Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Arme mensen kunnen elkaar best verstaan’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Arme mensen kunnen elkaar best verstaan’

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij schreef verontruste brochures over het onderwijs, en ds. Ledeboer kwam bij hem op bezoek. Dat is wel zo ongeveer het belangrijkste wat bekend is van K. Smit, de oefenaar die achtereenvolgens Ledeboeriaans, kruisgezind en zelfstandig was voordat hij naar Amerika emigreerde. Nieuw ontdekte brieven en gegevens vertellen over zijn leven overzee. Hij bouwde er twee gemeenten op, maar werd uiteindelijk thuislezer. Ik ben nu in mijn 80ste jaar en zit bij een oude schrijver. Daar blijft niets anders over.

Klaas Smit (1816-1896) was afkomstig uit Hasselt. Daar was hij diaken, ouderling en oefenaar in de Ledeboeriaanse gemeente. Deze groep voegde zich in 1851 bij de Kruisgemeenten.

Later was Smit oefenaar in Avereest, de regio rond het Overijsselse Dedemsvaart. Het is goed mogelijk dat hij daar in contact is gekomen met de latere ds. H. Meijerink, met wie hij in Amerika opnieuw contact moet hebben gehad.

Met zijn vrouw Maria Fockert (1816-1887) en vier kinderen emigreerde de 51-jarige Smit in juni 1867 naar de Verenigde Staten. ‘Gij hebt de oceaan nooit gezien,’ schreef hij aan de achterblijvers. ‘Wij zijn daar dagen op geweest dat wij geen schip zagen, ofschoon er wellicht duizend op dobberden.’

In de stad Grand Rapids deed Smit zijn naam eer aan en begon een smederij. In de Ware Hollandsche Gereformeerde Kerk (de latere Christian Reformed Churches) kwam echter reeds in april 1868 op de synode ter sprake dat Smit zich voor de predikdienst had gemeld. De synode bevestigde wat hem inmiddels was meegedeeld: dat hij eerst maar eens lid moest worden en zich dan na een jaar en zes weken kon melden om geëxamineerd te worden.

Gemeentestichter

De synode van april 1870 sprak over Pieter en Anna Boukema en A. Hoegee, die samen met K. Smit bezig waren zich aan het kerkverband te onttrekken. De vergadering besloot dat ze onder censuur geplaatst moesten worden. Volgens de kerkenraadsnotulen vond Smit zichzelf een beter prediker dan zijn predikant.

De namen Boukema en Hoegee stonden in dat jaar overigens niet op de eerste ledenlijst van de vrije gemeente die Smit samen met anderen in Grand Rapids stichtte (de latere Gereformeerde Gemeente). Smits vrouw en hun zoon Gerrit stonden wel op de lijst.

De leden kwamen zowel uit de Hollandsche als uit de Ware Hollandsche Gereformeerde Kerk. Die eerste was de oude emigrantenkerk; die tweede was in 1857 ontstaan door een afsplitsing daarvan.

In beide kerken ‘vonden we niet wat we hoopten,’ aldus de verklaring die de eerste gemeenteleden ondertekenden. ‘We ontdekten al spoedig dat we daar niet thuis waren.’ Het was vaak het onderwerp van gesprek tijdens ontmoetingen van de emigranten. Ze besloten een nieuwe gemeente te stichten en een predikant uit Nederland te beroepen aan wie ze goede herinneringen bewaarden.

Klaas Smit leidde de oprichtingsvergadering en werd ouderling. Hij zal in deze gemeente echter weinig gepreekt hebben, want er kwam al direct een predikant uit het oude vaderland: ds. C. Kloppenburg. Die was vijf maanden later zelfs korte tijd de enige ambtsdrager, want de twee ouderlingen en twee diakenen waren na een conflict afgezet.

