Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Men ziet niet hoe beperkt genetische modificatie eigenlijk is"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Men ziet niet hoe beperkt genetische modificatie eigenlijk is"

Een gesprek met Herman de Boer

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herman de Boer, hoogleraar biotechnologie aan de Universiteit Leiden, is bekend geworden door een genetisch gemodificeerd dier met de zelfde naam: 'Stier Herman'. Hoewel het stiertje niet naar hem vernoemd was, maar — "zoals dat altijd gaat" — naar een verzorger, was De Boer wel zijn 'geestelijke vader'. Hij was één van de oprichters van GenePharming, het eerste Nederlandse bedrijf dat gebruik maakte van gentechnologie. Het bedrijf liet in 1990 een genetisch gemodificeerd kalije geboren worden; een experiment.dat tot doel had het menselijke eiwit lactoferrine te produceren via koemelk. De Boer was tot 1993 werkzaam bij GenePharming, later Pharming geheten. De Boers vertrek hing samen met ethische discussie over de gevolgen van gentechnologie voor de betrokken dieren. Hij vertelt over de morele dilemma's in de praktijk van het genenonderzoek, over de rol van de commercie in de gentechnologie, over de gevaren van genetische modificatie en de rol van de overheid, en over de onevenwichtigheid in de ethische discussies over gentechnologie.

Morele overwegingen
De Boer heeft heel zijn leven met dieren gewerkt. Hij werd geboren op het Friese platteland als zoon van een gereformeerde veehouder en groeide op in een wereld die bepaald werd door "de kerk, de ARP en de coöperatie", zoals hij zelf zegt. De Boer raakte langzaam los van die wereld toen hij in Groningen biologie ging studeren. Maar zijn liefde voor dieren behield hij, en dat was van doorslaggevende invloed op de ethische overwegingen die hij moest maken in de praktijk van het gentechnologisch onderzoek. De Boer: "Het is niet zo datje met de bijbel of een biologisch handboek in de hand de grenzen vindt van watje wel en niet mag doen. Ik denk dat het voor mij zo is dat ik van kindsbeen aan met dieren ben omgegaan. Maar het is natuurlijk onmogelijk te onderscheiden waar je ethische gevoel precies vandaan komt. Je bent wie je bent en daarmee werkje." De Boer is ervan overtuigd dat zijn 'ethische gevoel' mede gevormd is door zijn biologische opleiding. Een bioloog kijkt anders tegen gentechnologie aan dan een chemicus, vertelt hij. "Ik vind het moeilijk te formuleren, maar een chemicus is niet gewend in termen van 'leven' te denken. Een bioloog krijgt in zijn opleiding een flinke portie gedragsleer. Daarmee krijg je gevoel voor het gezondheids- en welzijns-aspect van dieren; je komt bijvoorbeeld te weten hoe pijn ontstaat. Daarom zou ik bij labaratoriumproeven bijvoorbeeld niet graag muizen dood willen maken door bedwelming, dat duurt te lang." Wat voor dierproeven geldt, is ook van toepassing op genetische modificatie van dieren. Genetische modificatie mag de gezondheid en het welzijn van dieren niet aantasten, vindt De Boer. "Ik heb daarover niks nieuws te vertellen. Dat is voor mij al duidelijk geworden in de jaren tachtig en ik ben daarin sindsdien geen millimeter veranderd. Het is een heel simpel motto." In zijn omgeving ziet De Boer echter dat mensen verder gaan. Als een koe bijvoorbeeld iets nuttigs produceert terwijl ze daar zelf zichtbaar slechter van wordt, hebben sommigen daar weinig moeite mee omdat patiënten er nu eenmaal beter van worden. De Boer: "Ik zeg dan niet meteen nee, maar ik zal het zelf niet zo gemakkelijk doen." Duidelijker ligt het voor hem in gevallen waar niemand beter wordt van biotechnologie: "Het rundergroeihormoon is het klassieke voorbeeld: dat was nergens voor nodig. De gebruikte dieren kregen er afwijkingen van terwijl er ook alternatieve productiewijzen waren". De Boer vertelt dat hij, evenals zijn collega's, maar zelden met dergelijke afwegingen geconfronteerd werd. Een uitzondering vormde het geval van de EPO-muizen. Wetenschappers probeerden EPO, een stof die de aanmaak van rode bloedlichaampjes stimuleert, te produceren in transgene muizen. De Boer: "Dat EPO-verhaal stuitte me tegen de borst. Dat is voor mij ook een beetje een proces geweest. Ik heb contact gelegd met de Finse groep die experimenten met die muizen was begonnen, omdat dat toen uit technisch oogpunt interessant was voor mij. Ik ben een tijdje aan het twijfelen geweest; het is voor mij ook niet altijd meteen kristalhelder. Maar op een gegeven moment zag je toch dat het niet goed ging met die muizen. Toen kreeg ik het beeld van koeien die stijf zouden staan van de EPO en dat gaf mij een erg onrustig gevoel."

