Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De voortreffelijkheid van Gods hulp bij het gaan door het leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De voortreffelijkheid van Gods hulp bij het gaan door het leven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere, zijn God is." Psalm 146 : 5.

Het leven van Jakob was zo veelbetekenend. Jakob had een leven vol van onmogelijkheden, vol van schuddingen en wederwaardigheden. Wat had Jakob in zijn leven toch de hulp des Heeren nodig Als de Heere hem niet had bijgestaan, hij was er nooit doorgekomen.

Jakob moest zich dan hier, dan daar bevinden. Hij had een zwervend leven. Telkens moest hij zijn tenten afbreken, telkens zijn staf opnemen en van de ene naar de andere plaats reizen.

Hij heeft moeten zwerven om zijn eigen zonden. Och, om onze zonden overkomt ons toch zoveel ellende en smart in ons leven. We behoeven in wegen van druk gewoonlijk niet ver te zoeken waar de oorzaak daarvan ligt. Ja, zelfs al is er geen bijzondere oorzaak, dan zijn er toch altijd genoeg oorzaken in onszelf te vinden, want wie zijn we en wie behoren we te zijn!

Ziet het maar bij Jakob. Hij kon op God niet wachten en bracht daardoor telkens zichzelf in moeilijkheden. Als een balling moest hij het huis van zijn vader verlaten en omdolen in de woestijn, totdat hij in Paddan-Aram kwam, waar hij ook nog zoveel moest meemaken. Ja, nadat hij van Paddan-Aram naar zijn vaderland mocht terugkeren, moest hij nog zoveel zwerven van plaats tot plaats. Toen hij oud geworden was, moest hij nog naar Egypte. Zelfs toen hij gestorven was, kregen zijn beenderen nog geen rust, maar moesten zij naar Kanaan teruggebracht worden.

Jakob moest zijn vreemdelingschap hier op aarde steeds beoefenen. Hij moest het ervaren, dat hier het land der rust niet is. Toen hij rust zocht in Sichem, moest hij weer optrekken naar Bethel. Een zwervend leven leidde hij, samen met zijn vrouwen en kinderen. Met vele gevaren werd hij telkens omringd en vele vijanden stonden hem tegen. Het werd in zijn leven zo waar dat wij hier geen blijvende stad hebben. Maar gelukkig dat hij ook door genade mocht getuigen: „Maar wij zoeken de toekomende".

Wat had Jakob de hulp des Heeren toch nodig in zijn leven! Wat is hij verdrukt door Laban, die hem telkens zocht te ontnemen hetgeen God hem gegeven had. Telkens werd Jakob met zoveel moeite en smart omringd. En als de Heere hem niet had bijgestaan, wat zou ervan terechtgekomen zijn? Welk een strijdend leven heeft hij gehad! In welke gevaren moest hij menigmaal verkeren! Als Gods verschrikking niet op de weg geweest was, zouden Laban en Ezau hem alles ontnomen hebben! In Jakobs leven wordt ons alzo getekend, dat er hier op aarde geen ware rust te vinden is en dat mensen ons die niet kunnen geven.

Hoe dikwijls gebeurt het, dat we elkander niet kunnen helpen in allerlei moeilijkheden en wederwaardigheden. Dan staan wij, mensen, machteloos. Maar: „Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft". Ziet, Jakob ging niet alléén door het leven. Hij probeerde het wel telkens te doen, maar toch werd hij verwaardigd om door genade de God Jakobs tot zijn God te mogen hebben.

Wat was het een weldaad voor hem, dat de Heere betoonde de God Jakobs te zijn. Er wordt hier niet gezegd: „De God Israels", maar: „De God Jakobs".

Och, het is toch de waarneming van degenen die aan zichzelf ontdekt worden, dat ze moeten zeggen: „Als het de God Israels was, dan was het voor mij kwijt". Maar nu wordt er hier juist op gewezen dat de Heere een God wil zijn voor zulken als Jakob was; voor zulken die het telkens bederven, telkens verzondigen, telkens op God niet kunnen wachten, telkens zichzelf waardig maken dat de Heere ze overgeven zal en dat ze in allerlei ellenden en moeten zullen omkomen. Hij wil een God zijn voor zulken, die niets in zichzelf hebben, maar die Hij Zijn genade, Zijn goedertierenheid. Zijn goedgunstigheid. Zijn almacht, Zijn kracht wil betonen, ja, die Hij Zijn goddelijke genade in Christus wil ontsluiten en toepassen aan de ziel tot him eeuwig heil. O, Hij is een God voor zulken, die moeten zeggen alles verzondigd te hebben, alles verbeurd te hebben, die moeten walgen van zichzelf. In zulken wil Hij Zichzelf verheerlijken en dat alles op grond van recht en gerechtigheid.

Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft. Dan kunnen we het leven door!

Ziet het maar bij Jakob. Hoe zou hij erdoor gekomen zij als hij alleen had moeten gaan? Hij moest telkens vluchten!

