Woords door de kerkelijke vergaderingen”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De praktijk van „Het toezicht op de Dienaren des Woords door de kerkelijke vergaderingen”

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanleiding

Vorig jaar verscheen een tweede druk van de in 1954 gehouden rectorale rede van prof. J. Hovius „Het toezicht op de Dienaren des Woords door de kerkelijke vergaderingen”.

Het gebeurt niet vaak dat van een rectorale rede een tweede druk verschijnt. Des te opmerkelijker dat dit met deze rede wel het geval is. De uitgeverij Bolland te Vlaar dingen heeft deze tweede druk op de markt gebracht. Deze uitgeverij verzorgt diverse publicaties uit de kring van de Geref. Kerken (vrijgemaakt). Juist in deze kerken blijkt vraag naar dit geschrift te bestaan. Dat is, gezien de situatie in dit kerkverband, geen vreemde zaak. De „Open brief” heeft heel wat beroering gewekt. Vermoedelijk wordt de rede van prof. Hovius in geweer gebracht om het toezicht op de predikanten te verscherpen.

Intussen ligt deze rede — nu zonder de gebruikelijke vermelding van de „facta academica” — opnieuw voor ons.

Het is een keurig stuk werk, historisch uitstekend gedocumenteerd. Duidelijk worden de drie motieven belicht waarom er in de kerken van de Calvinistische Reformatie van meetaf een zeker toezicht op de leer en de wandel van de dienaren des Woords is ingesteld: een schriftuurlijk motief, een historisch-reformatorisch motief en een praktisch motief.

Het is een genot om deze rede te lezen. Maar onder het lezen stel je jezelf de vraag: Functioneert het toezicht vandaag in de praktijk van ons eigen kerkelijk leven, zoals het in deze rede gesteld wordt?

In het slot van zijn rede lezen we: „Voor de welstand van het kerkelijke leven is het absoluut noodzakelijk dat de kerkelijke vergaderingen trouw zijn in het werk, dat haar op grond van Schrift en Belijdenis, de Kerkorde en andere kerkelijke bepalingen is opgedragen. Geschiedt dit niet, dan zullen ook onze Christelijke Gereformeerde Kerken vervallen, zoals de kerken in de 17een 18e eeuw steeds dieper zonken juist door de ontrouw van de kerkelijke vergaderingen” (29).

In het licht van deze opmerking, die we van heler harte onderschrijven, zou ik juist in dit blad iets willen schrijven over de praktijk van het genoemde toezicht. Er is dus helemaal geen verschil tussen prof. Hovius en ondergetekende; integendeel: dit artikel wil zijn rede alleen maar onderstrepen en oproepen om ook werkelijk ernst te maken met de gedachten, die in deze rede zijn te vinden.

De kerkeraad

Het toezicht op de dienaren des Woords wordt allereerst uitgeoefend door de kerke raad (13–20). Hoe moet het en hoe is de praktijk?

1) De beoordeling van de attestatie van de beroepen predikant is de taak van de kerkeraad, zo wordt het zeer juist gesteld. Gebeurt dat in de praktijk? Ik geloof er in feite niets van. Kerkeraad en gemeente zijn blij dat „eindelijk” — zo is het toch in de meeste gevallen? — het moeizame beroepingswerk bekroond is met het bericht: aangenomen. Wie denkt er om de attestatie van de beroepen predikant? Hoeveel kerkeraadsleden zouden weten dat een predikant niet bevestigd kan worden voor zijn attestatie is goedgekeurd? Ik ben op dit punt helaas niet optimistisch.

Zou de betreffende attestatie in de volle kerkeraadsvergadering worden voorgelezen? En onderwerp van bespreking zijn?

Nu moet daar direct aan toe gevoegd worden — prof. Hovius wijst daar trouwens zelf ook op (14) — dat over het algemeen dezelfde modellen voor ontslag worden gebruikt. Dat werkt m.i. de devaluatie van de beoordeling van de attestatie van de predikant bijzonder in de hand.

Model A, af te geven door de kerkeraad van de vertrekkende predikant, is te vinden in de jongste uitgave van de K.O. pag. 103/4. Evenals de andere modellen — B en C — laat dit model geen ruimte voor een persoonlijke attestatie, die precies bij de vertrekkende predikant behoort.