Smit verliet de gemeente en voegde zich bij de Hollandsche Gereformeerde Kerk (Second Reformed Church) aan de Bostwick Street, de oudste Nederlandse gemeente in de stad. Vanwege ontevredenheid over de prediking onttrok hij zich in 1873 echter weer. Wellicht heeft de komst van een nieuwe predikant in dat jaar daarmee te maken gehad: ds. C. van der Meulen ging met emeritaat en ds. N.H. Dosker werd zijn opvolger.

Met enkele leden van deze gemeente en een groter aantal van de Ware Hollandsche Gereformeerde Kerk aan Spring Street richtte Smit in de jaren daarna een vrije gemeente op onder de naam Ware Gereformeerde Kerk. Voor deze groep trad hij jarenlang op als oefenaar.

Brieven naar Nederland

Door briefwisseling hield de landverhuizer contact met familie en vrienden in zijn vaderland. In februari 1882 ontving ds. E. Fransen, predikant van de Kruisgemeente in Kampen, een brief van Smit. ‘Die zucht ook al onder die nieuwmodische godsdienst in Amerika. Het gaat in Nederland dezelfde weg op,’ schreef ds. Fransen aan C.J.M. Hasselman-Sieben (1842-1893), die een maand eerder dan Smit naar Amerika geëmigreerd was.

Gary H. Swets (achterkleinzoon van ds. G.H. Kersten) uit Grand Rapids, geïnteresseerd in de geschiedenis van de Nederlandse kerken in zijn stad, plaatste in 2005 een oproep op internet met het verzoek om informatie over Klaas Smit. Daarop reageerde bijna drie jaar later J.B. Smit uit Gouda, die meldde over brieven te beschikken die zijn voorgeslacht van de geëmigreerde voorganger ontving.

Bestreden prediking

‘O, wij beleven zulke dieptreurige dagen,’ schreef de oefenaar in augustus 1882 aan Berendina Hulleman. ‘De Heere schenkt mij die genade nog om iedere rustdag nog tweemaal Zijn dierbaar Woord te verkondigen en dat door genade praktikaal voor te stellen zoals de Heilige Geest bij aanvang en voortgang werkt en zoals het door genade van des Heeren volk gekend en door genade (hoe ellendig in haarzelven) door een geloofsgebruiker van Christus beoefend wordt. En dring dan bestendig aan op de beoefening van de weg van heiligmaking in Christus’ kracht. Maar dat schijnt onder diegenen die hier tenminste de naam hebben dat zij leven, een vreemde of harde taal te zijn die zij niet horen willen. (...)

Nu, waarde vriendin, ik moet deze afbreken uit hoofde ik nog meer brieven moet schrijven. Ik hoop dat de Heere ulieden voortaan beware bij die oude, beproefde waarheid, en Zijn ware volk die met die vreemde geesten vervoerd zijn, ontfermend terechtbrenge. Doet onze hartelijke groeten aan al het ware volk en schrijf ons nog eens spoedig terug.

Ik heb ook nog een brief gehad van Dominé Fransen van Kampen, die ik gisteravond teruggeschreven heb. Ik heb ook een boekje gelezen van Dom. Van den Broek tegen Kok van de Kamper School’ (Smit bedoelde de open brief van ds. J. van den Broek ‘aan professor Helenius de Cock te Kampen en aan predikanten en kerkenraden der Christelijke Gereformeerde Kerk’).

Bedenkelijk

Op 6 december 1882 schreef Smit over zijn werk als oefenaar: ‘Ik heb donderdag de 30ste november (dat is een dankdag van de President uitgeschreven) des voormiddags gesproken over 1 Thess. 5:18: Dankt God in alles; want dit is de wil Gods in Christus Jezus over u. En des namiddags over Psalm 116: Och Heere, zekerlijk, ik ben Uw knecht enz. Dat is ook een dierbare waarheid in de praktijk te mogen kennen. Zondagmorgen heb ik gesproken over Spreuken 8: en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen. De overdenking van die waarheid was mij zaterdag onder mijn beroepsbezigheden zo aangenaam. De opkomst wordt niet minder. ’s Middags heb ik gesproken over de 46ste Zondag: de aansprake des gebeds.’