Ezau zei: „De dagen van de rouw mijns vaders naderen en ik zal mijn broeder Jakob doden". Jakob was het mikpunt van Ezau, die hem zocht om te brengen. En ge moet Ezau niet onderschatten. Als het aan hem gelegen had, was Jakob niet gespaard gebleven. Maar God stond er boven. De Heere bestuurde zijn weg, al was het ook dat Jakob zelf aan het werk ging en ook zijn moeder verkeerd bezig was. Al was de zonde in Jakob scherp af te keuren, toch zou de Heere Zijn genade in hem verheerlijken, dwars door de zonde heen.

Ziet maar hoe de Heere hem verkwikte, ja, hem zegende, toen hij daar langs de weg lag. Hij was dodelijk vermoeid. Een herberg om te logeren was er niet en nergens was er een huisje waar hij kon vragen om te overnachten. Hij kon alleen een steen hemen om zijn hoofd op neer te leggen en alzo zijn vermoeide lichaam een ogenblik rust te geven. En daar hij in de woestijn was, waar veel wilde dieren waren, zou het helemaal niet onmogelijk zijn geweest dat er een uur later een vwld dier was gekomen om hem te verscheuren.

Zo lag hij daar neer. Maar God waakte en Hij beveiligde hem. O dat wonder, dat God Zijn weldadigheid in hem wilde verheerlijken. God opende de hemel voor hem en betoonde hem Zijn gunst. Hij liet Jakob zijn dwaasheid zien, maar Hij ontsloot ook Zijn genade, waarin Hij in Christus Zichzelf in hem wilde verheerlijken, toen Hij hem een ladder deed zien die gesteld was op de aarde en welks opperste in de hemel reikte. Hij wilde alzo Zichzelf aan hem openbaren en Zichzelf ontsluiten in Zijn genade voor de tijd en de eeuwigheid, tot eeuwig heil.

Ziet ook" maar wat er gebeurde toen Jakob bij Laban was. Laban was een gierigaard. Hij probeerde alles wat hij kon om van Jakob voordeel te hebben. Jakob mocht wel wat hebben, als Laban zelf het meeste maar had. Hij wilde Jakob graag bij zich houden omdat hij dacht: „Dan zal het mij wel goed gaan". En toen de

Heere Jakob zegende, probeerde Laban telkens zijn loon te veranderen. Wat heeft Jakob een tegenheden gehad! Hoe zou hij er doorgekomen zijn als de Heere niet over hem had gewaakt?

Toen Jakob terugkeerde naar Kanaan, achtervolgde Laban hem nog, met de bedoeling hem alles te ontnemen en hem ledig weg te zenden. Jakob zei er zelf van: „Als het in uw hand geweest was, ge zoudt mij ledig weggezonden hebben". Maar welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft! Hij zei tot Laban: „Pas op, dat ge niet met Jakob spreekt, noch goed, noch kwaad". Hij kwam Zichzelf in die weg te verheerlijken en Jakob te verblijden.

In Jakobs leven worden ons zo duidelijk getekend de bemoeienissen des Heeren met dezulken, die in zichzelf daartoe geen reden hebben, maar die Hij in Zijn soevereine ontferming gedenken wil, om ze voor de tijd en de eeuwigheid voor Zijn rekening te nemen.

Lezer(es) wat zoudt ge een voorrecht hebben als de Heere zó met u wilde zijn; als ge de beoefening ervan mocht verkrijgen dat die God Jakobs ook uw God wilde zijn voor de tijd en de eeuwigheid. Dan zal het meevallen op de weg, in alle wederwaardigheden, in alle omstandigheden die ge moet doormaken. Wij weten niet hoe onze weg zal zijn, dat is voor ons verborgen. De wereld gaat naar waarzeggers om te weten hoe de toekomst zal zijn en zo gaat men eigenlijk de duivel vragen. Gelukkig die het aan God kan overgeven en het van Hem verwachten mag. Vraag het Gods kinderen eens. Zij zullen zeggen: „Ik behoef het niet te weten en ik wil het ook niet weten. De Heere heeft het altijd welgemaakt". Vraag hun eens of ze wat van God te klagen hebben of over de weg die de Heere met hen gehouden heeft. Ze zullen u zeggen dat Zijn weg altijd de beste weg is!

O, het is zo gelukkig als wij het in de beoefening mogen hebben, dat de God Jakobs ons tot een hulp is. Dan valt het in ons leven mee. Dan zullen wij niet verzinken, maar uit alle nood en dood worden verlost, ja in Zijn genade mogen staan en in Zijn gunst mogen delen. Dan zal Jakobs verwachting door genade ook óns deel zijn. Daarvan lezen we dan ook in de tekst: „Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heer e zijn God is". Jakob mocht door genade zijn verwachting op de Heere stellen. Van zichzelf had hij dat niet. Jakob was niet iemand die het in gelatenheid zo maar aanstonds bij de Heere zocht. We zien hier in Jakob juist zo getekend wie de mens is, hoe wij het altijd verwachten van alles, behalve van de Heere.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

De voortreffelijkheid van Gods hulp bij het gaan door het leven

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1975

De Saambinder | 8 Pagina's