Mijn bezwaar tegen de bestaande attesten — uitgegeven in deze uitgave door deputa ten ad hoc onder voorzitterschap van prof. Hovius — is dat ze onpersoonlijk en idealistisch opgesteld zijn. Het is nogal wat als verklaard wordt dat hij „trouw en ijverig in zijn dienstwerk, christelijk en oprecht in zijn belijdenis en in zijn wandel, alleszins onergerlijk en onbesproken in het midden der gemeente verkeerd heeft”. Welke dominee wordt niet schaamrood, als hij denkt aan zijn vele tekortkomingen; als hij zich herinnert de bezoeken, die hij niet gebracht heeft en die hij toch moest brengen?

Deze attesten gelden alle dominees of de gemeente haar predikant met droefheid of met gevoel van opluchting ziet vertrekken. voor alle gevallen is Model A goed.

Is het te verwonderen dat van een beoordeling van de attestatie door de kerkeraad niet bijster veel terecht komt in de meeste gevallen?

2) Het toezicht treedt ten volle in werking wanneer de predikant zich aan de gemeente verbonden heeft. Prof. Hovius wijst op het toezicht dat geoefend moet worden op prediking, catechisatie en huisbezoek. Dat zijn inderdaad drie belangrijke facetten van het werk van de predikant.

Is de prediking onderwerp van gesprek op de kerkeraadsvergaderingen? Waarschijnlijk van de drie genoemde onderdelen van het domineeswerk nog het meest, inzonderheid in gemeenten, waar de ouderlingen apart vergaderen. En wordt de prediking dan besproken niet naar het subjectieve oordeel van de ouderling, maar naar de norm van Gods Woord en de belijdenis, in verband met de speciale behoeften van de gemeente? Is er toezicht op de catechisatie-arbeid van de predikant? Ik geloof dat dit in de praktijk over het algemeen een zwak punt is. Prof. Hovius wijst er op dat prof. Bouwman reeds moest constateren dat de ouderlingen in dit deel van hun werk niet het meest getrouw zijn. Misschien dat, nu er alom jeugdouderlingen komen, deze zaak beter van de grond komt. Maar de catechisatie is teveel een zaak van de dominee alleen. En als de belijdeniscatechisanten voor de kerkeraad komen en een onderzoek wordt ingesteld naar hun kennis van de inhoud van de belijdenis, zijn er vele ouderlingen, die dankbaar betuigen vanavond veel geleerd te hebben of bekennen dat zij de gestelde vragen niet op deze wijze zouden kunnen beantwoorden. Hoe goed een dergelijke opmerking het ook doet en hoe strelend het kan zijn voor de predikant, de ouderlingen komen niet om iets te leren, maar om toezicht te houden en te oordelen!

En het huisbezoek? Prachtig wanneer de predikant zelf mee op huisbezoek kan gaan, al is het maar jaarlijks een gedeelte van de gemeente. Er is dan zeker reden om het huisbezoek te bespreken. Maar als de predikant in een grote gemeente niet op huisbezoek kan gaan? Er blijven behalve dat nog zoveel bezoeken om af te leggen. Wordt er toezicht op hem uitgeoefend dat hij trouw is in het afleggen van bezoeken aan bejaarden, chronische zieken, etc? Wordt in alle kerkeraden van de predikant gevraagd te vertellen welke bezoeken hij in de afgelopen maand heeft afgelegd? Neen? Durft u dat niet? Maar broeders, u bent opzieners, u bent verantwoordelijk . . . Kent u de werkindeling van uw predikant? Of staat u verbaasd dat hij niet thuis is, wanneer u hem midden op de middag belt, terwijl u toch moest weten dat het zijn gewoonte is bezoeken af te leggen en daarna catechisatie te houden? Wat is het voor de predikant fijn om te weten: de kerkeraad weet wat ik doe. Als de mensen aanmerking maken kan ik hen rustig naar de kerkeraad verwijzen.

3) De kerkeraad heeft het recht van zijn predikant een nadere rekenschap van gevoelen te eisen. Zou dat gebeuren? Ja, ikherinner me in 1962 dit van nabij te hebben meegemaakt. Maar er behoeft geen twijfel aan de rechtzinnigheid te zijn om toch eens te spreken over eenzijdigheden, die in de prediking en opvattingen van de predikant naar voren kunnen komen. Is daar in de huidige situatie van ons kerkelijke leven niet alle reden voor?

Als we uit elkaar groeien, dan is dat niet alleen de schuld van de predikanten, maar evenzeer van de kerkeraden, die niet waakten tegen eenzijdigheden en die daar niet telkens weer over spraken met hun predikant.

Men klaagt over een dominees-kerk. M.i. zorgen de andere ambtsdragers mede daar voor, omdat zij teveel aan de dominees overlaten.

