Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zalig leven en zalig sterven (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zalig leven en zalig sterven (1)

H.F. Kohlbrügge (1803-1875)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In vijf artikelen hebben we dr. Kohlbrugge aan het woord gelaten aan de hand van zijn verklaring over vraag en antwoord 1 van de Heidelbergse Catechismus. Nu laten we enkele gedeelten volgen uit zijn preek waarin hij vraag en antwoord 2 behandelt.

Vr. 2. Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Antw. Drie stukken. Ten eerste, hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere, hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost worde. En ten derde, hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn (H.C. vraag en antwoord 2).


Het standpunt waarop wij moeten staan, is dat wij in de troost, de enige troost, die wij in vraag en antwoord 1 omschreven vinden, zalig leven en zalig sterven mogen; niet: leven en zalig sterven, maar zalig leven en zalig sterven.
De vraag komt tot de leerling, dus tot ons, die immers deze Catechismus van der jeugd aan bezitten, als het ware als een toetssteen. Zij wil met andere woorden zeggen: Ja, maar hoe komt u in het bezit van hetgeen u belijdt in vraag en antwoord 1?
Een kennis naar de letter kan u dat onmogelijk geven. Wat de mens daartoe brengt, dat moet toch een zaligmakende kennis zijn.
Weet u dan bij ervaring dat het waar is zoals het hier staat? Welnu, zo zeg mij eens hoeveel stukken u bij uzelf vindt, opdat ik daaruit weet, niet voor mij, maar voor uzelf, dat u zalig leeft en sterft in deze troost.

Nu komt het antwoord en daarbij moet ik van te voren opmerken dat al deze drie stukken van wezenlijke waarde en betekenis zijn en nodig tot een zalig leven en sterven in de troost van het Evangelie.
Wanneer men zo in de gemeente komt, onder mensen, onder Christelijke mensen, dan is dit bijna algemeen de heersende gedachte (ik moet het u zeggen om u - God geve het -, alle valse grond onder de voeten weg te nemen en alle valse steunsels te verbreken): ja, het eerste stuk, hoe groot mijn zonde en ellende is, is een voorbereiding, dat is niet van zoveel betekenis; en het derde stuk van de dankbaarheid, nu ja, dat is goed voor een leer van zeden en plichten, maar dat gaat mij toch niet zozeer aan. De hoofdzaak, zo denkt bijna ieder, is maar dit: hoe ik van mijn zonde en ellende - ik zou liever zeggen: van de pijn die de zonde mij veroorzaakt, van de verdoemenis, van de hel - verlost word.

Hier heeft een ieder de hand in de boezem te steken en te vragen of dat niet zo is; of hij niet denkt: Ja, het tweede stuk, van Christus, hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost word, dat is het voornaamste stuk; daaraan zal ik mij houden, opdat ik zalig sterf. Maar het eerste en het derde stuk, nu ja......
Dat komt doordat de mens denkt dat hij door zijn roepen en zijn geloven de hemel bemachtigt, dat hij zich door zijn roepen en zijn geloven Christus toe-eigent. Verkeerd, geheel verkeerd! Het eerste stuk is van evenveel betekenis als het tweede, het tweede is van evenveel betekenis als het derde, en het derde als het tweede en eerste.

O, men kan van Christus prediken zodat er een gejuich is in het leger der Hebreeën en men kan bij dat alles alle kennis aangaande de Christus missen omdat men zijn ellende niet kent en niet weet dat het stuk van de dankbaarheid even nodig is om te leven, als eten en drinken.
De Catechismus zegt niet: Ik moet eerst weten dat mijn zonde en ellende groot zijn; want dat weet een mens wel. Hier mag zich zowel de koning als de bedelaar willen rechtvaardigen, ieder mens heeft een geweten en er is enkel huichelarij en geveinsdheid, als hij loochent dat zijn zonde en ellende groot zijn. Dat weet ieder mens zeer goed wanneer God met Zijn oordelen komt; de ergste spotter ligt dan terneer en kan niets meer staande houden. Elk mens weet zeer goed dat hij vervloekt is, als God met hem in het gericht treedt. Het gaat er echter om dat u weet hoe u in deze troost zalig leven moogt, en tot dat einde moet u weten hoe groot uw zonde en ellende is.

