Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PRAKTIJK 50

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PRAKTIJK 50

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer een mens mag geloven op goede gronden, dat de Heere een goed werk in hem begonnen is, dan is dat een oorzaak tot hartelijke blijdschap, en tevens een oorzaak tot diepe verootmoediging voor de Heere, want opmerkende wie en wat de Heere Zich wil betonen aan een zo diep gevallen schepsel, zoals hij zichzelve bevindt, dan is er grote oorzaak van diepe verwondering, dat de Heilige en Rechtvaardige God nog met hem te doen wil hebben. Als daar iets van wordt beleefd, dan kan men niet te laag buigen, ja begeert men diep in het stof te bukken voor zulk een dienenswaardige en aanbiddelijk God. Dat zijn de slechte tijden in het leven zeker niet; wat is dat dierbaar als de Heere alleen maar Groot en goed is voor hart en leven, en de mens zich mag bevinden als een arm-diepschuldig en onwaardig schepsel, dan heb je niets meer in te brengen van jezelf, maar dan is de Genade overvloedig, dan mag het weleens uit het hart voortkomen „Heere, wat heeft U toch bewogen om naar mij qmtezien”. Als dan God de Heilige Geest opening en licht belieft te schenken, dat dit alles besloten ligt in de eeuwige verkiezende liefde Gods, als de grond der Zaligheid,in de Borgstelling en uitvoering van de gezegende Borg en Zaligmaker, dan staat een mens sprakeloos van verwondering vanwege de bewogenheid des Heeren.

Over deze zaken met elkaar sprekende op een huisbezoek, werd opgemerkt hoe liefdevol en voorkomend de Heere voor Zijn volk zorgt in wegen die niet zijn naar het vlees. Er kunnen toestanden zijn, dat men vader Jacob wel na mag spreken „al deze dingen zijn tegen mij” dat men niet door de bezwaren heen, en er ook niet overheen kan zien, dat het schijnt dat men overal uitgezet is, wat het tijdelijke aangaat, en men voor het toekomende geen verwachting heeft, en de Heere Zich als verborgen houdt, en de vraag oprijst in het hart „zou de Allerhoogste van mijn plagen afweten”. De huisvader van dat gezin zeide terecht dat een mens, ook in de verdere gangen in het leven, leert kennen hoe blind hij is in’s Hemels wegen. Er staat in Ps. 146 „de Heere opent de ogen der blinden” en dat dit Woord ook bevestigd wordt als de Geest des Heeren in een zondaarshart komt te werken, want dan leert een mens kennen dat hij buiten God ligt door zijn zondig bestaan, dat God geen gemeenscnap met zulk een hebben kan. Hier zijn blinde ogen open voor de Heiligheid en Rechtvaardigheid des Heeren, en voor zijn eigen vloek en doemwaardigheid, en dan wordt men een ongelukkig en ongeholpen mens. Maar deze aangehaalde woorden hebben ook grote waarde voor het gehele leven, hoe menigmaal moet een door des Heeren Geest bearbeide ziel bekennen voor de Heere zo blind te zijn in ’s Hemels wegen in de onderscheiden omstandigheden waarin men geleid wordt. Het valt niet mee als men in wegen van tegen heden geleid wordt. Wij mensen begeren geen verdrukkingen; daar komt ons natuurlijk bestaan tegen op, dan rijzen de vragen op „Waarom moet het in zo’n Weg?”

Uit deze zaken begon onze vriend te vertellen. Hij werd eens bezocht met een ziekte die zich vrijernstig liet aanzien, en waardoor zijn gedachten zo ongeregeld waren, dat hij zelf de ernst van zijn toestand niet inzag. Vanwege een gestoordheid vermocht hij niet om de Heere zijn omstandigheden in gebed voorteleggen, noch een zucht te slaken voor genezing. De man zeide, wat kan het toch verweg zijn met een mens. In vorige omstandigheden mocht ik mijn noden klagen, en mijn toevlucht vinden in benauwdheid aan de voeten van de Gezegende Borg en Middelaar, en nu? De eerste paar dagen lag ik daar zonder gedachten of uitgangen naar God, ook geen gedachten aan dood en eeuwigheid. De Heere schonk hem genezing, zijn gedachten werden daarheen geleid, dat hij kreeg te beseffen hoe ernstig het met hem gesteld was geweest. Het werd hem een aanbiddeiijk wonder, dat hij nog in dit heden mocht verkeren, en dat de Heere hem zo had bewaard en doorgeholpen en hij daartoe geen gebed of zucht had kunnen of behoeven voort te brengen, hoewel de Heere toch in Zijn Woord de opdracht geeft dat wij het in alle omstandigheden tot Hem zullen wenden met smeking en gebeden, daar de Heere op het Gebed in Zijn Goedheid verhoring schenken wil. Daarom werd het voor onze vriend zo’n wonder, dat de Heere zo voorkomend gezorgd had in deze nood, en werd zijn gemoed vervuld met ootmoedige erkentenis voor zoveel goedertierenheid en trouw door de Heere aan hem, onwaardige bewezen. Ja, zei de man, als ik aan deze zaak mag denken, dan schiet mijn gemoed soms vol, en moet ik zeggen: Wat zal ik de Heere vergelden voor zoveel weldaden mij bewezen.

Ja vriend, het is genade als wij onder zulke leidingen des Heeren maar klein, ootmoedig en onwaardig in ons zelven mogen blijven. Dat geeft een afhankelijk aanklevend leven. Daar wordt de Heere in geeërd en gevreesd. Wij mogen de dichter van Ps. 89 wel nazeggen: „Welgelukzalig is dat volk hetwelk het geklank kent.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's

UIT DE PRAKTIJK 50

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 1979

Bewaar het pand | 6 Pagina's