Maar dat geval was, zoals gezegd, een uitzondering. De Boer: "Zulke ethische afwegingen hoeven natuurwetenschappers volgens mij niet vaak te maken. Zij streven hun eigen doelen na: een paar mooie publicaties, wat interessante stoijes vinden..." Maar geeft een wetenschapper met zo'n gebrek aan morele overwegingen geen blijk van blikvernauwing en reductionisme? De Boer vindt van niet: "Ik vind wat er nu allemaal gaande is in de gentechnologie ontzettend belangrijk. Dat staat voorop. Bovendien is 'reductionisme' een hele mond vol. Iedereen moet zich beperken, anders komt er gewoon niks van terecht, dat is bij elke vorm van wetenschap zo." Toch bestaat er een wijdverbreid beeld van de gentechnoloog als de 'witte jas' die in het labaratorium ongestoord kan pionieren, niet gehinderd door ethische regels. De ethiek loopt immers achter de technologische feiten aan: pas als een techniek ontdekt wordt, ontstaan er morele overwegingen. De Boer vindt dat beeld niet van toepassing op zijn onderzoek. "Toen ik bij Pharming terecht kwam, werd ik gedwongen breder te kijken dan alleen maar naar dat stukje gen dat we in een koe konden stoppen. We hebben in ons onderzoeksgroepje binnen het bedrijf stevig zitten discussieren over de vragen 'mag dat wel?' en 'kan dat wel?' Dat was voordat er van overheidswege een commissie of wat dan ook maar was; het ging gewoon automatisch. Je was ergens mee bezig en zag watje ineens allemaal kon doen. We waren gewone mensen, met normaal gevoel en een gewoon ethisch bewustzijn. De discussies verliepen dan ook niet zo dat de ene groep zei: "Dat moeten we allemaal doen!", terwijl anderen riepen dat dat beslist niet kon. Het ging meer zo van: "Stel datje dit zou doen, wat zijn dan de gevolgen voor de dieren?" Er was niets van bekend, niemand had het gedaan, je moest het allemaal zelf bedenken."