Smit kwam op godsdienstig terrein veel tegen wat hem niet aansprak: ‘Het komt mij van velen die voorgeven bekeerd te zijn bedenkelijk voor, want uit het leven wordt niet gesproken en klachten hoort men ook niet. Ik zeg meermaal onder de dienst: Levendig is toch niet dood. Een christen kan dodig zijn, dat is waar, maar dan zal er toch veroordeling in het binnenste zijn en een klagen. O, die ziel die ’t zoet geproefd heeft, zeker als zij ’t mist, bedroefd leeft.’

Lichtzinnigheid

Aan Jacob Buit ‘aan de zomerdijk nabij Zwartsluis’ zond het echtpaar Smit in september 1883 bericht van ‘een voor ons zeer smartelijke weg, daar het de vrijmachtige Heere van leven en dood behaagd heeft onze teder geliefde oudste dochter Hendrika door de dood uit ons midden weg te nemen in de ouderdom van bijna 37 jaar.’

In januari 1885 werd aan het echtpaar Buit een uitvoeriger schrijven gericht. ’t Was even geleden dat oefenaar Smit iets van zich had laten horen. ‘De reden waarom ik niet geschreven heb, lag hoofdzakelijk in mijn drukke beroepsbezigheden, zodat ik menigmaal geen tijd had om rekeningen uit te schrijven. Gijlieden hebt misschien weleens gedacht dat ik dood was. Nee, de oude blinde, dwaze, diep ellendige man is nog in het land der levenden en door de grote goedheid des Heeren nog zo sterk als voor 40 jaren.

Wat de godsdienst aangaat onder die zogenaamde gereformeerde genootschappen, die is allertreurigst. De lichtzinnigheid breekt van dag tot dag meer door. Gereformeerde waarheid wordt niet meer voorgesteld, nog veel minder bevindelijke waarheid. En diegenen die in Nederland onder de beste leraars verkeerden en op de samenkomsten van des Heeren volk, die kunnen nu met alle lichtzinnigheid en dwaalleringen best meegaan. Die willen van die oude, beproefde waarheid niets meer weten. O, wat is dat toch een slecht teken, nietwaar? Ik denk over dezulken niet gunstig.

Ik doe nog geregeld alle zondagen dienst en de opkomst van volk wordt van zondag tot zondag groter. Ook geloof ik dat het niet ongezegend is. Voor mijzelf mag ik gedurig de bijzondere bemoeienissen des Heeren ondervinden. O, dat kan ik u zo niet schrijven, hoe vrij ik voor dat volk mag staan, en met wat ruimte en leiding of ik die dierbare waarheid, zoals die door des Heeren Geest geleerd, van des Heeren volk ondervonden en uit en door genade beoefend wordt, mag voorstellen.’

De ellendigste man

De achterliggende zondagavond had Smit tijdens het voorlezen van Jeremia 31 bijna niet verder gekund, omdat zijn ziel eronder wegsmolt. ‘De waarheid is dan zo onuitsprekelijk aanbiddelijk als wij daar ingeleid worden.’

Dat mocht hij wel vaker ondervinden, ‘maar dan komen ook zoveel ja maars van achteren, menigmaal grote kommer. O, ik denk weleens: Als mij dat volk daar ik voor sta te spreken eens hoorde in het verborgene, dan zouden zij denken: Is dat diezelfde man? Ik moet mij erkennen als de blindste, de dwaaste, de ellendigste, die het overal aan scheelt. Laat ze vrij na mijn dood op mijn graf schrijven: Hier ligt de ellendigste man. Ik kan nu best verstaan dat een bevestigde christin eens zei: Als ik een waar bekommerde ziel hoor spreken bij tijden, dan acht ik die verre boven mij.

