Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„OUDERLING EN KERKJEUGD” (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„OUDERLING EN KERKJEUGD” (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

5. Wat doen we en wie doet wat?

5.1.1. De predikant

In de preek dient rekening gehouden te worden met de kinderen en de opgroeiende jeugd. Als de preken over de hoofden van de jonge mensen heengaan, zullen de ouderlingen de predikant vriendelijk vermanen.

5.1.2. De catechese

Als de ouderlingen de catechisaties bezoeken, dan gaat het om meer dan de vraag of „de predikant de ware leer brengt”. Ook de vraag of de groepen niet te groot zijn, dient gesteld te worden. Zijn er meer dan 12 à 15 jongelui dan is een gesprek over de stof niet goed meer mogelijk en dreigt „de catechese te ontaarden in een monoloog”. De kerkeraad neme dan maatregelen. „De catechisatie behoeft niet persé door de predikant te gebeuren”.

5.1.3. Open huis

Er zijn „predikantsgezinnen die er voortreffelijk in slagen de pastorie te maken tot een ontmoetingscentrum ook voor de jeugd”. Maar ’t is de vraag of dit van àlle dominees verwacht mag worden. In grotere gemeenten is het praktisch onmogelijk, tenzij er selectie optreedt. Rust de taak om de jeugd op te vangen niet evenzeer op de ouderlingen? De gehele kerkeraad heeft de zorg voor de jeugd van de kerk. Het is onjuist de predikant „in zijn eentje het jeugdwerk te laten runnen”.

5.2. De ouderlingen

Zij komen in contact met de jeugd op huisbezoek, verenigingsbezoek en in het persoonlijke, vertrouwelijk gesprek.

5.2.1. De jeugd op het huisbezoek

De heer Knepper vindt het vanzelfsprekend „dat de jeugd, die ’s avonds nog niet naar bed is, het huisbezoek meemaakt”. Het lijkt hem een goede zaak overigens dat „op het huisbezoek ook met de ouders gesproken kan worden, waar de jongelui niet bij zijn”. Hij heeft goede ervaring om het huisbezoek met de kinderen te beginnen. Door hun antwoorden komen namelijk allerlei zaken aan de orde „die met de ouders verder besproken kunnen worden”. Hij pleit ervoor „de Schriftlezing te houden tot slot van het gebrachte bezoek”. Volgens zijn ervaring volgt op lezing aan het begin meestal een min of meer uitvoerige uitleg die uitloopt op een wat gekunstelde vraag of de broeder en zuster ook weet hebben van deze dingen. „Het lezen uit de Bijbel tot slot van het bezoek is moeilijker, omdat we dan graag iets lezen, dat met het besprokene verband houdt”. Maar predikant en ouderling kunnen elkaar daarbij helpen.

Het gaat er om bij het gesprek met de kinderen dat „ze aan de praat komen”. „Dus niet een vraag als: ,Heb je de Here Jezus lief, waardoor ze misscnien in verwarring raken of er geen antwoord op durven geven maar vragen als: ,Hoe vind je het op catechisatie’ e.d. Als het werkende jeugd is, vind ik het belangrijk om eerst maar eens over het werk te beginnen. Uit de antwoorden op al die vragen blijkt wel waar het hart van dat verbondskind naar uit gaat. Uit die antwoorden blijkt soms ook dat de ouders allerlei zaken doen of niet-doen, die zeker tot gespreksonderwerp worden als we met de ouders alleen het huisbezoek voortzetten”. De schrijver betoogt dan met klem dat de huisbezoeker om goede vragen te kunnen stellen aan de jongelui het wijkboekje goed bestudeert: hoe de kinderen heten, hoe oud ze zijn, of ze belijdend lid of dooplid zijn, op welke school ze gaan enz. Wie hier blundert, verraadt alleen dat hij niets van de betrokkene weet, laat staan een relatie met hem heeft. Het isdaarom goed vóór het huisbezoek eerst eens kennis te gaan maken, als je als ouderling begint, of als je een nieuwe wijk of nieuwe gezinnen in de wijk krijgt. Het heeft verder betekenis vóór de start van het huisbezoek eens de jeugd van de wijk thuis uit te nodigen om haar in een informele sfeer te leren kennen. „Laat u ook zien in het gezin, als er iets belangrijks met de kinderen is. Als ze belijdenis doen, geslaagd zijn voor een diploma, als ze een Studie afsluiten, als ze ziek zijn, in militaire dienst gaan, een baan krijgen of werkloos zijn of worden. Er zijn ouderlingen, die ook op de verjaardagen van de (grotere) kinderen even gaan feliciteren”. De schrijver adviseert tenslotte als ouderling niet „op de (opvoedings)stoel van de ouders” te gaan zitten. Er zijn ouders die „moderne” ideeën over de opvoeding hebben: „je mag kinderen nooit iets verbieden, je mag ze niet slaan, je moet ze niet lastig vallen met dingen, die ze toch niet kunnen begrijpen, zoals bidden, bijbellezen, versjes leren, naar de kerk gaan”. Het is niet de taak van de ouderlingen deze zgn. opvoeding die eerder verwaarlozing betekent, te corrigeren jegens de kinderen, maar wel de „ouders te stimuleren tot dienstbetoon aan hun kinderen. Ze indringend te confronteren met wat Gods Woord zegt over de opvoeding en het onderwijs van de kinderen door de ouders”.

