Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

QUIRINIUS EN DE BESCHRIJVING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

QUIRINIUS EN DE BESCHRIJVING

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een dogma uitging van de keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. Deze eerste beschrijving geschiedde als Cyrenius over Syrië stadhouder was.

Met deze woorden wordt de gehele geschiedenis van des Heren geboorte midden in de wereldgeschiedenis gezet. Met 'het noemen van namen als Augustus en Quirinius en later (h. 3 : 1) van Tiberius en anderen, wijst het Evangelie verder dan Jerusalem. Het is dezelfde gedachte, die wij vinden aan het eind van het tweede boek van Lucas, het boek van de Handelingen der Apostelen : Het Evangelie is van betekenis voor Jood en heiden. Wij zouden ook kunnen zeggen, dat het wereldgebeuren in het raam van het Koninkrijk Gods gezet wordt.

Ongetwijfeld is keizer Augustus een bekwaam man geweest, die het grote Romeinse Rijk op uitnemende wijze heeft georganiseerd naar begrippen van die tijd. Zijn politiek was gericht op vrede, en al vinden wij bij Augustus een titel als de goddelijke, de eigenlijke aanbidding van de Keizer met al de spanningen, die dit brengt voor de Joden en de Christenen, vinden wij eerst later. Caligula eist, dat zijn beeltenis in de tempel zal worden geplaatst en Domitianus, tijdens wiens regering de apostel Johannes naar Patmos verbannen wordt, wil als Heer en God worden vereerd. In de synagogen wordt wel voor de Keizer gebeden, maar verder gaat men niet; men eist geen offers. Dat het Romeinse gezag niet deelde in de sympathie van de Joden, blijkt telkens weer in de Evangeiliën.

Bij de dood van Augustus in het jaar 14, bevonden zich in Spanje drie legioenen, in Egypte, dat voor de handel van grote betekenis was en vanwaar het graan voor het volk moest komen, — denk aan de roep van het volk: brood en spelen — lagen twee legioenen. In Syrië waren vier legioenen gestationeerd en dat wijst op het militaire gevaar en op de spanningen in deze streek. Een legioen kunnen wij op een kleine 10.000 man stellen. Hij had zijn legers dus daar, waar opstand of invasie dreigde.

Deze Keizer gaf nu ook opdracht tot taxatie van de vermogens der bevolking van de onderworpen gebieden. Reeds in zeer oude tijden wist men van volkstellingen en zij stonden niet in goede reuk bij het volk. Koning David hield zulk een telling, ondanks de waarschuwing van Joab, de krijgsoverste.

Het boek Leviticus vertelt van volkstellingen (h. 1) en bij de opgravingen in Mari (aan de Euphraat) bleek, dat ook daar men eeuwen geleden de volksbeschrijvingen kende, ongetwijfeld voor administratieve en militaire doeleinden.

Rome had de beschrijving, de schatting, officieel census genoemd, nodig. Het geld moest toch ergens vandaan komen en alleen ten koste van de overwonnen gebieden was het mogelijk, dat aan Rome brood en spelen werden gegeven. Het was geen kleinigheid om te zorgen, dat gratis brood verstrekt werd aan 200.000 mensen !

Nu is één van de vragen, die de geleerden zich hebben gesteld, of deze beschrijving ook in het Koninkrijk van Herodes de Grote werd gehouden. Deze Herodes, een handig diplomaat, werd koning van bijna geheel Palestina, niet omdat het volk hem begeerde, integendeel, maar bij besluit van de senaat van Rome. In de geschiedenis heeft hij een treurige vermaardheid gekregen om zijn goddeloze daden; drie van zijn eigen zonen liet hij om het leven brengen, de oudste vijf dagen vóór zijn eigen dood. Zijn eigen vrouw Marianne liet hij eveneens terecht stellen. Deze man heeft de schuld op zich geladen van de gruwelijke moord van de kinderen in Bethlehem.

Van zijn opvolger in Judea, Archelaüs (genoemd in Matth. 2 : 22) vertelt de geschiedenis evenmin veel goeds. Onder zijn bestuur van wreedheid en willekeur geraakte het gehele land in grote verwarring en op aanklacht van Joden en Samaritanen werd hij ten slotte door Augustus afgezet.