En zo, geachte vriendin, moet ik de weg passeren. Zoals ik schreef, mag ik bijzonder de bemoeienissen des Heeren ondervinden. En toch moet ik zeggen dat ik vroeger zalige toestanden ondervonden heb die ik nu mis. O, ik zei voor enige dagen tegen mijn zoon, daar is ook waarheid in (namelijk Gerrit), ik zei: Als de Heere Zich eens zalig aan mijn ziel openbaarde zoals ik weleens ondervonden heb, dan kon ik geen dienst meer doen. Gij denkt misschien: dan zou ik het beter kunnen doen. O nee, want als ik nu eens met bijzondere opgewektheid en leiding spreek, dan word ik meermalen zo aangedaan dat ik weleens op moet houden.

Mocht de Heere met onze ellendige hoop en met de ellendige voorganger nog eens zalige bemoeienissen maken. Ik heb daar hoop op, want niet alleen dat het volk van tijd tot tijd toeneemt, maar daar is kennelijk veel aandacht onder het voorstel en meer en meer roering. (...) Het ware leven moet zich openbaren in die dagelijkse correspondentie met de hemel. (...)

Mijn vrouw die tobt ook altijd nogal zo voort, dus wij zijn twee oude tobbers die dagelijks onze klachten goed aan elkander kunnen kwijt worden. Mijn vrouw heeft anders een zeer moeilijk en ongemakkelijk lichaam, daar zij dag en nacht mee te tobben heeft. Als de Heere ons nog enige weken spaart, dan zijn wij beiden in ons 70ste jaar. Dat is het bestek van Mozes, Psalm 90.’

De oefenaar uit Grand Rapids miste zijn vrienden in Nederland. ‘Wat zoude wij gaarne nog eens van mond tot mond spreken. Ik spreek hier weinig mensen daar ik hartsvereniging mee heb. Gij moet weten: de mensen daar ik dienst voor doe, die zie ik ’s zondags voor mijn aangezicht, maar in de week hebben al die mensen zoals ik hun werk. En deze stad is zo groot dat onderscheidenen van hen van ver moeten komen.’

Schrijf ons eens...

Het was inmiddels nacht, dus Smit ging zijn brief besluiten, maar eerst informeerde hij nog even: ‘Gij schrijft, meen ik, in uw laatste brief om ene dominee Broeke of Van den Broek eens te laten komen. Is dat ook gebeurd? Wat hoort gij van (ds. E.) Fransen van Kampen? Wat van ene Datema uit Hasselt?’

Smit had ds. J. van den Broek in een eerdere brief al genoemd en zou nog genoeg van hem horen, want de predikant kwam kort daarna naar Amerika en stichtte, net als Smit, een vrije gemeente in Grand Rapids.

Smit had het overlijdensbericht ontvangen van L. Buit, waarschijnlijk de vroegere ouderling van de Hasseltse Kruisgemeente die Smit zelf ook had gediend: ‘Wij hebben vandaag een brief uit Nederland ontvangen waarin ons geschreven werd dat Lucas Buit en vrouw overleden waren, alsmede hun beide zoons Derk en Klaas. Schrijf ons eens hoe die afgestorven zijn.

En schrijf gij beiden eens van uzelven. Ik heb van uw man nog geen letter gehad. Dus Jacob Buit, als gij u nu ook als een blinde, dwaze, arme en ellendige hebt leren kennen en nog dagelijks leert kennen, dan kunt gij mij dat weleens schrijven, want arme mensen kunnen elkander best verstaan. Gij moet ieder maar eens een grote brief schrijven. (...)

O, wat zou ik gaarne nog eens voor uw aangezichten staan om, zo het mij gegeven mocht worden, u nog enige geestelijke gaven mede te delen. Maar wat schrijf ik, de Heere is de beste Leraar.’

Weduwnaar

In maart 1886 ging het niet zo best met mevrouw Smit, ‘die wegens de benauwdheid van de borst en de dikte van haar lichaam enige tijd ongesteld is.’

