Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastoraat aan jongeren nu

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastoraat aan jongeren nu

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de actualiteit van dit onderwerp zal wel niemand van ons twijfelen. Evenmin aan de vele vragen die zich juist binnen dit ambtelijke werk laten stellen. Verschillende impulsen maken een voortdurende bezinning op ons pastoraat aan jonge mensen vandaag actueel en noodzakelijk. Te noemen valt: a. de leefen werksituatie: de tijd waarin wij met onze jongeren leven. De vragen rondom school- en beroepskeuze, problemen omtrent zinvolle arbeid, werkeloosheid, vrijetijdsbesteding. „Ik zie ’t niet meer zitten!”, is een veel gehoorde kreet. b. de leeftijdsfase waarin onze jongeren verkeren krijgt om verscheidene redenen een accent (tic!), waardoor geestelijke rijpheid en volwassenheid òf wordt verhaast òf dreigt te worden uitgesteld, uitgerekt. Die groei-fase behoort tot het mens-zijn van alle eeuwen. Dat maakt geen verschil met vroeger. Gezegden als: „De jongste schepen velt het vonnis” en „Moet ik toch zelf weten” blijven klinken, zolang er jonge mensen zijn op aarde. Maar … „Je verdient ’t zout nog niet in de pap” kan lang niet meer door iedere vader tegen ieder kind gezegd worden. Hij of zij verdient soms meer. c. Een nog dringender rede om ons te bezinnen op pastoraat aan jongeren vandaag, zit in de vervaging van het „eigenlijke” en „eigene” van kerkelijk pastoraat. Veel ouderen en „oudsten” in de gemeente „zien ’t eigenlijk niet meer zo scherp”. Dat hebben ze trouwens ge-meen met de kerk-jeugd zelf! Wat stelt „pastoraat” nu voor? Ja, wàt doe je dan … en hoe moet ’t dan? Hier valt te denken aan het „instituut van jeugd-ouderling”. Moet dat nou? Is er een „echte” en „eigenlijke” taak voor een „jeugd-ouderling”? En … zit de jeugd erom te springen? Ja, om een jeugd-ouderling; niet om een jeugd-werk-ou-derling?

Vragen en problemen genoeg, die gedurende een hele ambtsperiode om beantwoording roepen. Niemand verwachte overigens van mij (en ik verwacht het trouwens ook niet van u) een overal en altijd bevredigend antwoord te kunnen geven op problemen rond PASTORAAT AAN JONGEREN NU. Wij wagen een poging! De gang van mijn betoog is slechts een duiding van: I. een paar puntjes van hedendaagse verschijnselen; sociologische notities; II. een paar stippellijntjes van de leeftijdsfase van „tieners en twennies”; psychologische notities; III. en we zoeken naar een paar grondtrekjes van het Bijbels verantwoorde pastoraat; pastoraal-theologische notities. N.B. de verkleinwoorden: puntjes; stippellijntjes; grondtrekjes!

I. NU - vandaag:

Ieder van ons zou verschillende scala’s verschijnselen van de 20e eeuw kunnen samenstellen. Daar zou dan ieder van ons, op z’n beurt, verschillende accenten op kunnen leggen. Dát is nu juist één van de meest kenmerkende trekken van de hedendaagse tijd (-verschijnselen); op weg naar het jaar 2000. Er is zoiets als een „modern bewustzijn”. Ieder wil over alles zelfstandig, autonoom een oordeel vormen. Met name onze jonge mensen hebben, door onderwijstechnieken en vormingsprocessen, kritisch leren denken. Bovendien is er door allerlei verschuiving, verandering en vernieuwing op velerlei gebied, een sterk slijtage-proces aan de gang, dat waarden uit het verleden aantast. En … slijtage werkt verlammend en vermoeiend! Feitse Boerwinkel geeft een typering van deze tijd (die hij uniek noemt) door een vergelijking te maken tussen de 16e en de 20e eeuw. Als een waterval storten en plenzen de veranderingen over de mensheid heen. T.a.v. het voortbewegen: van 40 km/u naar 55.000 km/u; van het moeizame denken van de enkeling naar het snelle elektronische brein van de computer; van het buskruit-rotje bij vuurwerk naar de energie van de atoombom; van de luchtballon naar de maanlanding, met in het vooruitzicht een landing op Mars. 21 juni 1969 sprak Armstrong van een „giant leap for man-kind”. Een reuzensprong voor de mensheid. Met name de versnelling en verbreding van de informatie-stroom door de massa-media; radio, t.v., communicatie-satellieten, zijn even zovele prikkels tot een nieuw-modern-bewustzijn. (N.B. „bewust-zijn” = wetend bij-dedingen zijn!). Een nieuw wereld-beeld; een nieuwe macht; een nieuwe mondigheid zijn tevens aanzetten tot een soort „verontrusting” op alle levensterreinen. Een verontrusting die vage angstgevoelens uit de mensen-ziel oproept. „Waar gaan we heen?”