Uit een edict van C. Vibius Maximus, prefect van Egypte, weten wij, dat in elk geval in 103-104 na Chr. een volkstelling in Egypte is gehouden. Ieder die buiten de plaats van zijn domicilie zich bevond, werd gesommeerd om daarheen terug te keren. Deze mededeling is wel uit veel latere tijd, maar schijnt toch het verhaal van Lucas te steunen. Maar er is wel een groot verschil. Jozef en Maria gingen juist uit Nazareth, hun woonplaats weg en deden dat omdat zij uit het huis en het geslacht van David waren. Ja, zegt men, dat komt omdat de Romeinen zich aansloten bij de Joodse orde. Maar dat is al heel onwaarschijnlijk.

Nu is er een biljet gevonden, dat betrekking heeft op een beschrijving in Egypte in de tijd van keizer Hadrianus. Dat ziet er nogal onschuldig uit; iemand geeft zijn naam op, die van zijn vrouw en van zijn kinderen en zo nog het een en ander. Maar als wij de dure eed lezen die alles bekrachtigen moet, dan lijkt er wel heel wat meer achter te zitten. Wij zijn geneigd te denken : dat is een begin, de rest komt wel. Van Lactantius (ongeveer 300 na C.) lezen wij, hoe een beschrijving in de dagen van Galerius werd doorgevoerd. Hij geeft een dramatische schildering van al de moeite en ellende, die een registratie meebracht voor een volk, dat er door getroffen werd. Zelfs slaven en kinderen werden opgeroepen om verklaringen af te leggen. En zo nodig werden die verklaringen met harde middelen afgeperst. Ik haal aan wat hij schrijft (naar de vertaling van Dr Mulder in Exegetica LL III-3). „Maar dit vooral werd tot een openbare rouw en gemeenschappelijke rouw voor allen : de belastingambtenarij, die eens en voor goed naar alle provincies was gezonden. Doordat die ambtenaren zich overal verspreidden en alles in beroering brachten, zag men er vreselijke taferelen als van oorlogsrumoer en gevangenneming van vijanden. De akkers werden kluitje voor kluitje afgemeten, wijnstokken en bomen geteld, dieren van elk soort geregistreerd, de mensen hoofdelijk genoteerd. In de steden werden burgers en buitenlui tezamen gedreven, alle openbare pleinen stonden vol grote groepen van huisgezinnen, een ieder was daar met zijn kinderen, met zijn slaven. Folterwerktuigen en slagen weergalmden, zonen hing men aan palen (om te getuigen) tegen hun ouders, de trouwste dienaren werden gepijnigd (om te getuigen) tegen hun heren, vrouwen tegen hun mannen. Als alles niets hielp, werden de bezitters gefolterd (om te getuigen) tegen zichzelf en als de pijn de overhand had gekregen werd op hun rekening geschreven wat zij niet bezaten. — De veestapel verminderde en de mensen stierven en desniettemin werden belastingen betaald voor hen, die reeds gestorven waren, zodat het niet meer geoorloofd was om gratis te leven, maar evenmin om gratis te sterven. Er bleven alleen nog maar bedelaars over, van wie niets te halen viel". 

Als wij dit lezen, dan achten wij het niet waarschijnlijk, dat Maria niet mee moest. Verscheidene geleerden denken er zo over. Omdat wij lezen van Bethlehem als de stad van Jozef, meent men wel, dat Jozef als seizoenarbeider in Nazareth zou hebben gewerkt „in de bouw". Ook zonder de beschrijving zou hij naar Bethlehem, zijn woonplaats, zijn teruggekeerd en hij zou het voornemen gehad hebben om daar dan ook te blijven ; vandaar, dat hij Maria meenam. Dan zou ook begrijpelijk zijn, dat de familie bij de terugkeer uit Egypte had overwogen om naar Bethlehem te gaan; dat zou het meest vanzelfsprekende zijn geweest. Maar dat lijkt ons niet in overeenstemming met wat Lucas zegt, dat Jozef opging, omdat hij uit het huis en geslacht van David was. Naar Romeins recht moest men naar die gemeente, waar het eigen grondgebied lag, en dan kunnen wij ons goed indenken, dat het èn voor Jozef èn voor Maria harde noodzaak is geweest om zich naar de oude erfstad van David te moeten begeven.

