Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Drieënheid Gods. II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Drieënheid Gods. II.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

Zondag 8.

De Schrift leert ons dan ook duidelijk dat God drieënig is. Dit is door ons niet te begrijpen, want God is onbegrijpelijk. „God is groot, en wij begrijpen het niet." Met geen natuurlijke voorbeelden is het dan ook duideUjk te maken dat God drieënig is. Een boom heeft een wortel, stam en kruin, maar deze drie delen vormen samen één boom. Een kruin alleen bijvoorbeeld is geen boom. In elk der Goddelijke Personen is echter wel het volle Goddelijke Wezen. Het volle Goddelijke Wezen is in de Vader, is in de Zoon en is in de Heilige Geest. En toch zijn het geen drie Goden, maar is er maar één God.

Ook worden er geen drie verschillende namen aan één Persoon gegeven. De Unitariërs spreken over verschillende namen, voorstellingen, aangezichten of gedaanten van één Goddelijk Persoon.

Vandaar zou er dan sprake zijn van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het is noodzakelijk, ook weer in deze tijd, dat we tegen zulk een loochening van de drieëenheid Gods met ernst waarschuwen. Dit zogenaamde modalisme vindt ook weer steeds meer ingang onder al die moderne theologische opvattingen en beschouwingen die er thans zijn.

De Heere Jezus heeft duidelijk van de Heilige Geest als een andere Trooster gesproken. Ook heeft Hij van de Vader gezegd: „Er is een Ander, Die van Mij getuigt." Zo zijn dan de drie Personen duidelijk van elkander onderscheiden.

Gruwelijk is de loochening van de drieëenheid Gods. De kerkgeschiedenis vermeldt ons hoe ellendig een Arius aan zijn einde gekomen is, omdat God het voor de eer Zijns Zoons opneemt. Toch is de leer der Drieëenheid de eeuwen door geloochend geworden en ze vindt haar loochenaars tot op de huidige dag.

Maar als hier de vraag gedaan wordt: „Aangezien er maar een enig Goddelijk Wezen is, waarom noemt gij de Vader, de Zoon en de Heilige Geest ? " dan is het antwoord op die vraag: „Omdat God Zich alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft, dat deze drie onderscheiden Personen de enige, waarachtige, en eeuwrige God zijn."

God heeft Zich dus als een drieënig God in Zijn Woord geopenbaard. We behoeven al de Schriftuurplaatsen niet op te sommen, die ons het bewijs leveren van de leer der heilige Drieëenhei, d.

Hellenbroek geeft in zijn vraagboekje de bewijsplaatsen heel duidelijk aan, die nog met vele te vermeerderen zijn. Hij wijst ons allereerst op plaatsen waar God van Zichzelf in het meervoud spreekt, zoals bijvoorbeeld in die bekende tekst: „Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis." Dit is geen bij de vorsten gebruikelijke meervoudsvorm, daar die pas met de Romeinse keizers is opgekomen. Neen, zo'n tekst zegt ons duidelijk dat er meer dan één Persoon in het Goddelijk Wezen is.

Ook worden de Goddelijke Personen van elkander onderscheiden, zoals bijvoorbeeld in plaatsen waar van de Heere en Zijn Gezalfde of als de Heere en Zijn Knecht gesproken wordt. Ook lezen we in Psalm 45 dat God door God gezalfd is en in Psalm 110: „De Heere heeft tot mijne Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand."

Verder ontbreekt het niet aan bewijsplaatsen waar alle drie de Goddelijke Personen uitdrukkelijk genoemd en van elkander onderscheiden worden. Deze bevnjsplaatsen zijn ook_ te vinden in het Oude Testament, want ook in het Oude Testament heeft God Zich duidelijk als een drieënig God geopenbaard. De gelovigen van het Oude Verbond hebben ook een drieënig God tot hun zaligheid nodig gehad en hebben ook een drieënig God tot hun zaligheid mogen leren kennen. Maar wel zijn de bewijsplaatsen voor de Drieëenheid in het Nieuwe Testament wat duidelijker dan in het Oude Testament. Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis wijst ons daarop ook, als er zo gezegd wordt: „maar hetgeen voor ons wat duister is in het Oude Testament, dat is zeer klaar in het Nieuwe."

En dan worden we allereerst gewezen op de doop van de Heere Jezus in de Jordaan. Wilt ge een nog meer overtuigend bewijs, als de Zoon werd gedoopt en de Vader uit de hemel van Hem sprak als Zijn geliefde Zoon en als de Heilige Geest op Hem nederdaalde als een duif ?

Ga Ariaan, ga naar de Jordaan, En schouw daar de Drieëenheid aan!

Als de Heere Jezus er Zijn discipelen op uitzond om het Evangelie te gaan verkondigen, dan heeft Hij ze tegelijk het bevel gegeven om te dopen in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes.

Ook de apostolische zegenbede spreekt duidelijk van een drieënig God.