‘Ik heb ulieden verleden jaar ook nog een brief geschreven,’ noteerde Smit. ‘Of gij die niet ontvangen hebt of dat gij mijn nalatigheid met nalatigheid wilt beantwoorden, ik weet het niet; ik hoop het niet.’

Opnieuw maakte hij melding van de grote opkomst tijdens de samenkomsten en van Gods ondersteuning in zijn dienstwerk als prediker. Sommige mensen liepen urenlang om de beide diensten te kunnen bijwonen. ‘Wij wensten wel dat de Heere ons nog eens een weg opende om een leraar te krijgen, maar dat schijnt mij donker, hoewel het de Heere niet te wonder is.’

Dacht Smit aan ds. Fransen? ‘Ik heb nogal eens preken gelezen van Fransen,’ voegde hij er tussen haakjes aan toe, en hij schreef er nog wat achter, maar dat wiste hij met een grote inktvlek weer uit. Ds. Fransen werd in die maand overigens in Lisse bevestigd.

In februari 1887 meldde Smit het echtpaar Buit in Zwartsluis ‘dat het de vrijmachtige Heere van leven en dood behaagd heeft mijn teder geliefde vrouw en der kinderen zorgdragende moeder door de dood van ons weg en op te nemen, zoals wij op goede gronden mogen vertrouwen, in eeuwige heerlijkheid op de 15e januari in de ouderdom van bijna 71 jaren. (...) Wij waren bijna 49 jaar door de band des huwelijks verbonden en waren een van hart en een van weg.’

Geïnstitueerde gemeente

Het duurde jaren voordat het tot instituering kwam van de gemeente die Smit met een aantal gelijkgezinden had gesticht. Daarvoor zocht de groep contact met ds. E.L. Meinders uit South Holland, een nederzetting bij Chicago. Die was daar overigens bevestigd door een predikant die Smit gekend moet hebben: ds. W.H. Frieling. Vroeger, toen de afgescheiden gemeente in Hasselt in twee gemeenten uiteengevallen was, was Frieling oefenaar in het gedeelte dat bij de Afgescheidenen gebleven was, terwijl Smit ambtsdrager in het Ledeboeriaanse deel was. Maar dat was al 40 jaar geleden.

Ds. Meinders had zich in september 1886 bij de Gereformeerde Gemeenten gevoegd en tot die kleine kerkengroep behoorde een andere gemeente in Grand Rapids: die aan de Division Street, waar Smit als ouderling was afgezet. Daar was inmiddels ds. C. Vorst predikant, nadat ds. Kloppenburg was overleden.

Ds. Vorst kwam al gauw met ds. Meinders in aanvaring en deelde in het blad De Grondwet mee dat de band weer verbroken was. Het blijft gissen of de contacten tussen ds. Meinders en oefenaar Smit oorzaak van de breuk tussen Meinders en Vorst waren of juist een gevolg ervan.

‘Zo de Heere wil en wij leven zullen wij in kort als gemeente georganiseerd worden,’ schreef Smit. ‘Daar is een godzalige oude (ds. Meinders was nog geen 60 jaar, LV) leraar met zijn gemeente van de Afgescheidenen afgegaan. Die heeft al jarenlang tegen haar valse leringen met mond en pen geprotesteerd. Maar hij werd bespot, zodat hij er uitgegaan is. En daar zijn wij mee verenigd. Ik denk hier in onze gemeente, waar ik werkzaam ben, heeft die leraar bij zijn overkomst tot ons een 40 kinderen te dopen.’

De bijna 71-jarige voorganger zag nog steeds uit naar een eigen predikant. ‘Daar hebben wij grote behoefte aan. Weliswaar doe ik des zondags dienst en geef catechetisch onderwijs, maar ik heb geen tijd de gemeente te bezoeken, zieken te bezoeken, aan sterfhuizen te zijn, dat ik nu nogal gedurig moet doen. De gemeente is zeer uitgestrekt van woonplaatsen.’

