Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geloofsleer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geloofsleer

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De noodzakelijkheid van de Middelaar

In het voorafgaande hebben we ons bezig gehouden met de werken van God in de tijd. Deze bestaan in de natuur (schepping en voorzienigheid) en in de genade (de verbonden). Van deze twee is het werkverbond geen weg tot de zaligheid maar het genadeverbond. Daarom zal het vervolg zich richten op de uitvoering van dat genadeverbond en dan komt eerst de Middelaar van het genadeverbond aan de orde.

We noemen het gedeelte in de dogmatiek dat nu volgt de Christologie. Deze wordt onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

1 de noodzakelijkheid van de Middelaar 2 de namen de van Middelaar 3 de ambten van de Middelaar (profeet, priester, koning) 4 de naturen van de Middelaar (goddelijk en menselijk) 5 de staten van de Middelaar (vernedering en verhoging) 6 de weldaden van de Middelaar.

Onder een middelaar verstaan we iemand, die tussen twee partijen staat om deze partijen tot elkaar te brengen.

In de Bijbel komt Mozes voor als middelaar tussen God en het volk Israël. Mozes kan wel voorspraak zijn voor het volk, hij kan echter niet hun zonden wegnemen. Hij kan slechts vragen, niet eisen!

Maar de Middelaar van het genadeverbond, Christus, is niet alleen een voorspraak. Hij heeft ook daadwerkelijk verzoening teweeg gebracht, op grond waarvan Hij kan eisen. Hij brengt de uitverkoren zondaar weer in de gemeenschap met God door Zijn voldoening aan Gods recht.

In het Oude Testament wordt Hij al voorzegd als Middelaar van Gen. 3 : 15 tot Mal. 4. Ook het hele Nieuwe Testament getuigt van Zijn Middelaarswerk.

God had duidelijk de straf op de zonde bekend gemaakt. Nu moet die straf óf door de overtreder zelf, óf door een Ander voor hem betaald worden. We mogen de genade, die God schenkt daarom nooit losmaken van de betaling aan Zijn recht. En deze betaling is alleen verworven door de Middelaar.

De noodzakelijkheid van de Middelaar

Een van de eigenschappen van God, die we behandelden, is Zijn onveranderlijkheid. God houdt Zich niet alleen aan Zijn beloften, maar ook Zijn straffen zijn zeker. Vanuit Zijn heiligheid vloeit voort dat Hij de zonde oneindig haat en straffen moet. God kan dan ook nooit genade betonen ten koste van Zijn andere eigenschappen. Waar Hij genade schenkt gaat dit nooit buiten Zijn recht om, dat straf eist, maar altijd door te voldoen aan dit recht. De H.C. gaat onomwonden in op het ongestraft laten van de zonde. Hij houdt de schuldige geenszins onschuldig.

De barmhartigheid van God neemt niet weg dat de zonde, tegen Gods majesteit bedreven, aan lichaam en ziel eeuwig gestraft moet worden. De straf is in overeenstemming met de aard van de zonde.

En als de vraagsteller in de Catechismus dan nog een poging waagt om te vragen of de mens er soms iets vanaf kan doen, wordt dit radikaal weggevaagd. In plaats van verminderen kan de mens de schuld alleen nog maar vermeerderen. Nu kan de toorn van God over deze schuld, door de zonde veroorzaakt, alleen gestild worden door betaling. Daarom hoeft de mens ook niet meer te zoeken naar een schepsel, het zij mens, het zij engel, om deze betaling op zich te nemen. Hij heeft de Middelaar nodig die sterker is dan de mensen, omdat Hij ook waarachtig God is. Alleen zo kon Hij de last van de toorn van God dragen, want door Zijn oneindigheid kon Hij de oneindige toorn wegnemen en een oneindige waarde aan Zijn verdiensten toebrengen.