Meerdere bewijsplaatsen zullen we niet meer noemen. Alleen is wel nodig er nog op te wijzen dat de Schrift ons ook de Godheid van de Zoon en de Heilige Geest nadrukkelijk leert. Ze dragen Goddelijke namen, hebben Goddelijke eigenschappen en hebben ook samen hetzelfde grote Goddelijke werk van de schepping gedaan, waarbij ook nog komt dat aan hen Goddelijke eer gegeven wordt, want in Hun naam wordt er gedoopt Bn gezegend.

Neen, aan Schriftuurlijke bewijzen voor de leer der Drieëenheid en voor de Godheid van de drie Personen ontbreekt het niet. Er zijn in het ene GoddeHjke Wezen drie zelfstandige en van Elkaar onderscheiden Goddelijke Personen. Dus is er ook geen sprake van het bestaan van drie goden, zoals het Triteïsme wil. Wel zijn de drie Personen van elkander onderscheiden in Hun Personele eigenschappen of wijze van bestaan. De Vader is van Zichzelf en bestaat door Zichzelf, de Zoon is de Gegenereerde van de Vader en de HeiHg^ Geest gaat uit van de Vader en van de Zoon.

Toch zijn het geen drie Goden, maar is er maar één God. Dit is voor ons onbegrijpelijk.

We belijden echter geen begripsleer in onze twaalf geloofsartikelen maar een geloofsleer. Laat ons dat" genoeg zijn.

En hoewel God in die Drieëenheid voor ons onbegrijpelijk is, zo doet Hij Zich in die Driëenheid door Zijn volk wel kennen tot de zaligheid, daarom willen we u daar nu nader bij gaan bepalen.

Het oprechte geloof, waarover steeds in onze Catechismus wordt gesproken, bestaat in een zaligmakende kennis, zoals we uit de vorige zondagsafdeling reeds beluisterd hebben. Vinden we dus in deze zondag het geloof in de Drieëenheid Gods aan het woord, dan spreekt de ware christen ook uit een zaligmakende kennis. Hoewel God niet te begrijpen is, zo doet Hij Zich wel kennen tot zaligheid. En alle kennis Gods is vrucht van de openbaring Gods. Indien God Zich aan Zijn schepselen niet geopenbaard had, zou er geen kennis van Hem mogelijk zijn.

Bij Adam in de staat der rechtheid was de kennis Gods reeds vrucht van de openbaring. GodJieeft Zich als een drieënig God aan Adam geopenbaard en Adam mocht Hem ook kennen als een drieënig God. En zo is ook de natuurlijke Godskennis die de mens nu na de val nog mag bezitten, vrucht van de openbaring Gods. Zo zegt de apostel van de heidenen: „Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard.” De natuur openbaart ons echter niet een drieënig God. Onze Catechismus zegt ons dan ook in deze zondag, dat God Zich alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft.

Buiten deze openbaring in Zijn Woord, kan men nimmer komen tot de kennis van een drieënig God. Toch blijft de kennis van God altijd nog onvolkomen in dit leven. In 1 Cor. 13 zegt de apostel: „Want wij kennen ten dele en vnj pi-ofeteren ten dele; doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, te niet gedaan worden.”

Ook is het kennen van God hier op aarde geen begrijpen van God, zoals we daar al op gewezen hebben. God laat Zich nooit begrijpen, maar laat Zich wel eeuwig door Zijn volk bewonderen. En Hij laat Zich bewonderen in wat Hij van Zichzelf openbaart. En zeker ook in wat Hij van Zichzelf als de drieënige God openbaart.

Zo doen de drie Goddelijke Personen Zich als waarachtig God kennen door de ziel. Men zal dus bij bevinding aan de weet komen dat er drie Personen in het God- ' delijke Wezen zijn. Is dan wat we belijden niet op de Schrift gegrond ? Mogen we een grondslag voor ons geloof in de bevinding zoeken ? Och, we hebben duidelijk aangetoond, dat we de bewijsplaatsen vüor de leer der Drieëenheid uit de Schrift voor het grijpen hebben. We geloven wat God ons in Zijn Woord openbaart en dat spreken we uit in onze twaalf geloofsartikelen.

Maar laat ons steeds niet vergeten dat we in onze Catechismus de ware christen aan het woord vinden en dat uit het oprechte geloof. Zo is de leer die hij belijdt een troostleer voor zijn ziel. Dat er drie Personen in het Wezen Gods zijn, kunnen we dus weten uit de Schrift. Maar buiten een zaligmakende kennis om, is dit ook maar alles wat we weten. We zijn dan nooit inwendig met het Goddelijk Wezen in aanraking gebracht. En dat is nu juist noodzakeUjk. We moeten bevindelijk aan de weet komen dat God er is. Al belijden we het Godsbestaan wel, in onze natuurstaat zijn we echter toch nirt anders dan Godloochenaars. In de praktijk zijn we dus allen atheïsten. We leven alsof er geen God is, alsof we niet tegen Hem gezondigd hebben en niet behoeven te sterven en alsof er geen eeuwigheid voor ons aanstaande is. Geen rechte indrukken zijn er bij ons in onze natuurstaat van Gods heiligheid, van Zijn rechtvaardigheid, van zijn alomtegenwoordigheid en alwetendheid. Zo leeft de mens buiten God daarheen. Al is hij godsdienstig en gelooft alzo wel aan God, hij gelooft niet in God.