4) Tenslotte moet een kerkeraad een attestatie afgeven, wanneer de predikant vertrekt. „Het afgeven van zulk een attestatie is geen blote formaliteit, waarbij men het misschien met de waarheid niet zo nauw behoeft te nemen” (20). Volkomen mee eens. Maar als de modellen worden voorgeschreven en overgeschreven? Als de eenheidswals ook over de attesten gaat? Welke kerkeraad doorbreekt deze praktijk eens? De rede van prof. Hovius geeft er aanleiding toe.

De classis

De classis is de tweede kerkelijke vergadering, die toezicht oefent op de dienaren des Woords. Iedere ambtsdrager weet van welke grote betekenis een classisvergadering kan zijn. Er is een belangrijk verschil tussen classis- en synodevergaderingen. Een classis is kleiner, vaak gemoedelijker. Men leert elkaar wat beter kennen. Men woont in dezelfde streek. Door de classisvergaderin-gen groeit een band tussen de verschillende zusterkerken. Een predikant, die vele jaren in dezelfde gemeente staat, vergroeit tegelijk met de classis waaronder zijn gemeente ressorteert. Het is te begrijpen dat in de rede van prof. Hovius vrij uitvoerig over de classis wordt gesproken als tweede toezicht oefenende instantie - pag. 20-26. We willen ook op dit punt de praktijk belichten.

1) Het toezicht van de classis functioneert evenals bij de kerkeraad reeds vóór de komst van de predikant, die beroepen werd door een classiskerk en zich aan die kerk zal verbinden, doordat de classis de attesten van de betrokken predikant moet goedkeuren na ze eerst beoordeeld te hebben. Maar ook hier geldt wat ik in de vorige paragraaf onder 1 en 4 opmerkte: er komt niet bijster veel van deze beoordeling terecht dank zij de eenheidsmodellen van deze attesten. De approbatie van de attesten kan maar niet beschouwd worden als een blote formaliteit, schrijft prof. Hovius (21). Die approbatie wordt zelfs een integrerend bestanddeel van het toezicht oefenen op de dienaren des Woords genoemd. Prachtig gezegd, maar ik moet helaas constateren dat die hele approbatie wel een formaliteit is geworden. De datum van afscheid en intrede wordt in de regel reeds bekend gemaakt voordat de attesten zelfs nog maar verzonden zijn naar de classis. Het gebeurt meermalen dat er classis contracta wordt gehouden in de week, waarin de verhuiswagen reeds staat voor de pastorie van de predikant, wiens attesten nog beoordeeld moeten worden!

Zelden vindt de beoordeling van de attesten plaats op de complete classisvergadering — en wat betekent het dan nog? — maar een vergadering van de classis contracta is in 98% van de gevallen een puur administratieve aangelegenheid, die met 20 minuten weer bekeken is. Vaak zijn de kerkeraden die het aangaat, niet eens present. In de classis Apeldoorn hebben we sinds enkele jaren de bepaling dat in ieder geval een afvaardiging van de kerkeraad, die een predikant ontvangt of Iaat vertrekken, aanwezig dient te zijn. De praktijk in de classes is, als ik goed ben ingelicht, overal dezelfde. Dit element van toezicht is tot een minimum gereduceerd.

2) Prof. Hovius herinnert aan de censura morum aan het eind van de classicale vergaderingen naar art. 43 van de Kerkorde. Een prachtig artikel over een goede zaak: hier wordt gesproken over de censuur t.a.v. hen, die iets strafwaardigs in de vergadering hebben gedaan. Het kan functioneren als een gelegenheid om de hele classicale vergadering nog eens te overzien. Maar functioneert dit artikel in de praktijk? Staat er op de agenda van onze meerdere vergaderingen: censura morum naar art. 43 K.O.? Wat zou het een goede zaak zijn wanneer hier veel meer ernst mee gemaakt werd dan althans in de laatste jaren het geval is.

3) De kerkvisitatie is een prachtig middel om toezicht te houden op de dienaren des Woords. De Apeldoornse canonicus bezingt de lof van de kerkvisitatie: geen louter administratieve aangelegenheid; zij is een kerkelijke akte, die het levensbeginsel der Kerk van Christus raakt. We zijn het er meer dan hartelijk mee eens. Maar wat komt er in de praktijk van terecht? Neen, ik zeg niet niets. Maar ik ben wel van mening dat er meer van terecht kon komen, als we bij de kerkvisitatie dieper ingingen op de geestelijke vragen; als er een gesprek gevoerd zou worden over de arbeid van de predikant enz. Ik zeg niet dat het niet gebeurt; wel dat het in ieder geval veel te weinig gebeurt.