De leden van het huis van David hebben zonder twijfel hun rechten in Bethlehem met grote zorgvuldigheid bewaard.

Zo'n teling, met alles wat er mee samenhing, kon vele jaren duren en het behoeft ons niet te verbazen, dat wij in het boek van de Handelingen lezen over een opstand in de dagen van de beschrijving onder leiding van Judas de Galileër.

De beschrijving met al de gevolgen daarvan betekent voor het volk van Israël niet alleen een verarming, maar ook een diepe vernedering. Israël wordt gelijk geschakeld met geheel Syrië en met alle volken, waarover de Romeinen heerschappij voeren. Het waren voor Israël zwarte dagen. Wij herinneren ons de maatregelen, dei ons als volk troffen in de dagen van de bezetting, en dat was nog maar een begin van wat men met ons voor had. Maar als deze maatregelen ons reeds zo troffen, hoeveel te meer het volk, dat de Here zich had afgezonderd van alle geslachten van de aardbodem ? En die vernedering draagt de van God gegeven Messias mee.

De Keizer heeft veel weerstanden tegen de beschrijving verwacht en zeker in Syrië met het daarbij behorende Judea. Maar, zegt men, dat gold toch pas later na de dood van Archelaus. In de dagen van de geboorte des Heren was Herodes toch koning ? Maar vergeet niet, dat Koning Herodes, als het er opaan kwam, regeerde bij de gratie van de Keizer van Rome en dat zijn muntrecht zeer beperkt is geweest. Wij moeten het ons wel zó voorstellen, dat het begin van de beschrijving valt in de dagen van de geboorte van de Here Jezus, terwijl eerst later, ten tijde van de eerste stadhouder Coponius, het vervolg komt, het „aanslagbiljet". Van dat vervolg vertelt de Joodse geschiedschrijver Jozephus: Toen het land der Joden een aanhangsel van Syrië was geworden, verscheen Quirinius om aan het volk een schatting op te leggen. Dat Lucas daar alles van weet, blijkt uit Hand. 5 : 37. Men wil wel op een andere wijze het tweede vers van Lucas vertalen, b.v.: Deze telling was de eerste, voor die tijdens het bewind van Quirinius over Syrië, of: Deze census ging vooraf aan de telling, die plaats vond toen Quirinius over Syrië stadhouder was. Maar in de eerste plaats laat de Griekse tekst deze vertaling niet toe en bovendien begrijpen wij dan de vermelding van Quirinius in dit verband niet.

Quirinius was een man van eenvoudige afkomst, geboortig uit Tusculanum, een door de voorname Romeinen zeer gezocht vakantie- en ontspanningsoord. Hij schijnt een eerzuchtig en geldgierig man te zijn geweest. Om zijn bekwaamheden als troepencommandant en als bestuursambtenaar is hij door de Keizer zeer gewaardeerd. Van een historieschrijver (Strabo) weten wij, dat Quirinius met een buitengewone opdracht voor militaire operaties naar Syrië is gestuurd om opstanden te onderdrukken in Cilicië. Het einde van die veldtocht viel in het jaar 7 v. C. Dadelijk daarop heeft Quirinius de schatting geregeld. Er behoeft dus geen tegenspraak te zijn tussen berichten van Flavius Jozephus en wat Lucas over de datum van de beschrijving zegt. U vraagt, hoe wij toch aan de naam Cyrenius komen ? Wel, dat is de in het Grieks vertaalde naam van de man, die zovele jaren in het Oosten vertoefde, in verschillende functie, Publius Sulpicius Quirinius.

De volkstelling is één van de momenten in de grote strijd tussen de stad Gods en de stad der mensen, tussen het Rijk van Christus en het Koninkrijk dezer wereld. Ook verder gaat dit door: De mensen tellen om te halen en te nemen. De Here telt en schrijft op Zijn rol om te geven, leven en vrede.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1962

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

QUIRINIUS EN DE BESCHRIJVING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1962

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's