Geheel anders wordt het echter, als God de mens door Zijn Geest naar Zijn beeld vernieuwt. Hij zal dan moeten erkennen, dat hij net als de Atheners nooit anders dan de onbekende God gediend heeft, ook al leefde hij onder de zuivere leer van Gods Woord en beleed hij de Waarheid die naar de godzaligheid is.

Nu leert hij die God kennen in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid en zal hij ook weten dat Hij als een alomtegenwoordig en alwetend God hem in al zijn wegen heeft gadegeslagen. De zonden worden ^êm - ordelijk voor ogen gesteld. Waar zal hij zich voor 'het-aangezicht van die ontzaghjke Majesteit kunnen verbergen ? De toorn Gods gevoelt hij in zijn ziel. Zó heeft hij van tevoren nimmer geweten dat God er is. Nu wordt hij door de eisende gerechtigheid Gods overal achtervolgd en nergens met rust gelaten, terwijl hij het wraakzwaard van Gods gerechtigheid zich overal boven het hoofd ziet hangen.

Maar de Heere doet Zich ook door hem kennen in Zijn algenoegzaamheid. Hoe waardig is die God het om door hern gediend en gevreesd te worden. Hij ziet nu iets in de dienst van God, wat hij er eerder niet in heeft gezien. De scheiding van God wordt hem daarom ook zo smartelijk en zijn vorig leven kan hij niet genoeg betreuren.

Maar dat God er is, is voor hem nu een wetenschap die boven alle twijfel is verheven. Alleen moet hij vanwege zijn hemelhoge schuld met verschrikking aan God denken. „Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik, zo werd mijn ziel overstelpt." Ook worden zijn tranen hem tot spijs dag en nacht, want gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt zijn ziel naar de levende God.

En kent hij God nu als een drieënig God ? O neen, al kan hij uit de Schrift wel van het bestaan van • een drieënig God weten en al heeft hij de leer van de Drieëenheid ook altijd wel beleden, het is toch alsof hij van een drieënig God nimmer heeft gehoord. Ook hieruit is weer te zien dat de noodzakelijkheid van een bevindelijke kennis der Waarheid niet te loochenen is. Onze vaderen hebben reeds de noodzakelijkheid van zulk een bevindelijke kennis der Waarheid steeds moeten bepleiten, wat ze in hun geschriften dan ook hebben gedaan. Met minachting spreekt men in deze tijd over de oude schrijvers als de mannen van de nadere reformatie. Z^j zouden van de meer Schriftr; Jrlijke grondslag van de reformatoren zijn afgeweken. Maar r^ien ziet niet in, dat de afwijking van de reformatorische grqridslag door hen die de tfidê gïïïgen verheffen, het noodzakelijk heeft gemaakt dat onze vaderen de zuivere Schriftuurlijkebevindelijke leer nader hebben ontvouwd en alzo die reformatorische grondslag nog wat meer hebben blootgelegd.

Ze hebben dus met hun bevindeUjke prediking slechts voortgebouwd op die grondslag die de reformatoren hebben gelegd.

Of meent men werkelijk dat de reformatoren geen bevinding voorstonden ? Onze formulieren bewijzen het ons wel anders. Hoe bevindelijk is toch wel de inhoud van het Avondmaalsformulier. Maar ook de Belijdenisgeschriften dienen ons tot een bewijs. En waar we nu juist handelen over de Drieëenheid Gods, daar verwijzen we slechts naar artikel 9 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dit artikel waarin de Drieëenheid Gods beleden wordt, begint al met te zeggen: „Dit alles weten wij, zo uit de getuigenissen der Heilige Schrift, aïlsook uit hun werkingen, en voornamelijk uit degene, die wij in ons gevoelen."

Aan de ervaring in de harten van Gods kinderen wordt dus in onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, zowel als aan de Heilige Schrift, een bewijs ontleend voor het leerstuk der Drieëenheid. God doet Zich als een drieënig God door de ziel kennen tot zaligheid. Zo doet Hij Zich door de ziel kennen in de wasdom des geloofs. Reeds hebben we opgemerkt, dat er niet dadelijk kennis is van een drieënig God, als God de mens door Zijn Geest naar Zijn beeld vernieuwt. Men zal weten dat men tegen God gezondigd, heeft. De zonden zijn ook tegen een drieënig God bedreven, maar later zal de ziel het meer klaarder zien dat de Vader als de eerste Persoon als Rechter de gerechtigheid van . het Goddelijk Wezen handhaaft tegenover de schuldige zondaar.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De Drieënheid Gods. II.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's