Commerciële praktijken
De Boer benadrukt dat juist de commerciële context van Pharming tot ethische bezinning dwong. Men zou verwachten dat in het bedrijfsleven weinig rekening gehouden wordt met morele overwegingen — het gaat tenslotte om het financiële resultaat — en dat, naarmate de commercie meer invloed krijgt op ontwikkelingen in de gentechnologie, de moraal dus verder naar de achtergrond verdwijnt. Onzin, vindt De Boer: "Ik ben er tegen om te zeggen: "mensen die commercieel bezig zijn, daar moetje mee uitkijken." Je kunt net zo goed het tegenovergestelde beweren. Ik heb van de toenmalige zakelijke directeur bij Pharming, Otto Postma, geleerd datje gevoelig moet zijn voor wat er in de maatschappij leeft, juist als je commercieel werkt. Dat geldt voor Research & Development, maar natuurlijk vooral voor het product datje ooit op de markt wilt krijgen. Je bent als bedrijf erg kwetsbaar, terwijl je als wetenschapper, ergens in een hoekje in een lab, de vrije hand hebt. Je hoeft dan zelden na te denken over de consequenties van je handelen. In de commercie zit dus meer moreel besef dan in het gewone onderzoek. Een wetenschapper heeft maar een beperkt doel met zijn onderzoek: geld binnenhalen, zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid bevredigen en scoren in de citation index." Bedrijven hebben immers, in tegenstelling tot veel wetenschappers, een maatschappelijke doelstelling met hun onderzoek en productie. De Boer: "Mijn persoonlijke motief voor de ontwikkeling van gentechnologie bij Pharming was idealistisch. Hier kun je iets maken met koeien, zo zou je het kunnen aanpakken, en dat zijn de nuttige effecten. Aan het eind van de lijn stonden en staan bij mij de patiënten. Daarnaast wil ik er en passant zelf ook graag beter van worden, in financiële zin, dat is zo. Ik moet daarbij denken aan een recente personeelsadvertentie van een Amerikaans gentechnologisch bedrijf. Daar stond in: "Wat willen wij als bedrijf? Wij willen geneesmiddelen op de markt brengen om patiënten te helpen, we willen een mooi bedrijf opzetten, we willen er financieel beter van worden — aandelen en opties willen we allemaal — maar we willen vooral ook bevrediging en plezier van ons werk hebben." Kijk, dat vind ik nou goed: geen wazigheid, geen hypocrisie, gewoon zoals het is." Pharming was volgens De Boer "doordrenkt" van ethisch bewustzijn. Hij geeft twee voorbeelden uit zijn eigen onderzoek. Een duidelijke morele keuze werd gemaakt in de discussie rond de zogenaamde dikbilkoeien. De Boer: "Er werd indertijd veel bekend over de genen die betrokken waren bij spierontwikkeling, als gevolg van onderzoek naar spierziekten. Er was een gen ontdekt dat de dikte van de spierbundels bepaalde. Dat stop je een koe, en zo kun je een 'dikbilkoe' maken. Voor ons was de vraag wat daarvan de consequenties zouden zijn en we hebben toen besloten dat we geen zin in zo'n project hadden. Maar dat hoefde ook niet, want boeren in het zuiden en oosten des lands maakten in feite allang dikbilkoeien, gewoon door ze te fokken. Ze zien er niet uit, maar het vlees is lekker." Ook in het project dat tot de geboorte van 'stier Herman' zou leiden, maakte De Boer een duidelijke ethische afweging. Iedereen die tot dan toe met genetische modificatie van dieren bezig was, gebruikte chirurgie om eicellen na micro-injectie van het 'vreemde' genenmateriaal in de eileider van de 'draagmoeder' te implanteren. De Boer: "Dat wilden wij niet. Als het zo moest, dan hoefde het voor ons niet." Hij legt uit waarom: zo'n operatie is zwaar en voor commerciële toepassing — er was tot dan toe alleen kleinschalig experimenteel onderzoek gedaan — zouden zo'n honderd koeien nodig zijn. "Als je die allemaal moest opereren, zou het één groot bloedbad worden. Wij hebben dat nooit overwogen, het kwam gewoon niet in ons op om het zo te doen. We hebben dus alle moeite gedaan om de eerste zes dagen van de ontwikkeling van het embryo in het lab te laten plaatsvinden. Dat maakt alle verschil, want zo konden we het embryo 'achterom' in de baarmoeder plaatsen."