Boiten meent een samenhang gezien te hebben tussen „Angst en Extase”. Een modern mens heeft een donkere angst en zoekt een uitweg in schemerige extase. Een roesbeleving in drugs en narcotica en geestverruimende- of geestdempende middelen.

De mystieke roes van oosterse religies is „in”. Hindoeisme; Soefisme; Haren Krisjna; Occultisme. Vooral jonge mensen voelen zich aangesproken door mystiek. Voelen zich aangegrepen door opwindende pop. „I believe in music” en „Ik kom niet om de preek, maar ik kom voor de muziek”. Vele „Popsongs” druipen van een zoetige religiositeit. Veel „schuivel-muziek” doet een appèl op de diepere vitale driften in de mens. Velen zoeken houvast en geborgenheid in exotisch gedrag; opvallende kledij; opsmuk, waarin symbolen van dood en magie een grote rol spelen. Een soort bevangenheid door romantisch heimwee naar — een hunker — veilige onveranderlijkheid. Vandaar oude mythen, oude attributen, oude instrumenten (snaar-instrumenten!).

Niet alleen in de muziek en „symboliek”, maar ook in de literatuur ontwaren we bepaalde trends, die duiden op nieuw levensbesef. In moderne literatuur zet men zich af tegen traditie. Er zijn veel „trends” in de huidige literatuur aan te wijzen: a. de trend van de ontmaskering. Men wil de andere kant beschrijven en laten zien; de keerzijde van de deugd; van het positieve; van het beleden fatsoen, b. de trend van de keerzijde van het succes; men is beu van succes. Er is een volstrekte onvrede met materiële prestige (Jan W. Hofstra e.a.). c. Het gaat om de menselijke existentie — „hoe leef je” — „wat doe je ermee”? Verzet tegen schone schijn. Men wil „eerlijk-heid”; „authenticiteit”. d. Er is ook zoiets als de trend van ontluistering. De oude held ontbreekt; de mislukking doet ’t. De mens die ’t tegen zit! (Veel belangstelling voor mensen met een han-dicap! De verzorgende, verplegende sector is in!).

Het geheel duidt toch wel op een nieuwmodern levensgevoel. Een zekere hang naar het documentaire; het autobiografische doet ’t. Het interview is een veel gevraagd genre. Het is alsof men speurt naar een nieuwe manier van leven, een nieuw soort realisme; een soort superrealisme. Maar het is genade-loos. De veel geprezen „eerlijkheid en authenticiteit” kan genadeloze ontluistering worden! Er is iets van psychische nudisme: „Hoe voel je je? Wat ging er door je heen, toen je die goal maakte? Zeg maar „eerlijk” hoe je ’t vindt!” Ja, ja! Samenvattend: De moderne leefsituatie is: 1. mondiaal; 2. mondig; 3. modieus.

1. mondiaal: ieder heeft met alles te maken; ieder is deelgenoot van alle gebeuren op deze aarde. Men denkt mondiaal!

2. mondig: ieder moet over alles een beslissing nemen; ieder is lotgenoot van het welzijn van de samenleving in deze wereld. Men voelt mondiaal!

3. modieus: ieder is trendgevoelig voor alles wat de wereld biedt; en jonge mensen zijn (veelal) de trendsetters van het modieus-moderne leven. Zij bepalen mede de reclame; de plaat- en brommaatschappij. Men gedraagt zich mondiaal! Kort gezegd: Zoals de jongen piepen, zingen de ouden!

In dit landschap piepen en kwinkeleren onze jongens en meisjes. En toch … „onzekerheid en vervreemding” blijft de boventoon voeren. Juist dát heeft een bijzonder effect op jongeren in een bepaalde leeftijdsfase — op tiener- en twennyleeftijd. Wij mikken in ons verhaal op 10-25-jarigen. (Rapp. Dep., Geref. Syn. op 0-35-jarigen; dus ook de jong volwassenen te betrekken in jeugdpastoraat).

II. Het ZO-zijn:

Niet alleen het NU-ZIJN maar ook het ZO-ZIJN van jongeren in een bepaalde ontwikkelingsfase is belangrijk voor ons pastoraat. Nou … „gewoon te gek!” om nu jong te zijn in een kijkgrijp en graaigraag maatschappij! Met weliswaar in je benen de angst voor mondiale vervuiling of mondiale vernietiging … Met weliswaar met je mond te mogen meepraten over van alles en nog wat … Want er wordt je weinig meer gezègd, maar wel veel gevraagd: Hoe belieft U. Wat denk je van: pil-abortus-euthanasie-oorlog en vrede-kerk-club-derde wereld. „Hoe voelen jullie je nu?” Daar komt nog bij dat als je ’t goed doet — flink doordrukt — wat provo-protesterig optreedt, je praktisch alles voor mekaar krijgt. „Gewoon te gek! … reeds …”

MAAR … of dat voor jongeren vandaag nu zo gemakkelijk is? … of zij dat zelf als bevorderlijk ervaren? … dat blijft de vraag! Vooral gezien de fase waarin ze, volgens hun leeftijd, zitten. Om in zo’n klimaat psychisch te groeien en gezond te blijven!?