5.2.2. De ouderling en het verenigingswerk.

Doorgaans worden de verenigingen jaarlijks door één of twee ouderlingen bezocht. Wanneer alles in orde is, dan kan met de rapportering over dat bezoek worden volstaan. Maar als het verenigingsleven kwijnt, zo het al niet erger is, dan dient het bezoek benut te worden om het verenigingswerk te stimuleren. In de eerste plaats is dan een gesprek met de bestuursleden na afloop van de vergadering die bezocht werd, nod ig ter verkrijging van informatie over de stand van zaken en vooral om hulp en advies te verlenen. Omdat tal van verenigingen worstelen met een gebrek aan kader, zal een bestuur dat zelf wel weet dat het de zaak niet aankan, bereid zijn naar goede raad te luisteren. Maar er moet ook hulp geboden worden. „Eén van de grote moeilijkheden op vele verenigingen is het niet-gemotiveerd zijn van de deelnemers. Van voorstudie is nauwelijks sprake”. Dan is het geen wonder dat de vergadering als saai of vervelend wordt beleefd, dat sommigen dan „loi zitten trappen” en zo de vicieuze cirkel sluiten. Goede discussie is dan immers niet mogelijk. Hier kunnen de ouderlingen helpen door op huisbezoek de motivatie ter sprake te brengen. „Dan zal zeker als weerwoord komen, dat je voor een vereniging waar ze zus of zo doen moeilijk gemotiveerd kunt zijn. Die antwoorden moeten maar weer teruggekoppeld worden naar dat bestuur. Het is ook geen bemoeizucht als de ouderlingen eens vragen hoe het jaarprogramma van zo’n vereniging er uit ziet. Als er aanleiding toe is, kan aangegeven worden hoe dat anders opgezet kan worden. De schrijver wil dan dat een afschrift van de ledenlijst wordt meegenomen naar de kerkeraad zo mogelijk met aanduiding van de presentie! De scriba kan dan dit materiaal sorteren met het oog op gegevens voor het huisbezoek: „Temeer nu steeds weer ouders, zeggen: ,Voor mij behoeven de kinderen niet naar de vereniging’”.

Er wordt ook gewezen op het feit dat men steeds jonger gaat trouwen: „En als je getrouwd bent, ga je niet meer naar de jeugdvereniging”. Dit taboe moet doorbroken worden. „Waarom zouden bekwamen getrouwde jongelui niet aangezocht kunnen worden de leiding van de jeugdvereniging op zich te nemen? Of aangemoedigd worden, de vereniging niet te verlaten, omdat ze getrouwd zijn?”

Voorts bepleit de schrijver een jaarlijks gesprek van de kerkeraad met de besturen van de verschillende jeugdverenigingen. Volgens zijn ervaring is dat naar beide zijden zeer nuttig. Hij wil niet beschrijven wat er allemaal dan aan de orde kan komen, maar alleen uitnodigen dit eens bij wijze van experiment te doen.

Tenslotte vertelt hij van een kerkeraad die tot de overtuiging kwam dat het hele jeugdwerk in het slop zat: de jeugd was op straat, in cafe’s en in discobarste vinden, maar niet op de verenigingen. Men besloot toen een jeugdcongres uit te schrijven van alle kerkeraadsleden met alle jeugdigen. Dat werd een succes; „er werden allerlei vragen en Problemen geihventariseerd”. En het congres kreeg een vervolg „waar sprekers uitgenodigd werden om vragen te beantwoorden en bepaalde thema’s te behandelen. Voor de betrokken gemeente was dit een nieuwe Staat van een beter verenigingsleven”. Natuurlijk mag dit niet betekenen dat zo’n bestuur van zijn zelfstandigheid wordt beroofd. Het gaat er juist om die zelfstandigheid en verantwoordelijkheid te stimuleren.

5.2.3. Het vertrouwelijk gesprek met de ouderling

De schrijver acht het opvallend hoe weinig zowel ouderen als jongeren met hun vragen en Problemen naar hun wijkouderling gaan - in de regel gaat men naar de pastorie. Als dat een gevolg is van het feit dat die wijkouderling eigenlijk een vreemde is voor de wijkjeugd, omdat men hem hoogstens eenmaal per jaar met huisbezoek ontmoet, dan is er iets fout. Er behoort geen drempelvrees te zijn als ze eens een ernstige zaak willen bespreken. En als ze komen, probeer dan tijd voor hen te hebben, aandachtig te luisteren, de ander te begrijpen en niet de antwoorden van te voren al klaar te hebben. „Zo’n gesprek kan tot rijke zegen ziin, ook voor uzelf”.

Tot zover het artikel in „Dienst” ietwat verkort weergegeven, eigenlijk zonder commentaar. Ook al zou op enkele typerende zaken nader ingegaan kunnen worden, in hoofdlijnen verdient het zeker „verwerkt” te worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

„OUDERLING EN KERKJEUGD” (II)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's