Het reglement op de kerkvisitatie is slechts een handleiding (24). Maar als vragen zouden worden gesteld, die niet direct in het reglement staan, wordt de schijn van bemoeizucht gewekt. De zelfstandigheid van de plaatselijke kerk zit ons zo in het bloed dat we bang zijn iets te zeggen of te doen, dat deze zelfstandigheid ook maar schijnt aan te tasten. Ik denk wel eens: als we de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk minder respecteerden, zou het wel eens vreemd met ons kerkverband kunnen gaan . . .

Sterke nadruk legt prof. Hovius — zoals bij zijn onderwijs en bij de examinering in het kerkrecht op de kandidaatsexamens — op de bepaling dat voor de kerkvisitatie twee van de meest ervaren en bekwame dienaren des Woords worden aangewezen. De praktijk? In 8 van de 13 classes, die ons kerkelijke leven telt, zijn de visitatoren alleclas sispredikanten, volgens het Jaarboek 1968. Als deze bepaling uit het oog wordt verloren wordt de facto de visitatie voor een belangrijk deel krachteloos gemaakt (2'5). Inderdaad, maar de bepaling wordt uit het oog verloren. Conclusie voor de kerkvisitatie? Een krachteloos geval!

4) De classis heeft ten allen tijde het recht om een nader onderzoek in te stellen naar leer en leven van een predikant (25/6) Een goede bepaling. Maar de praktijk? Is er dan reden om dit te doen? Misschien vraagt iemand haastig: welke collega hebt u op het oog? Niemand! Maar als er vandaag geklaagd wordt over achteruitgang; als er stemmen klinken dat er anders gepreekt wordt (afgedacht van de vorm), dan dient dit alles een onderwerp van bespreking te zijn op de classicale vergaderingen. En dat is m.i. niet het geval. Er wordt al te weinig gesproken over deze belangrijke dingen. Kan het niet lijden? Maar worden we dan slechts door een formele band bij elkaar gehouden? De visitatoren hadden vroeger de opdracht om de preken van de dienaren des Woords te gaan beluisteren (24). Ik herinner mij dat deze passage uit de rede van prof. Hovius mij eens werd voorgelegd om ook nu in praktijk te gaan brengen. Het is niet gebeurd. De aanwezigheid van een classispredikant/ kerkvisitator in een door een andere predikant geleide dienst zou worden uitgelegd als een inspectie-kerkgang. Het kan niet lijden. En toch, als ik allerlei correspondentie lees, zeg ik: wat is het nodig dat we met elkaar spreken, elkaar niet loslaten, tot klaarheid komen over belangrijke geestelijke vragen.

5) Het aantal classicale vergaderingen dient naar de voorschriften van de oude Kerkorden in ons land op minstens vier gebracht te worden (30). Al weer hartelijk mee eens. Maar de praktijk? Normaal twee classisvergaderingen per jaar. Het wordt als een bewijs van welstand gezien wanneer men vroeg klaar is. De conclusie ligt voor de hand dat men dan niet veel over de geestelijke kant van het kerkelijke leven heeft gesproken.

De synode

Over de synode schrijft prof. Hovius. Kort, nog geen bladzijde (26). Ook deze kerkelijke vergadering is met het toezicht op de dienaren des Woords belast; weliswaar meer indirect (27). We kunnen rustig stellen dat in de praktijk van het toezicht op de predikanten door de synode niets terecht komt. Uiteraard ligt dat ook wel aan de aard van deze kerkelijke vergadering, of het nu de particuliere of de generale synode betreft. De particulier synodale vergaderingen zijn administratieve vergaderingen geworden. De bespreking van de rapporten van de deputaatschappen en de benoeming van deputaten neemt een groot deel van de agenda in beslag. Te weinig komt de geestelijke welstand aan de orde. In verschillende particuliere synodes ontvangt zelfs het rapport van het curatorium maar een schrale bespreking. Er moet meer gesproken worden, meer geïnformeerd: niet op een vervelende, maar op een echt broederlijke, liefdevolle manier terwille van het heil en de welstand van de kerken, die ons lief zijn.