Een paar stippellijntjes! Hierbij gaat het niet om de kalender-leeftijd, maar om de ontwikkeling, de groei, het gedrag en rijping naar de volwassenheid toe. Voor ons verhaal kies ik voor een bepaalde typologie, in de hoop, dat U onze jongeren in hun zó-zijn herkent: 1) Daar is het stoere, bonkige, uitbollende type; overspoeld door taboeloze lichamelijkheid en vitaliteit; sexueel als wel agressief. Zo van het type: „Wij zullen dóórgààn …” 2) Het hipperige type, enthousiast; de wat idealistische uitbundige mens. „Never mind, keep smiling”. 3) Of de piekeraar, die leven en maatschappij ziet als een probleem. Hij is goed theoretisch georiënteerd; hij kent het rapport van Rome. Daar kun je eindeloos mee redeneren, discussiëren, debatteren. En je komt geen steek verder. 4) Het actieve-pragmatische Amerikaanse type; compleet met kauwgom; succes verzekerd; als je maar „in” bent! De droom van het geslaagde leven! Zo van het type: „Ik doe wat ik doe en ik vraag niet waarom …” 5) Het avontuurlijke type, dat graag domineert en naar roem dorst. Nou dat kan! … de grenzen liggen open. Liftend met rugzak. „Je houdt ’t voor mogelijk!” Vroeg van huis en op kamers. 6) Het sociale type. „Lief zijn voor elkaar; open voor alles. Wij zijn allen broeders!” 7) Het religieuze type, dat steeds meer opgeld doet. Onder verschillende vormen en met verschillende normen komen ze voor. Bijbel-studie-club-Youth for Christ-Campus cruisade-Koffiebar-Instuif-weekend zus en zo — of … Yoga-Hindi-Krisjna-Transcendentale Meditatie … afijn, het kan toch allemaal maar … en we zingen en we springen en we zijn zo blij!!

Er is een leeftijdsgebonden jeugdcultuur, dat een nieuwe wereld IN de mens ontdekt heeft, nl. de affectieve waarden van de binnenwereld. Men loopt dan ook graag bij elkaar binnen. Een soort „ontmoetings-cultuur-bar-camping-markt en pleinen”. Een genre van groeps-ervaring; ergens-bij-willen-horen! Een eigen jeugd-cultuur-markt, waar je jeugd „een daalder waard” is. Een eigen taal (veld) zelfs: oen, stom, reeds, hip, lyp/leip/lijp … Zie „de grote Van Dale”??

De meeste jeugdwerkleiders zijn het er echter over eens, dat de problematiek van de „jeugd van tegenwoordig” niet zit in drugs en sex, maar in de relatievorming. Omgangsproblemen; aanpas-sing aan de maatschapijp; vrijetijdsbesteding en ontspanning. Echt „tussen tafellaken en servet”! Dat is de wat oude, rake typering van de leeftijdsfase waarover wij ’t hebben. (Dat gezegde hoor je niet veel meer!!). Duidelijk moet het zijn, dat onze jongens en meisjes het niet gemakkelijk heben in het NU-ZIJN door hun ZO-ZIJN! Want ze moeten leren kiezen. Welke weg moet je gaan? Waarvoor moet ik me zinvol inzetten? Vooral als zoveel en zo verscheidene dingen op je af komen, op die leeftijd. En de „hamvraag” van je ontwikkeling en groei is: „Wie ben ik eigenlijk?” en „Wat wordt er van mij verwacht?” En men verzucht: „Ik weet ’t zo net nog niet …!” Gevolg is: angst, isolerment, vervreemding. En toch, je wilt wel ja, … Merkwaardig is dat juist totalitaire systemen op jongeren van nu (!) een enorme aantrekkingskracht hebben. Zou dat komen doordat je binnen die systemen een overtuigende en pasklare identiteit geboden wordt? Je hoeft niet te kiezen; je laat je maar over- en meespoelen. De groei naar de twintig jaar is een overgangsperiode waarin je van „groepslidmaatschap” veranderen moet. D.w.z. van de groep der kinderen („Ik ben geen kind meer …”) naar de groep van de volwassenen. (Ja, u denkt dat ik alles maar kan …). Zo om en nabij de twintig jaar ben je een „marginaal mens”. Tussen kind en „groot mens” (dat hoor je ook nooit meer!); tussen het „niet meer” en het „net nog niet”. Alles is nog voorlopig. (Moratorium). Het gevolg is: verlegen en gevoelig; conflictachtig en agressief en depressief (jeugd suïcide). Dit geeft in het geheel een verhoogde emotionele spanning, met een neiging tot in het extreme. Bovendien is het één van de opgaven tussen de 12-18 jaar je eigen lichaam te aanvaarden. Je moet de vrouwelijke en mannelijke rol leren. Vooral voor onze meisjes veroorzaakt dit veel spanning. Soms merk je een vlucht in de unisex-mode. En om nou emotioneel onafhankelijk te worden van Pa en Ma … Wat moet ik? want „morgen is alles anders”. Wat vandaag „in” is, dat is morgen „out”! (Engels!!).