Pionieren

Ds. Meinders kwam in maart 1887 naar Grand Rapids. Hij werd vergezeld door zijn ouderling A. van Drunen (voorheen ouderling in Werkendam; Van Drunen schreef een brochure over zijn leven).

In de Ware Gereformeerde Kerk bevestigde ds. Meinders J. Gouwe en K. Smit tot ouderling en I. Kol en A. Smilde tot diaken. Lerend ouderling Smit ontving in deze gemeente geen traktement. Hij verdiende de kost in de smederij die aan zijn huis op 35 North Division Street was vastgebouwd. Tot het bedienen van de sacramenten was hij niet bevoegd; daarvoor kwam ds. Meinders twee keer per jaar naar Grand Rapids.

Voor 300 dollar per jaar huurde de groep de Leppig’s hall aan de Lyon Street. Vermelding van de straatnaam is vaak noodzakelijk om in de lappendeken aan Nederlandse gemeenten de juiste groepen te onderscheiden. Emigranten waren doorgaans niet de minst krachtige persoonlijkheden en hun neiging tot pionieren uitte zich ook in het kerkelijk leven. Ook in de variatie in herkomst lagen kiemen voor de verdeeldheid die steeds weer opbruiste.

Van oefenaar tot thuislezer

Kort voor zijn 74e verjaardag, dus waarschijnlijk in het begin van het jaar 1890, moest Smit vanwege zijn gezondheid het preken opgeven. Voorzover bekend werd in januari 1891 de band tussen zijn gemeente en die van ds. Meinders in South Holland verbroken.

Gedurende enkele jaren had Smits gemeente ongeveer 200 zielen geteld, maar in 1890 of 1891 moet ongeveer de helft daarvan naar een andere vrije gemeente vertrokken zijn: de New Holland Church aan Turner Street. Die gemeente was overigens ook vacant, na het overlijden van ds. T. Meijster (dit is de huidige Gereformeerde Gemeente aan de Covell Avenue).

Smit was in 1891 ernstig ziek; hij was ‘aan de poorte des doods geweest, maar de Heere heeft mij ter dood niet overgegeven.’ De gemeente ging kennelijk teniet, want Smit las in 1895 thuis: ‘Ik ben nu in mijn 80ste jaar en zit bij een oude schrijver. Daar blijft niets anders over. Ik heb drie boeken met preken van Philpot en twee met brieven. Hij was door genade een innige, godzalige man en zijn preken zijn Geest en leven.’

Oude schrijvers had Smit veel, ‘zoals gij wel denken kunt: Vermeer, Van Lis, Brakel, Smijtegelt en 100 anderen. Ik heb nogal veel lust tot lezen. Ik had het zondag nogal makkelijk. Dan kunnen mij de zaken zo klaar en levendig zijn, maar anders moet ik ook veel klagen over lusteloosheid, harteloosheid, behoefteloosheid, blindheid en dwaasheid. Maar dat alles vinden wij, gestalten en ongestalten, in de preken van Philpot.’

Over het kerkelijk leven in zijn stad was de oude voorganger somber gestemd. Naar de gemeenten aan de Division Street en de Turner Street, beide op dat moment vacant, wilde hij kennelijk niet. Onder de prediking van ds. Van den Broek zette hij zich evenmin. En verder? ‘Hier zijn in de stad ik denk zowat 20 zogenaamde gereformeerde leraars, maar zoals ik van vrome mensen hoor, dan zijn er drie bij die nogal bevindelijk preken, maar in de Avondmaalsbediening zijn zij als de grote hoop: die lidmaat is, die moet aan het Avondmaal. Zulke schrikkelijke zielsverleiders, hoe is het mogelijk, zou men zeggen, hoe is het voor God te verantwoorden leiders te moeten zijn en verleiders bevonden te worden.’