Gevaarlijke genen?
De morele richtlijn die De Boer hanteert, lijkt telkens afgeleid te zijn van één principe: het welzijn van dieren. Fundamentele bezwaren tegen genetische modificatie van dieren heeft hij niet. Volgens De Boer is er sprake van een "onevenwichtigheid" in de morele bezwaren tegen genetische modificatie. "Men ziet niet hoe beperkt genetische modificatie eigenlijk is. Het is wel een krachtige techniek, maar modificatie is machteloos en klein ten opzichte van fokken en selecteren, wat we al een paar duizend jaar doen. Met die techniek kun je veel meer bereiken. Modificatie is preciezer maar minder vergaand. Je stopt ergens één of twee genen in, en dan weetje weliswaar niet helemaal precies wat er van terecht komt, maar je hebt wel een idee. Bij fokken en selecteren gooi je het erfelijk materiaal van twee kanten op een hoopje schud de kaarten en dan komt er iets nieuws uit. Maar hoe er geschud wordt, daarvan heeft niemand enig benul." "Ik heb bijvoorbeeld op mijn erf zes kippen lopen die het product zijn van een kruising. Ik heb twee rassen gekruist: aan de ene kant een legbatterij kip, van die bruine die wel driehonderd eieren per jaar leggen, en aan de andere kant zo'n grote kinderboerderij-kip met veren op de poten. Ik heb nu een kip die er mooi uit ziet en die goed legt. Dat krijg je met genetische modificatie in geen honderd jaar voor elkaar, terwijl ik het hier in mijn achtertuintje doe. Het grappige is bovendien dat ik er ook geen vergunning voor hoef te hebben. Als je een gen in een muis wilt stoppen moetje een hele papierwinkel in vullen — om van een koe nog maar te zwijgen — omdat die techniek interessant is, een beetje absurd zelfs. Terwijl de genetische modificatie die onder mijn regie in mijn achtertuin heeft plaatsgevonden vele malen groter is dan wat ik bij Pharming gedaan heb." Toch blijft er een onbestemde angst voor genetische 'manipulatie' bestaan bij veel mensen. Volgens De Boer is die angst weliswaar ongegrond, maar verklaarbaar: "Het is iets totaal nieuws en het heeft te maken met het feit dat het woord DNA in deze context altijd op tafel komt. Ik denk dat het ligt aan het feit datje DNA geïsoleerd bekijkt, los van de biologische context; datje het in een pipetje kunt doen in een laboratorium en dan via een micro-injectie weer in een eicel kunt stoppen. Bovendien is er wel vaker aversie tegen nieuwe dingen, bijvoorbeeld tegen het opstellen van een genenkaart, het feit dat men de zaken op een rijtje zet, tja... Het zou wel goed zijn als je het ook in de context bekijkt van andere dingen die met leven en biologie te maken hebben waar men destijds ook aversie tegen had maar die inmiddels wel zijn geaccepteerd." "Laat ik een voorbeeld geven. Ik kan me niet herinneren dat we vroeger op de boerderij ooit een stier hadden, want rond 1950 ontstond de kunstmatige inseminatie. Eens in de zoveel tijd kwam de 'kunststier' met een Volkswagen langsrijden en dan werden de koeien met een rietje bevrucht. Mijn oom, oom Herman in Oldebekoop, had wel een stier. Die stond binnen in een stal, achter de tralies. Die oom van mij had namelijk een aversie tegen KI, omdat dat niet natuurlijk was, dat was kunstmatig. Maar de kinderen van mijn oom Herman, die ook veehouder geworden zijn, hebben al lang geen stier meer. Dat kan ook helemaal niet, zo'n stier is gewoon gevaarlijk. Zo gaat het nu ook: ik ben er van overtuigd dat de aversie tegen genetische modificatie binnen enkele tientallen jaren verdwijnt." Het argument van de 'onnatuurlijkheid' van de gentechniek wordt vaak gebaseerd op het feit dat er bij genetische modificatie 'soortoverschrijdingen' plaatsvinden; er worden nieuwe soorten gecreëerd die vervolgens in de natuur terecht komen. De Boer heeft wel aversie tegen kruising van bijna verwante dieren die in de vrije natuur niet paren, zoals een schaap en een geit: "Het resultaat, een scheit of een gaap, ziet er lelijk uit". Maar dat is iets anders dan het plaatsen van menselijke genen in dierlijk DNA, vindt hij. "Hoe groter het dier, hoe minder kans er is dat dat 'in de natuur' terecht komt. De angst dat gemodificeerde genen in de natuur terecht komen, speelt alleen een rol bij planten, bacteriën en misschien bij fruitvliegjes. Zolang de dieren grijpbaar zijn, heb je daar geeri probleem mee, omdat je het onder controle kunt houden. Bij gemodificeerde planten komt altijd stuifmeel vrij. Niet dat dat per definitie gevaarlijk is, maar alleen in dat geval speelt het argument een rol." Volgens De Boer is het probleem achter dergelijke argumenten dat de gebruikte begrippen niet goed duidelijk zijn: "De discussie wordt vertroebeld door het feit dat DNA overal hetzelfde is, waar je ook kijkt." Hij legt uit dat soortgrenzen op atomair niveau niet bestaan en dat genetische modificatie niet per definitie soortgrenzen overschrijdt. Hij is het dan ook niet eens met de critici van 'stier Herman', die spraken over het 'vermenselijken van runderen'. De Boer: "Als één van mijn kippen na ziekte dood gaat, dan begraaf ik die ergens, bijvoorbeeld in de bloementuin. Als daar een paar zonnebloemen groeien, weetje zeker dat de atomen die vroeger de kip vormden, in die zonnebloem terecht komen. Maar daarmee is die zonnebloem nog niet 'verkipt'."