In deze beschrijvende manier van het ZO-ZIJN van jongeren dicht tegen het NU-ZIJN aan, ontdekke een ieder eenzijdigheden en hier en daar vertekening!

III. Pastoraat aan jongeren NU in hun ZO-ZIJN, op weg naar het jaar 2000. Hiermee zijn we toegekomen aan de opdracht en verantwoordelijkheid van ons ambt. En dan niet alleen maar voor de „jeugd-ouderling”! En dan niet uitsluitend in het ambtelijke huisbezoek! Trouwens, zijn ze ’em dan niet gepiept? Bij ambt en dienst aan de kerkjeugd moet de eenheid benadrukt worden! Het in elkaar grijpen van het pastorale optreden. De preek moet pastoraal zijn. De catechese dient pastoraal gericht te worden! Hierbij valt ook te denken aan onderwijs- en opvoedingssituatie. Het gaat om onze jeugd in de totale situatie. Het gaat in het ambt om de totale dienst. Juist op dit punt is er sprake van identiteitsverlies. Voor ons onderwerp komt dat neer op de bezinning van de vraag naar het „eigenlijke” en het „eigene” van kerkelijk pastoraat. En dan nog wel: „JEUGD-PASTORAAT”. Heeft dat iets „eigens” naast: ziekenhuis-leger-gevan-genis-studenten-schippers-industrie-pas-toraat? (en pastor pastorum). Men spreekt dan ook wel over „categorale zielzorg”. Het is bijzonder urgent op dit punt de vinger aan de pols te houden. Er is veel verwarring en onduidelijkheid. Denk aan het voorgevallene in Gene-muiden inzake de „Stichting Jeugdwerk” (RD 6 maart 1976). Genemuiden moet veranderen. Er moet worden afgerekend met een aantal bestaande normen en principes. De jeugd in Genemuiden wordt te veel geremd door de huidige OPVOEDING in gezin, kerk en school. Bij de jongeren zal een andere mentaliteit moeten worden gekweekt, waardoor men zich beter kan uitleven in de huidige maatschappij. Deze mening vindt men vertolkt in een brief aan het CRM, die is verstuurd door de Stichting Jeugdwerk Genemuiden. Hebben wij wel voldoende visie op ons jeugdwerk in ons pastoraat? Bij anderen is vaak dui-delijkheid. Zij weten wat ze willen. Platenmaatschappijen, sportleiders, vormingswerkers, modemakers, mensen van bewegingen-van-hier-naar-gunt! Het moderne bewustzijn heeft moderne technieken bedacht ten bate van vormingsprocessen, psychologische scholing, persoonlijkheidsopbouw, groepsdynamieken en leerprocessen, meditatie-training en movements-prikkels. En het gaat allemaal om de (onze) jeugd en de jonkheid, de tiener en de twenny! Het gaat om: zelf-realisatie; zelf-vorming; menswording; bewust-wording. Zij hebben een jeugd-beleid; en wij? Zij varen een jongerenkoers; en wij? Zij lezen ’t modern kompas; en wij? Er is zoiets als verpsychologisering en versocialisering, verVORMing. Een vervormingsproces is op gang gebracht en haar gang is als die van een mammoet. Om dit wat helderder te krijgen even de definitie van „vorming” en daaromheen zetten we wat vragen; vragen die ons pastoraat in de kern raken. „Vorming is een proces in de persoon, waarbij deze komt tot een beter verstaan van zichzelf en zijn situatie; tot een kritische waardering daarvan en tot een bewuste en gerichte hantering van de mogelijkheden in zijn samenlevings-situatie” Ned. Centrum voor Volksontwikkeling. Een paar notities in vraagvorm maken ons duidelijk dat we hier een grensdiscipline hebben of zoiets als jeugd- of volkszielzorg?? 1. Het gaat om het „innerlijke van de mens” — processen in de persoon. Gaat het ons bij kerkelijk pastoraat ook niet om de „inwendige mens”? 2. Het doel is: „een beter verstaan van zichzelf en zijn situatie”; Is dit het-zelfde als „zelfkennis” in de Bijbelse zin van het woord? 