Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer A.F. te H.,

U hebt me gevraagd of het me ook wel eens gebeurd is dat ik een tekst in Gods Woord las die ik nooit eerder had gelezen. Het is in de lijdensweken geweest dat u een overdenking kreeg over wat u las in Ezechiël 6:9. U dacht dat het een schrijf-of een drukfout was wat u daar las. U las daar dat de Heere verbroken is geworden. U kon niet geloven dat het mogelijk was dat God verbroken werd. Maar u bent er toch wel over na gaan denken. En nu vraagt u mij of ik daar eens over zou willen schrijven.

Daar het juist was in de Hjdensweken dat u dit met opmerkzaamheid las, deed het u ook denken aan het hjden van de Middelaar. En als ik nu een antwoord wil geven op uw vraag, wil ik dit antwoord ook maar in de lijdensweken in ons blad plaatsen. Eerlijk gezegd, heb ik er ook nooit zo bij stil gestaan wat u trof in die tekst. U hebt me gevraagd of ik dat ook wel heb dat ik iets lees in Gods Woord zonder dat ooit eerder zo gelezen te hebben. Nu, daar kan ik u in verstaan. Wat lezen we toch veel over iets in Gods Woord heen, zonder dat het tot ons doordringt wat we lezen. Bepaalde omstandigheden moeten er soms toe dienen om ons op iets in Gods Woord opmerkzaam te maken. Ik ben onder grote droefheid in moeilijke levensomstandigheden wel in slaap gevallen en kon toen niet begrijpen dat ik nog zo had kunnen slapen. Maar toen las ik van de discipelen dat ze van droefheid in slaap gevallen waren. Dat kan dus ook gebeuren. En zo zou ik u meerdere gevallen kunnen noemen waarin Gods Woord me veel te zeggen had.

Maar nu wil ik voor de lezers even de tekst neerschrijven die u wat te zeggen had. We lezen in Ezechiël 6:9: Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden die zij in al hun gruwelen gedaan hebben." De vraag is zeer begrijpelijk bij u opgerezen of het mogelijk is dat God verbroken wordt. God kan als een volmaakt en volzalig Wezen toch niet verbroken worden? Neen, dat kan God ook niet. Maar nu zal ik maar even de kanttekening laten spreken, want die maakt het ons wel duidelijk waarom de Heere zo spreekt in die tekst. De kanttekening zegt: Dat is: ij bekommerd of gekweld heb. Zo wordt op menselijke wijze van God gesproken, om te tonen dat de zonden der Joden Hem zeer mishaagden, en de loop Zijner weldaden aan hen verhinderden en afbraken." De Heere spreekt wel meer op zulk een menselijke wijze van Zichzelf We lezen in Psalm 78: Hoe dikwijls verbitterden zij Hem in de woestijn, deden Hem smart aan in de wildernis!" En zo lezen we in Jesaja 7: Toen zeide hij: oort gijlieden nu, gij huis Davids, is het ulieden te weinig dat gij de mensen moede maakt, dat gij ook mijn God moede maakt? " God kan natuurlijk niet verbitterd worden en kan ook niet moede worden. Maar Hij spreekt meerdere malen in Zijn Woord op zulk een menselijke wijze. Het berouwde Hem dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, zo lezen we in Genesis 6. En zo zouden we nog meer van zulke teksten kunnen noemen.

We gaan nu echter liever wat meer in, als het de Heere behaagt om dat te geven, op wat de tekst ons te zeggen heeft. Ezechiël werd in Babel ertoe geroepen om het volk dat daar gevangen zat, te wijzen op de gruwelijke zonden waaraan men zich schuldig had gemaakt, waarom er zulk een oordeel over dat volk gekomen was. De afgoderij door Israël bedreven, heeft m het bijzonder de Heere altijd zo tot toorn verwekt. Die afgoderij was een geestelijke afhoerering van de Heere. Er wordt daarom in de tekst ook over een hoerachtig hart gesproken. Ik heb juist onlangs ook eens met opmerkzaamheid gelezen wat in Jesaja 44 van de afgoderij gezegd wordt. Wat doet de afgodendienaar? Hij buigt zich neer voor het werk zijner handen. Dat wordt op een uitvoerige wijze in dat hoofdstuk aangetoond. Er wordt daar gezegd hoe men een beeld maakt en voor dat beeld zich neerbuigt en zegt: "Red mij, want gij zijt mijn god." Dat de heidenen dit deden, is nog te begrijpen, maar wat eigenlijk onbegrijpelijk moet zijn, is dat Israël zich zo voor de afgoden nederboog. Men kon toch weten wie de ware God was? Ik heb echter wel begrepen uit uw schrijven dat u die afgoderij ook wel bij uzelf hebt moeten vinden. U schijnt ook een afhoererig hart te hebben. Nu, daar bent u de enige niet in. Er is toch zulk een geestelijke afhoerering van de Heere bij de mens te vinden. Weet u wat mijn ergste en gruwelijkste afgod is? Dat is mijn ik-god. Daar krijg ik het meeste last van. O, die zelfverheffing zit er toch zo diep in bij de mens! Onder een schijn van nederigheid verheft die god van het eigen ik zich in het hart. Wat is een mens toch een eigen eerzoeker door de val geworden! Steeds maar weer moeten we eraan ontdekt worden hoe die afgod zich van binnen verheft. De Heere zegt in de tekst waar ik nu over moet schrijven, dat ze een walging aan zichzelven zullen hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben. We behoeven echt de afgoderij niet alleen bij de heidenen te zoeken. We kunnen ons afhankelijk van de Heere kennen en Zijn hulp inroepen, maar als de Heere ons uithelpt, worden we er zelf de man of de vrouw nog mee. Daar is ook nog wel genoeg over uit te wijden, maar dat zullen we maar niet doen, want alle dingen stichten niet. We moeten met de waarneming daarvan, altijd maar terug naar onze diepe val. Er wordt niet voor niets over een afhoerering gesproken. God heeft de mens met Zich in een verbond gesteld, zoals men ook in een huwelijk een verbond met elkaar aangaat. Het is een verschrikkelijke zaak, als dat huwelijksverbond door overspel verbroken wordt. Daar denkt men echter in deze tijd ook niet zo zwaar meer over. En dat ook zelfs onder de godsdienst, ja zelfs met zwaarwichtigdoenerij denkt men daar zo zwaar niet meer over. Ik heb op dat gebied ook nog wel wat meegemaakt. De eeuwigheid zal toch wel wat ontdekken. En hoe vreselijk zal het zijn in die grote dag als de boeken geopend zullen worden en als de zonden waarover men hier zo lichtvaardig is heen gesprongen, dan ons voor ogen zullen worden gesteld.