Waarom moet men dat weten? Men zou anders de Medicijnmeester niet zoeken. Men zou anders niet bij de Medicijnmeester blijven, men zou Hem niet dankbaar zijn. De farizeeën wisten ook wel wat hun zonde en ellende was, maar hoe groot die was wisten zij niet.
Al dat wankelen, al dat geslingerd worden, zodat men niet in waarheid - ik zeg: in waarheid -, kan zeggen: ’Ik heb de vaste grond gevonden, die mijn anker eeuwig houdt’, komt voort uit gebrek aan kennis van zonde.
U moet weten dat uw zonde en ellende zó groot is, dat er, de duivel uitgezonderd, geen ongelukkiger schepsel bestaat dan u. U moet weten dat u het in uw goddeloosheid bovenmate erg maakt, ja erger dan de duivel, zó erg dat u met de begeerlijkheden van uw vlees gezonken bent tot beneden het vee, zodat een os en een ezel, de vogels, ja elk dier u beschaamt en een prediker is van uw onverstand.

Er zijn vele mensen die zo de een of andere slechte eigenschap bezitten en dit veroorzaakt hun smart; zij zijn daarom benauwd en zo zoeken zij dan iemand die zij de Heere Jezus noemen, maar die in het geheel niet bestaat. Nu hebben zij eerst wat droefheid over de zonde, wat berouw, een zogenaamde bekeringsstrijd, zij leggen er zich op toe, om dit te hebben en gehad te hebben, halen er een spreuk of een Psalmvers bij, passen dat op zichzelf toe en nu zijn zij verlost.
Deze mensen hebben wel deze of gene zonde, of hebben ze gehad; deze of die hartstocht of leden daar eenmaal aan, maar in de grond bedorven, gehéél slecht zijn zij toch niet. Zij kunnen kennis krijgen van het tweede stuk, van het stuk der verlossing, dat men er versteld van staat, maar zij zijn toch altijd heilig en kuis gebleven, hebben nooit iemand doodgeslagen, zijn altijd eerlijk gebleven. Zij kunnen gemakkelijk de steen opnemen om die op de eerste de beste zondaar te werpen.

Kennis van zonde en ellende verkrijgt men door de Wet. Dat leert ons de Catechismus.
En daar leert hij ons allereerst dat de hoofdzonde is, de voornaamste ellende, dat er niet bij ons is wat er moet zijn, namelijk liefde tot God en de naaste. Er is derhalve geen liefde.
Wat heeft nu de mens in zijn eigenliefde, in zijn liefdeloosheid voor begrip van liefde? Hij weet niet eens wat liefde tot God en de naaste is; veel minder weet hij dat hij die liefde niet heeft, maar dat hij van nature geneigd is God en zijn naaste te haten.
U moet zalig leven, dat is: in waarachtige rust Gods, en zalig sterven, dat is: in waarachtige vrede met God. Maar dus eerst: zalig leven.
Men kan zo jaar en dag voortleven met twee dingen: men weet dat men verlost is, en men weet het niet: men is verzekerd en in deze verzekerdheid…., ja, opeens is men haar weer kwijt.

lk zei zo-even: De mens is zó slecht geworden, dat er, de duivel uitgezonderd, geen ongelukkiger schepsel is, de mens is gezonken tot beneden het dier. Om nu in de rust Gods en zalig te leven, moet u weten dat u niet meer bevoegd bent (ik zeg: bevoegd), om nog iets voor God te doen. U bent niet meer bevoegd om vroom te zijn, Gods gebod te houden; u bent uit de dienst Gods uit, geheel daaruit, in Adam. U bent in Adam geheel in ongenade bij Hem. En nu, doe wat u wilt, hetzij goed of kwaad, het is alles een verloren zaak, u kunt niets meer doen; u kunt geen traan wenen en niet zuchten, dat de traan u jegens God genegen zou maken, dat de zucht Hem aangenaam zou zijn. De mens heeft niets meer; God zou zich eerder ontfermen over het vee dan over de mens. Dat komt wel aan het licht in de jammer en de ellende, in de oordelen Gods, als men ziet, wat er geschiedt onder de mensen.

Laat ons onszelf geen valse dingen wijsmaken van de hoge God. In Adam zijn wij in de grond bedorven en hebben wij tegen God gerebelleerd. Adams schuld is onze schuld. In Adam hebben wij ons de handen en voeten afgesneden en de ogen uitgestoken, zodat er geen denken meer aan is, om het licht te zien of iets te doen en onszelf uit de macht des satans te verlossen. In Adam zijn wij zó zeker de dood gestorven als allen die in het graf liggen.
(wordt vervolgd)

Uit: ’De eenvoudiger Heidelberger’, T. Wever – Franeker.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Zalig leven en zalig sterven (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's