3. Bij vorming wordt gezocht naar „een kritische waardering”; in welk licht en naar welke norm? 4. De praktische realisatie van dit „vormingsproces” wordt zichtbaar in „een bewuste en gerichte hantering van de mogelijkheden in zijn samenlevingssituatie”; is dit hetzelfde als bekering en heiliging? Het zijn de vragen die ons bewust moeten maken van het feit, dat men vandaag intensief bezig is met de mens; zijn situatie; zijn innerlijke leven. Dreigt de taak van de kerk niet te worden overgenomen door: vormingsleiders, jeugdwerkleiders, psychotherapeuten en maatschappelijk werkers, andragogen en andere „gogen en logen”? Het streven is nog meer en langer vorming te geven. N.B. crêches en peuterspeelplaatsen voor nog niet leerplichtigen. Dus: uit het gezin! Tweed-kansonderwijs, de open school, verplichte bijscholing voor de niet meer leerplichtige ouderen. En opzet is, dat de mens z’n vrijheid kan realiseren. Welke vrijheid? Doel is veranderen. In welke richting? Wat is bepalend? De groepsnorm? De groepsmoraal? Omturnen om hier en nu een (het) paradijs te realiseren? Wie met de groep niet meedoet is een „outcast”, conservatief. Is er zoiets als een werelds-pastoraat in wording? Een geseculariseerd pastoraat? Ja, mag je dit eigenlijk wel „pastoraat” noemen? Is „vorming” pastoraat, of houdt „pastoraat” inclusief „vorming” in? Daarom juist nu zoeken naar de grondtrekken van een Bijbelsverantwoorde bejegening door de kerk en haar ambtelijke dienst, in gezin en jeugdwerk, in onderwijs en pastorale vorming. PASTORAAT NU OP NOOIT! Een pastoraal-psychologische doordenking van het PASTORAAT is dringend noodzakelijk. Dit kan niet meer worden uitgesteld. Vooral niet t.a.v. onze kerkjeugd. Om elkaar bij deze doordenking te helpen, volgen hier wat bescheiden notities. Het komt vooral aan op het ORIENTATIE-PUNT dat men kiest (belijdt!). Het gaat om het functioneren van de theologie in het pastoraat. Een slechte theologie stinkt in het pastoraat! En niet alleen dáár. In het geheel van het pastoraal optreden verspreidt zich de kwalijke geur. Om de grondinhoud te bepalen van het „eigenlijke” van het pastoraat, normeren wij ons aan de H. Schrift en niet aan alle mogelijke handboeken. De Schrift is norm, canon van het pastoraal bezig zijn. Dat betekent dat wij kiezen voor de kerugmatische (verkondigende) oriëntatie. De H. Schrift bepaalt het profiel van de ware pastor. Pastor (poimen) betekent HERDER. Herder zijn houdt in: omgaan met schapen. De herder is de verantwoordelijke voor het welzijn van de schapen. Aan de herder vertrouwt het schaap zich toe. De herder geeft het gevoel van geborgenheid, verzorging, veiligheid. Hij verbindt het gewonde schaap; hij schept orde in de (leef-) wereld van de schapen. Hij gaat voor en geeft richting aan. Ordenend en oriënterend. Hij treedt aan de spits. De schapen kennen hem en daarom kennen zij z’n stem. In het O.T. openbaart GOD Zich als „de Herder van Israël” (ps. 80). De gelovige kent Hem als zijn herder (ps. 23). „Hij zal als een Herder Zijn kudde weiden” (Jes. 40). Het behoort tot het profiel van de leidslieden in Israël om herder te zijn. Wie daaraan niet beantwoordt wordt vermaand: „Wee de herders, die de schapen WELKE IK WEID, verstrooit …” (Jer. 23). De taak van de herder wordt duidelijk omschreven in het „takenpakket” van Zach. 11 : 15-17: het verstrooide opzoeken; het gewonde helpen; het uitgeputte verzorgen. In het O.T. wordt het verlangen geboren naar de „GROTE HERDER”. De Mes-sias-de Herder van de eind-tijd. Het N.T. openbaart de vervulling. HIJ is er! „De grote Herder der schapen” (Hebr. 13:10). HIJ doet ’t! „De Herder en Hoeder van uw zielen” (1 Petr. 2 : 25). HIJ zet Zich in! „De goede Herder, die Zijn leven geeft voor de schapen”. Vol-doende om te concluderen, dat het pastor-zijn theologische grondinhoud heeft. In en met het pastoraat staan we „voor Gods aangezicht”. Het pastoraat is theologisch bepaald en bepalend! Het eigenlijke komt op uit God Zelf - De Herder. HIJ is er zelf, persoonlijk, de inhoud van. Vgl. Jer. 23 „de schapen welke IK weid”. In het O.T. „IK ben de HERE”, in het N.T. „IK ben de goede Herder”. Dit bepaalt de aard van het jeugd-pas-toraat. Dit duidt de relatie aan binnen het jeugd-pastoraat.