Prestaties en pretenties
De Boer stelt dat 'soortgrenzen' alleen een rol kunnen spelen in een holistische visie op de natuur: een mens of dier meer is dan een verzameling ' ACGT-sequenties' of individuele genen. Toch beweren genetici vaak dat we, nu we het complete genoom van de mens in kaart gebracht hebben, weten wat de mens is. De Boer: "Dat vind ik zulke onzin. Dat zou betekenen dat jij en ik precies hetzelfde zijn." Hij is daarom niet onder de indruk van de presentatie van de kladversie van het Human Genome Project door Clinton en Blair, die spraken van 'de ontdekking van de taal waarin God de wereld schiep': "Dat zijn dan ook geen biochemici." Bovendien, betoogt hij, bestonden genetische kennis en toepassingen al lang voordat het Human Genome Project startte. "Al die honderdduizenden genen en hun eigenschappen in kaart brengen en dan zeggen: "zie, de mens..." "— ja, en wat dan nog? Voordien hebben we al veel informatie verzameld waarmee je nieuwe geneesmiddelen kunt maken, waarmee je criminelen kunt opsporen, enzovoort. Dat kan nu allemaal al, dat soort voordelen heb je al lang geoogst als het humaan genoom helemaal in kaart is gebracht." Eén van de verdiensten van het genenonderzoek is de mogelijkheid om met genetische kennis 'lichaamseigen' geneesmiddelen te maken. Die techniek doet De Boer glimlachend opmerken dat biotechnologie in feite "de ultieme natuurgeneeswijze" is: "Neem de recente Amerikaanse biotechnologische revolutie rond de 'monoklonale antistoffen'. Iedereen is daardoor gefascineerd, omdat je die stoffen precies naar een bepaald celtype kunt sturen. Dat spul was moeilijk bruikbaar, omdat de antistoffen van muizen afkomstig waren en menselijke cellen het 'muizenkarakter' van de stoffen herkenden. Nu zijn er een paar bedrijven die daar humane antistoffen van gemaakt hebben; die muizen maken middels genetische modificatie stoffen die hetzelfde zijn als de anti-lichamen die wij mensen gebruiken." De Boer is enthousiast, vooral over de gevolgen van deze ontwikkelingen in de Verenigde Staten voor de behandeling van ernstige ziekten: "Die kansen wil je niet missen, en dat is allemaal genetische modificatie." Maar wat te denken van het feit dat die gemodificeerde muizen in feite bewust 'ziek' gemaakt worden om humane anti-lichamen te produceren? De Boer is immers ook bezorgd over het welzijn van koeien die EPO produceren... "Muizen zijn voor mij anders dan koeien," is zijn reactie: "Dieren moeten niet 'gelijkgeschakeld' worden; er is een zekere hiërarchie. Je begint bij muizen en eindigt bij schapen, geiten, paarden en koeien; die staan boven aan de rangorde. Dat besef is verloren gegaan in Nederland, omdat men het contact met de praktijk van de landbouw kwijt is geraakt. Een boer zul je nooit horen zeggen dat een muis gelijk is aan een koe."

Bovendien is er geen alternatief voor het gebruik van muizen als 'model', betoogt De Boer. We kunnen niet meer zonder proefdieren. "Wat willen we met zijn allen? Het gebruik van proefdieren heeft ons al heel wat opgeleverd in termen van gezondheidszorg. Je wilt het gebruik minimaliseren, maar uiteindelijk kunnen we niet zonder, tenzij je het testen van geneesmiddelen uitvoert op menselijke vrijwilligers. Genetisch gemodificeerde proefdieren hebben bovendien het voordeel dat ze effectiever zijn. Ze maken de vertaling van 'muis' naar 'mens' bijvoorbeeld beter mogelijk. Als je medicijnen test op een transgene muis met een menselijke ziekte is het rendement hoger en heb je dus minder proefdieren nodig dan bij 'gewone' muizen."