Smit voelde zich meer thuis bij de preken van Philpot. Diens baptistische standpunt deelde hij niet, maar zijn geschriften spraken de oude emigrant aan.

De misdaden mijner jonkheid

Kerkelijk was het voor Smit tijdens zijn laatste levensjaren een eenzaam bestaan, en in de familie vielen lege plaatsen. ‘Mijn zoon Gerrit heeft voor enige weken het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Hij is zeer gemoedigd de eeuwigheid ingegaan,’ schreef Smit in juni 1895. Enkele jaren terug was de Heere, naar Smit mocht geloven, ook in het hart van Berend, zijn andere zoon, gaan werken. Van de vier kinderen was nu naast Berend alleen nog de jongste dochter, Egberdina Martha (Dientje), in leven. In september 1895 was er bericht van het echtpaar Buit: ‘Wij mochten ulieder brief ontvangen op de 16e september, Berend zijn verjaardag,’ schreef Smit. ‘En daar hij die dag niet werkte, waren wij voormiddag bij elkander en hebben uw brief, schoon hij ons te kort was, met veel genoegen gelezen. Berend met tranen. Och ja, het is toch aangenaam dat men medereizigers op de weg heeft. Mefiboseth gaat er kreupel naartoe. En Izaäk blind. En die verloren zoon kreeg ’t gemeste kalf. Maar hoe het zij, het gaat op Kanaän aan. (...)

Nu moet ik, arme sukkel, nu ook nog iets bijzonders van mijzelve schrijven. Dat wil ik wel. Ik heb voor enige dagen nog kennelijk ondervonden wat Job en David ondervonden: Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. Ik denk dat ik toen zes of zeven jaren oud was. Dat heb ik nu nog met tranen voor de Heere beleden en betreurd. Hij kon mij toen al rechtvaardig weggeworpen hebben, maar nee.

Enige dagen daarna dacht ik: Ik gevoel nooit geen smart over de zonden. Ik zei: Grote Ontfermer, schenk mij eens dat ik mag komen met geween, en met smekingen gevoerd worden. En de Heere was zo goed dat ik het op dat ogenblik ondervinden mocht. Toen heb ik eens uitgeschreid. En zo tob ik de woestijn door van de ene dag in de andere. (...)

Ik heb onlangs nog eens geloofd: Ps. 68, Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst geven. Maar een ogenblik, en het zeil hangt weer slap. Ik moet hiermede maar afbreken met de pen. Mijn lichaam is moei. In de hemel worden ze niet moe.’

Arme, maar rijke tobber

Aan de inkt is te zien dat Smit later nog een naschrift toevoegde: ‘Als gij nu gedacht hebt: Klaas Smit zal wel een bijzonder Christen zijn, dan wordt gij teleurgesteld. De blindste onder de blinden, de ellendigste onder de ellendigen, de armste onder de armen. Als dat nu in uw smaak valt van binnen, dan kunnen wij goed overweg. Ik lees veel de 119e Psalm en ben dan die arme, maar rijke tobber.’

Het einde van de woestijnreis was niet ver meer voor de voormalige oefenaar van Hasselt, Avereest en Grand Rapids. Met dochter Dientje verhuisde hij in 1896 van de North Division Street naar zijn zoon Berend, die ook in Grand Rapids woonde. Daar verbleef hij echter maar kort: op 8 april (drie dagen na Pasen) overleed de bijna 80-jarige Klaas Smit aan ondervoeding.

Hij werd op Oakhill Cemetery in Grand Rapids begraven. Toen G.H. Swets met krijtpoeder over Smits grafsteen wreef, werd de vermelding Jesaja 57:2 leesbaar. Daar staat: ‘Hij zal ingaan in den vrede; zij zullen rusten op hun slaapsteden, een iegelijk die in zijn oprechtheid gewandeld heeft.’

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Oude Paden | 64 Pagina's

‘Arme mensen kunnen elkaar best verstaan’

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Oude Paden | 64 Pagina's