Het tweede wat opvalt in de openbaring van het herderschap, is de grondvorm. Dit herderschap hangt niet in de lucht! Ons ouderlingschap, het ambt, is geen losgelaten ballon. Het heeft een „setting”. Het herder-zijn van de HERE God is een herder-zijn van Israël. Binnen de „ruimte” van het door God Zelf gegeven VERBOND. Daartoe wordt Israël geroepen. De HERE God stelt hen in een verbondsrelatie. En dat is een BELOFTE - EIS relatie. De belofte van „de vergeving der zonden” en de eis van „geloven en bekeren”. Binnen die relatie vindt het herderschap z’n „setting”. Binnen die relatie is ze pas echt legitiem! (Denk hierbij aan de „ware en valse profetie”). „Wie van elders binnendringt is geen herder, maar een dief en een moordenaar”. Een dief handelt illegitiem; een moordenaar is vals. In het N.T. komt eenzelfde „setting” openbaar. De gemeente is een gemeenschap van geroepenen (ecclesia). De gemeente is „des Heren”; (kuriakè). „Het lichaam des Heren” (1 Cor. 12). En een lichaam kent geen losse, op zichzelf levende organen (een prothese leeft niet!), maar vormt een organisch geheel. Daarom klinkt het zo rauw als in de kerk gezegd wordt: „Niemand kijkt naar je om”. Immers pastoraat is: „het naar elkaar omzien binnen de gemeente” (dr. G. L. Goedhart). Daarom luidt het: „wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwakken, hebt geduld met allen. Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergelde, maar jaagt te allen tijde het goede na, jegens elkander en jegens allen” (1 Thess. 5 : 14, 15). En dit juist omdat er deze door GOD gewilde relatie (setting) is! Levend en levendig! Binnen die openbaring van het Lichaam van Christus is pastoraat pas echt legitiem. Daaraan ontleent zij haar legitimiteit!! Trouwens héél de ambtelijke bejegening. De grondvorm van het pastoraat wordt gegoten vanuit de gemeenschap der Kerk. Kerkelijk bepaald en bepalend. In pastoraat staan we voor Gods aangezicht en tevens voor elkaar! Het „eigene” van het herder-zijn komt tot z’n recht bij de schapen, bij de kudde. Misschien zelfs dank zij de kudde des Heren. Het derde wat opvalt in de openbaring van het herderschap is de grond-houding. De aard van het herderschap is medebepalend voor de attitude in het herder-zijn. Men maakt tegenwoordig nog al bezwaren tegen het gebruik van het beeld „herder-schaap”. Het zou zo „schaapachtig” zijn. Zo onmondig. Persoonlijk vind ik de tegemoetkoming aan deze gevoelens, zoals Beets die bewijst, toelaatbaar. Hij bezigt het beeld van een „gids”. De gids kent de weg. Hij is medemens. Hij gaat voor. Je moet hem volgen (navolging). Samen zit je op dezelfde weg met dezelfde gevaren. Maar de gids wekt vertrouwen, bemoedigt, doet ook iedere stap voor. Hij is metgezel, lotgenoot, reisgenoot. De gids deelt lief en leed op de gezamenlijke tocht. Hartverwarmend, een pastor die niet staat „tegenover” die jeugd van tegenwoordig, maar in dienst aan en in gemeenschap met de kerkjeugd de tocht door jeugdland gaat. Zijn houding zal er één zijn van deelgenootschap van diepe verbondenheid; van saam-horig-heid; samen hóren. Heerlijk is ’t om niet bóven de vragen van de huidige jeugd te staan, maar opgenomen te worden in hun zoeken en aarzelen. Meedenkend, meeworstelend. Gezegend de jeugd-ouderling en de gemeente die de jeugd serieus neemt. Niet op de manier van: „Ach jô dat gaat vanzelf wel over als je wat ouder bent en wat meer ervaring hebt …” Maar die de habitus uitstraalt van: orde scheppend met-hen-zijn. Niet als iemand die het allemaal wel weet, maar die met de jeugd en naast de jeugd weet te zoeken en weet te vinden en te ont-dekken. Dat vereist een actieve hou-ding. Dat geeft iets spontaans, iets creatiefs aan het jeugdpastoraat. Dat blijft bewegelijk! De jonge mens (net als de ouden) wil niet graag „hulp” of „zorg” of „raad”. Hij voelt echter haarscherp aan of er iemand is die echt om hem geeft; hem liefheeft; hem aanneemt in z’n nú-zijn en zó-zijn! Verrassend hoe jongeren in en ook buiten de kerk dan bereid zijn om te luisteren naar hetgeen jezelf mocht ontdekken in de omgang met de Levende Pastor!! Dan is er openheid om zich te laten gidsen in hun situatie; in hun belevingswereld op weg naar het jaar 2000.