Anderzijds, het was de mens die gezondigd had en daarom moest de mens ook in eigen natuur de bedreigde straf ondergaan. Daartoe was het nodig, dat de Middelaar waarachtig mens werd en bovendien als mens buiten de zonde bleef, om zo gehoorzaamheid te kunnen volbrengen. Hierin liggen dus de eisen, waaraan de Middelaar moest voldoen. Hij moest waarachtig God zijn, maar tegelijk ook waarachtig en rechtvaardig mens.

De plaatsbekleding van de Middelaar

Vrijwillig heeft de Middelaar Zijn middelaarswerk op Zich genomen. Daarom stierf Hij niet als martelaar. Die beklaagd en beweend moest worden. Geheel vrijwillig droeg Hij de last der zonde. Geen enkel mens, ook de uitverkorene niet, was nog in staat om aan God de geëiste voldoening te geven. Daarom moest de Middelaar voor hen de plaats innemen. Zijn borgstelling was daarom ook tweeledig.

1. Hij moest de straf op de zonde, waarmee God gedreigd had, ondergaan en zo de schuld van de zonden op Zich nemen. Van Christus werd geëist, wat van alle mensen geëist werd. Hij moest de drievoudige dood ondergaan. Hierdoor verwierf Hij de vrijspraak voor de uitverkorenen. We noemen dit de lijdelijke gehoorzaamheid.

2. Hij moest de volmaakte gehoorzaamheid aan God volbrengen door aan Gods wet te voldoen. Zo verdiende Hij het eeuwige leven voor Gods kinderen. We noemen dit de dadelijke gehoorzaamheid.

Zijn voldoening geldt alleen de uitverkorenen. De belijdenis spreekt er over dat deze voldoening overvloediglijk genoegzaam is voor de verzoening van de zonden van de wereld. Ze zegt dat aan alle mensen, die het Evangelie horen, zonder onderscheid de belofte voorgesteld wordt, met bevel van bekering en geloof Daardoor is niemand te veront­ schuldigen. Maar de toerekening \an Christus' offer strekt zich alleen uit tot de uitverkorenen.

Paulus vergelijkt Christus in Zijn middelaarswerk met Adam. Christus vertegenwoordigde alle uitverkorenen in het genadeverbond, zoals Adam alle mensen in het werkverbond. Zoals Adam alle mensen door ongehoorzaamheid tot zonde gebracht heeft en daarmee allen in de dood gestort heeft, zo worden door de gehoorzaamheid van Een velen tot rechtvaardigen gesteld.

Omdat de mens nu volkomen aan de dood onderworpen is, moet hij ook volkomen door de Middelaar verlost worden. Het zou daarom niet voldoende geweest zijn, indien de Middelaar alleen de zaligheid verdiend had. De verdiende zaligheid moet ook toegepast worden. Daarom is Hij ook Middelaar van toepassing. Wat Hij Zelf verdiend heeft, past Hij door de Heilige Geest toe in degene, die Zijn Vader verkoren heeft.

Zo volgde op Zijn opstanding als afsluiting van Zijn verwerving ook het Pinksterfeest als uitvoering van Zijn toepassing.

Indien er van de mens nog iets aan te pas moest komen, dan zou Christus geen volkomen Zaligmaker geweest zijn. Daarom doen alle dwalingen, die nog iets aan het vermogen van de mens toekennen, te kort aan Zijn volkomen werk. De Bijbel wijst buiten Christus alle andere middelaars en voorsprekers af, want ook zij zijn door Hem zalig geworden en zouden nu Zijn werk te kort doen, door Hem te moeten helpen in Zijn middelaarswerk.

Bovendien zou dan nog geen mens zalig kunnen worden, want er is van de gevallen mens geen enkele geestelijke goede daad meer te verwachten. Zo vloeien alle weldaden van het genadeverbond voort uit de Middelaar van het genadeverbond.

Stolwijk,

ds. CA. van Dieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1993

De Saambinder | 12 Pagina's

De geloofsleer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1993

De Saambinder | 12 Pagina's