Veel te veel regels
De Boer vindt de nieuwe technologie zo veelbelovend, dat het onderzoek naar en de toepassing van genetische modificatie zo min mogelijk belemmerd moet worden. 'Het gebeurt' nu vooral in het land van de onbegrensde mogelijkheden: de Verenigde Staten. Het genenonderzoek is daar wel gebonden aan regels: "De oorspronkelijke richtlijnen voor de recombinante DNA-techniek zijn ontstaan in de VS en bedacht door wetenschappers." Maar het gaat daarbij eerder om risico-regulering dan om ethiek, geeft De Boer toe. Bovendien stellen de Amerikaanse regels weinig voor: "Het is niet veel. Als er al regels waren, dan waren ze zo zwak datje ze als gentechnoloog in elk geval niet in het lab voelde." Het onderzoek in Nederland is daarentegen overgereguleerd, vindt De Boer: "Wat we hier regelen zet geen zoden aan de dijk. Het heeft tot nu toe alleen tot gevolg gehad dat Pharming activiteiten naar het buitenland heeft verplaatst, terwijl we er hier met z'n allen een massa subsidies in hebben gestopt. De commerciële spin-ojf daarvan komt nu terecht in het buitenland. Dat is absurd." Bovendien heeft alleen internationale regelgeving in de biotechnologie enig nut, vindt De Boer: "De nationale regulering van die technologie maakt voor de technologische ontwikkeling toch niets uit: in de Verenigde Staten gaat die ontwikkeling ongestoord verder. Een negatief neveneffect is dat de discussie over genetische modificatie zo vreselijk saai geworden is... Er gebeurt niets meer in het debat; er zijn geen nieuwe inzichten; het is alleen maar herkauwen van oude standpunten. We hebben, na het vertrek van het onderdeel van Pharming dat klonering en genetische modificatie doet, niks meer om over te discussiëren hier: het gebeurt elders. Dus wat wij ook vinden, het maakt toch niks uit." Als hij één ding duidelijk wil maken, is het wel dat de gentechnologie geen acuut gevaar vormt. De staat zou zich daarom niet moeten blind staren op genetische manipulatie, maar op echte maatschappelijke problemen, vindt De Boer: "Wat kinderen tegenwoordig bijvoorbeeld voorgeschoteld krijgen, geweld en seks via de televisie, videogames en weet ik wat, dat is iets waar je je meer zorgen over zou moeten maken dan over het hele genetische onderzoek. Ik ben nog opgevoed met kerk en geloof; de jeugd van nu krijgt geen enkele spirituele dimensie meer mee. Ik vind het eigenlijk een beetje een ramp wat er op dit vlak gebeurt. De mentale manipulatie van mensen is vele malen erger dan de genetische manipulatie van dieren. Het eerste heeft directe gevolgen voor menselijk gedrag en werkt door in de toekomst. En er is geen enkele belangenorganisatie of overheid die tegen die mentale manipulatie te hoop loopt, integendeel. De Raad van Cultuur wil bijvoorbeeld allerlei orkesten opdoeken, in plaats van de culturele vorming te stimuleren." De Boer vergelijkt de taak van de overheid op cultureel gebied met de regulering van de geneesmiddelenmarkt: "Als geneesmiddelen toxisch zijn, komen ze niet op de markt; dat is onherroepelijk. Misschien zou je op culturele uitingen een soort 'klinische studie' moeten toepassen, net als op die geneesmiddelen. Voordat geneesmiddelen in de bloedbaan komen, worden ze in verschillende fasen getest: niet alleen op toxiciteit, maar ook op effectiviteit. Voor alles watje hoofd in gaat, geldt dat dat zo maar mag en kan... Goed, ik zeg niet datje dat moet gaan testen. Het gaat mij om het contrast; om aan te geven dat de hele discussie rond genetica uit balans is."


Noot van de auteurs
Jasper Klapwijk en Peter Mulder zijn lid van de Radix-redactie. Correspondentie richten aan: Jasper Klapwijk, Andreas Schelfhoutstraat 35HS, 1058 HR Amsterdam. Electronische post: jasperk@xs4all.nl. Bij de voorbereiding en de afname van dit interview werd dankbaar gebruik gemaakt van de deskundige adviezen van dr Henk van de Pol, European Biotech. Consultancy, Postbus 50, 2240 AB Wassenaar; electronische post: polvdh@worldonline.nl

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2000

Radix | 88 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2000

Radix | 88 Pagina's