Om dit geheel van „pastoraat aan jongeren nu” hard te maken moeten we ons nog bezinnen op het doel van het Bijbels verantwoorde pastoraat.

Het doel is: geestelijke leiding in het pastoraat aan jongeren van nu!! Het „eigene” van het pastoraat culmineert en functioneert in het geroepen zijn om geestelijke leiding te geven. Om elkaar bij deze bezinning te helpen volgen ook thans weer enige bescheiden notities.

I. Initiatie: geestelijke leiding is gericht op de in-wijding in het heilsgeheim dat God openbaart in Zijn Woorden. Het heilsgeheim van de vertrouwelijke omgang met God; van het verbond met zijn geheimenissen; van de schatten van Zijn verbond en woorden; van de verborgenheden van de Godzaligheid; van de verborgenheid van het Koninkrijk Gods. Dat is niet een rationalistisch proces (Grieks denken), maar kénnend en bé-kennend (Hebreeuws denken). Een kennen in een levensrclatie; in een lotsverbondenheid (discipelschap). Dit is meer een zijnswijze dan een ziens-wijze!!

II. Traditio: geestelijke leiding is het dóórgeven (tradere is ook „verraden”) van het geheim van het ware leven. Dan moet de pastor ook wat te geven hebben! Dan moet hijzelf wat ontvangen hebben! Zelf het geheim kennen; er kennis van en er kennis aan hebben. Je moet er zelf in delen om ’t te kunnen mede-delen. Geestelijke leiding is deelgenoot maken! (Wat voelt de tegenwoordige jeugd fijntjes aan of de pastor wat hééft om te zeggen en mede-te-delen!).

III. Educatie: geestelijke leiding heeft iets weg van het „uitleiden uit het diensthuis van Egypte”. (De HEERE God als Herder, Jes. 63). „GIJ leiddet uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aäron” (ps. 77 : 21). Leiding bij het „afsterven van de oude mens en het opstaan van de nieuwe mens”. Wie spreekt hier nog over: „zélf-realisatie; zélf-bewustwording; zélf-ontplooiing” e.d.?? Uitleiden uit het „vleselijke” (sarkikos). Uitgeroepen worden uit en op weg gezet worden naar!

IV. Didache: De pastor gaat voor als een gids en laat zijn wegwijzende stem horen. In de geestelijke leiding die hij geeft is hij een geleide op de weg des Heren. Daarbij ontmoet hij de jeugd in hun nü-zijn en zó-zijn op een bepaald punt in jeugdland. En het doel is: volgen!! Een discipel is een leerling en een volgeling (mathetes = de geest spannen!). Dat was de grote uitdaging voor de jongeman uit Markus 10 : 17-31. Hij werd niet „uitgeleid uit” z’n vele goederen, want z’n hart zat erin; Jezus werd niet zijn pastor want hij volgde niet. Zo was (en bleef) hij een verloren schaap.

V. Nouthesia Kuriou: Geestelijke leiding is leiding geven in het geestelijke. Dat kan betekenen dat de pastor/gids moet vermanen en terechtwijzen. Hier wordt de affiniteit zichtbaar tussen „opvoeding en pastoraat”. „En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt ze op in de tucht en terechtwijzing des Heren” (Ef. 6 : 4). Dit veronderstelt de specifieke verbondenheid van het gezin. Voor het pastoraat is dat geen vreemde notie; immers, in de gemeenschap van de gemeente gaan mensen niet met elkaar om als „dames en heren”, maar als „broeders en zusters”. Bovendien openbaart de grote Pastor Zich als de „eerstgeborene” onder vele „broederen” (Rom. 8 : 29). En HIJ schaamt Zich niet „hen broeders te noemen”. In die leef-gemeenschap hoort dit gewoon thuis! Zo heeft Vader God het gewild „en HIJ zegt: Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen” (Ps. 22 : 23, Hebr. 2 : 11, 12). Hieraan ontleent het pastoraat haar legitimiteit en haar eigenheid! En reken maar dat broers en zusters veel tegen elkaar zeggen kunnen! En … dat ze veel van elkaar kunnen hebben!? Vooral als het gaat om het geestelijke „terechtwijzen” (wijzen wat het „rechte” is overeenkomstig de wil van de Here). Hier wordt de unieke situatie zichtbaar waarin pastoraat gepleegd wordt. Dit treft men nergens elders aan. Niet in het leger(pastoraat), industrie-gevangenis-pastoraat. Het kenmerk van de Godzaligheid is de liefde. Dat is wat anders dan een soort populaire-lieverigheid (love …)! (Vgl. Joh. 13 : 35, 1 Joh. 3 : 10, 4 : 20). Vooral t.a.v. jeugdpastoraat moet gewaakt worden tegen een al te toegefelijke leiding. Dat waardeert de jeugd zelf allerminst!! Nu weer niet naar de andere kant afwijken … we zijn herder en geen herdershond! „Wordt niet heftig tegen een oude man, maar vermaan hem als een vader (beeld van een pastor); doe het de jonge mannen als broeders; oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid” (1 Tim. 5 : 1).

De geestelijke leiding in het jeugdpastoraat behoort op te komen vanuit de relatie, die de God des Verbonds Zelf geeft, door ons het Woord Gods toe te vertrouwen. „Ik schrijf U, kinderen, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil; jongelingen, want gij hebt de boze overwonnen; ik heb u geschreven, kinderen, want gij kent de Vader; jongelingen, want gij zijt sterk en het Woord Gods blijft in u en gij hebt de boze overwonnen” (1 Joh. 2 : 13). Dit is geestelijke leiding in het jeugdpastoraat! Daarbij is niet de im-peratief („lelijke jongen, je moet en je zult!”), maar de indicatief bepalend („lieve jongen, je hebt een Bijbel en je bent gedoopt”)! Bovendien blijkt heel duidelijk de inhoud van het pastoraat: „want de zonden zijn u vergeven om Zijn Naams wil”; „want gij kent de Vader”; „want gij zijt sterk en het Woord Gods blijft in u en gij hebt de boze overwonnen”. (Vgl. het Doopsformulier).