De ouderlingen

In dit verband een enkele opmerking over de ouderlingen. Het toezicht op de dienaren des Woords is mede aan hen opgedragen. „Zij hebben toe te zien op elkaar en op de dienaren des Woords, voor wier leer en dienst zij mede verantwoordelijkheid dragen. Daarom dienen zij Gods Woord te onderzoeken en zich gedurig te oefenen in de overdenking van de verborgenheden des geloofs” — zo staat het in het nieuwe formulier. Dat is een prachtige zin, die in wezen wel functioneert, maar die in de praktijk wel beter moest functioneren m.i. Het zal in onze kerken hopelijk niet voorkomen wat mevr. Kuylman-Hoekendijk in haar boekje „Dwarslagen in de christenheid" als anekdote vertelt: Tijdens de preek zaten steevast enkele ouderlingen te slapen. Tenslotte zei de dominee daar iets van, waarop als antwoord volgde: „Beste jongen, dat moet je je niet aantrekken — zouden we elke zondag zitten slapen, als we je niet volkomen vertrouwen?” (56).

Maar ik vraag me wel eens af of de oefening in de overdenking van de verborgenheden des geloofs voldoende tot haar recht komt. Vergis ik me als ik denk dat het geestelijk gezag van de ouderlingen t.o.v. de predikanten niet zo groot is?

Met belangstelling heb ik 31 oktober j.l. het openingswoord op de Ouderlingenconferentie te Amersfoort gehoord — afgedrukt in nr. 74 van dit blad. Teneur van dit openingswoord: de ouderlingen komen in het kerkelijke leven te weinig aan bod. „Waarom zou een ouderling van een vacante-roepende kerk de classisvergade ring niet kunnen openen? De kerkeraad heeft toch de hele vergadering voorbereid?" (789). Geen predikant zal bezwaar maken, mits het dan ook goed gebeurt. Maar is het waar dat de kerkeraad de hele vergadering heeft voorbereid? Ik geloof het niet. Men heeft het de consulent laten opknappen. Sommige consulenten verzorgen zelfs de oproep voor de classisvergaderingen voor de kerkelijke bladen. Zeer recent nog weer meegemaakt.

„Waarom wordt bij een classicaal examen de stem der ouderlingen weinig of in het geheel niet gehoord?” (id.) Weer: niemand zal daar bezwaar tegen maken. Maar dan moet men ook iets te zeggen hebben. Helaas hebben vele ouderlingen dat niet, zoals zij zelf eerlijk bekennen.

Hetzelfde geldt voor de benoeming van ouderlingen in deputaatschappen en als classiscorrespondenten. Dacht men nu werkelijk dat de predikanten dat altijd leuk vonden? Ik zou willen dat de ouderlingen zich wat meer presenteerden en toonden figuren van formaat te zijn, die een eigen zelfstandigheid hadden tegenover de predikanten. Schort het hier in vele gevallen niet aan?

Er zijn heel wat ouderlingen, die het tot op een generale synode toe de domineesafgevaardigden laten opknappen. Ook op de laatste generale synode onttrok een niet-predikant zich als rapporteur, hoewel daartoe aangewezen. In november was er een vergadering van een synodale commissie, waar alle ouderlingen afwezig waren en het overlieten aan de predikanten en professoren.

Deze voorbeelden zouden met meerdere te vermenigvuldigen zijn. Klaag ik de ouderlingen aan?

Beslist niet. Ik wijs alleen op de werkelijke situatie van het kerkelijke leven. Terecht stelde de voorzitter van de Ouderlingenconferentie: Onnodig en ongewild gaan de predikanten een dominerende plaats innemen (788). Dan gaat het toezicht verdwijnen!

Dit artikel over en naar aanleiding van de tweede druk van de rectorale rede van prof. Hovius is een heel verhaal geworden met een kritische inslag t.a.v. de praktijk van het kerkelijke leven zoals het reilt en zeilt. In een recensie in „De Wekker” kondigde ik aan op deze rede nader te zullen ingaan. Na lezing van dit artikel zult u het met mij eens zijn dat deze opmerkingen beter in dit „vakblad” dan in ons kerkelijk orgaan op hun plaats zijn.

Ons kerkelijke leven verkeert m.i. weer in een kritieke fase. Hoe nodig is het dat iedere ambtsdrager zijn verantwoordelijkheid bewust is en we samen spreken over het wezenlijk belang en het heil van de kerken, die ons lief zijn. Juist uit liefde tot de kerken werden bovenstaande kritische opmerkingen gemaakt.

De praktijk van „Het toezicht op de Dienaren des Woords door de kerkelijke vergaderingen”

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1969

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's

De praktijk van „Het toezicht op de Dienaren des Woords door de kerkelijke vergaderingen”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1969

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's