VI. Katartismon: In de Kerkbrief „aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus, die (te Efeze) zijn” wordt het karakteristieke eigene en eigenlijke van het pastoraat wel bijzonder duidelijk omschreven. Efeze 4 : 1-16 biedt voor ons onderwerp voldoende pastorale noties om de ambtelijke bejegening van de kerk helder te maken. Maar je moet dan ook wel een „gevangene in de Here” (Ef. 4:1) zijn om je pastoraat zo te praktiseren onder jong en oud. Over het profiel van de pastor gesproken! „Een gevangene in de Here”; „een van Christus’ wege gegrepene”; „een slaaf van Christus”, „om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon” (Ef. 4 : 11, 12). Katartizein betekent eigenlijk: het been weer in het gelid brengen, opdat het weer de functie vervullen kan waartoe het bestemd is. Geestelijke leiding zou „revalidatie” genoemd kunnen worden. Dit past in het geheel van deze perikoop. Het gaat immers om „opbouw van het lichaam van Christus” (vs. 12) en om „toegroeien in liefde in elk opzicht naar Hem, die het hoofd is, Christus” (vs. 15). Hier komt tegelijk duidelijk het verschil en principiële onderscheid uit met andere disciplines. Die stellen zich in veel gevallen ten doel om het betere „ik” te helpen doorbreken (growth = innerlijke groei; selfconfidence e.d.). Of zij zoeken het herstel van de psychosomatische stabiliteit van het gemeentelid. (Hiltner. Bij hem wordt „heil” zoiets als „gezondheid”). Of men stelt zich ten doel de cliënt (!) te helpen om zijn problematiek te zien in het licht van het „ultimate”, „Letztgültige” (ik kan dat niet vertalen!). Geestelijke revalidatie is toerusten tot dienstbetoon. De echte validus ( = waarde en waardigheid) van de mens Gods wordt teruggegeven (ré-validatie) aan een mens die invalide is geraakt door de zondeval. De zonde heeft alles uit z’n verband gerukt. Wij zijn en raken telkens weer uit het gelid. De harmonie is disharmonie; de geheelheid is gebrokenheid. De Heiland geneest door Zijn genade. En nu gaat ’t maar niet om een bewustwording; even de meubeltjes op z’n plaats zetten; neen, geen restauratie, maar regeneratie. Dan komen dingen en mensen weer in de rechte verhouding te staan tegenover God.

„Maar ach, hoewel mijn ziel dit weet, mijn voeten waren in mijn leed schier uitgeweken en mijn treên van ’t spoor der godsvrucht afgeleên”. De dichter heeft revalidatie nodig. Geestelijke lei-ding naar het „heiligdom om met de Godspraak raad te plegen” (Ber. ps. 73 : 1, 8).

In ons pastoraat zal die „Godspraak” te horen moeten zijn! De geestelijke gave om te onderscheiden waarop het aankomt is onmisbaar. Daartoe gaf de opgevaren Christus „gaven aan de mensen” en „herders en leraars” (Ef. 4 : 8, 11). Of bestaat de gave van Christus in het geven van zulke „herders en leraars” die een verhelderend pastoraat plegen in het midden van de gemeente? Juist t.a.v. pastoraat aan jongeren nu dienen we attent te blijven, dat zij in haar geheel of als enkeling niet in een isolement raakt. De jeugd moet op haar plaats in de gemeenschap van de gemeente blijven. (Het been moet in de kom!). Onze geestelijke leiding dient vandaag de dag vooral gericht te zijn op de doorbreking van een soort vervreemding, die veroorzaakt wordt door het vervagen van echte geloofservaring en geloofswarmte in het kerkelijke leven. In het verleden ( en ook nu!!??) kwamen hoogtepunten van geestelijk leven tot doorbraak in de zgn. opwek-kingsbewegingen buiten de kerk. Een soort reveil-achtig Piëtisme. Hierbij denk ik vandaag aan een soort „zingend jeugdpastoraat”. (Reli-concerten, combo’s e.d.). De jeugdgebouwen (honken, soms zelfs wat bar-achtig) moeten bij en in het geheel van de kerk blijven. Of is het zo dat vanuit deze ruimten achter de kerk een opwekkende beweging uitgaat in de gemeenten? Is er niet veel te leren van de jeugd zelf? Plegen zij daar pastoraat aan elkaar? Goed. Maar als het maar blijft binnen het „Lichaam des Heren”, en de pastor verantwoordelijk blijft.

Pastoraat aan jongeren op weg naar het jaar 2000 is een hoopvol pastoraat! Niet vanwege onze kwaliteiten, maar omdat „Christus onder U is de Hoop der heerlijkheid. Hem verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten in alle wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn” (Col. 1).

„Ik leg de namen van mijn kinderen
in uw handen,
graveer GIJ ze daarin met
onuitwisbaar schrift,
dat niets en niemand ze meer ooit
daaruit kan branden,
ook niet als satan ze straks als de
tarwe zift”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1976

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Pastoraat aan jongeren nu

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1976

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's