O, wat is de val van de mens toch een gruwelijke zaak geweest! Hoe de mens door die val geworden is, is in al wat men durft te doen wel duidelijk te zien. Met wat vrome godsdienst weet men ook de gruwelijkste zonden wel te bedekken. Dat heeft me de laatste tijd wel de vraag doen stellen als ik in het openbaar nog een woordje spreken mocht: "Weet u wel wat de ergste zonde is? " En mijn antwoord op die vraag was dan: "De eigengerechtigheid." Daarvoor kan ik me op Gods Woord beroepen, want dat was toch wel het ergste, dat Adam en Eva hun ongerechtigheid met vijgenboombladeren zochten te bedekken. Maar als God in de hof kwam, mocht dat niet baten. En die vijgenboombladeren baten ons ook niet, want we werken daarmee over de schuld heen. En er is niets wat God meer tot toorn verwekt dan dat we zo onze schuld zoeken te bedekken. Maar nu is dit ook juist het wonder, dat we met een rechte erkenning van schuld bij God alleen maar terecht kunnen. Maar daar moet de Heere ons Zelf ook toe brengen, want uit onszelf komen we daar niet. Maar nu beloofde de Heere in Ezechiël 6 dat Hij Zijn volk daar toe brengen zou. Hij zou Zich nog een overblijfsel laten onder Israël. Dat overblijfsel zou zich oprecht schuldig voor Hem kennen.

O vriend, dat wordt toch zulk een wonder, als men daartoe door de Heere verwaardigd wordt. En dat ter onderscheiding van de zovelen die in verkeerde wegen kunnen doorgaan. En dat ook nog onder een mantel van eigengerechtigheid. De Heere werkt echter nooit over de schuld heen. Als Hij ons de gruwelijkheid van de zonden en ook van ons goddeloos bestaan recht doet zien, dan gaan we werkelijk van onszelf walgen. En dan dat wonder, als de Heere betoont dat dit Hem weibehaaglijk is. Dan wil Hij de schuld van zo'n goddeloos mens uitwissen. En waardoor? Door het bloed van Zijn Eigen lieve Zoon. Altijd is er in de Oudtestamentische profetieën naar Hem heen gewezen.

Ook in de profetie van Ezechiël. De Heere zou Zich nog een overblijfsel laten, zoals in het vorige vers gezegd wordt. De Messias moest uit dat volk nog voortkomen. En al de beloften die we in de profetieën kunnen vinden, golden voor de verkorenen des Heeren die er nog onder dat volk waren. Men kan de verkiezing Gods willen verzwijgen, maar de Schrift is ervan vervuld. Om dat overblijfsel dat er nog onder Israël was, wilde de Heere in de toorn nog des ontfermens gedenken.

De Heere behoudt Zich altijd nog zulk een overblijfsel. De tijd die wij beleven, is ook een bange en verschrikkelijke tijd. Maar tot het einde toe zal er nog een overblijfsel zijn naar de verkiezing der genade. De Middelaar is voor dat overblijfsel in de wereld gekomen. Dat overblijfsel heeft ook een hoerachtig hart. Met alle mensen zijn ze in Adam als hun verbondshoofd van de levende God afgevallen. Ze hebben dus ook trouweloos het verbond verbroken. En uit zichzelf zouden ze ook naar de ware God niet meer vragen. Ze kunnen in hun natuurstaat ook niet anders dan hun hoerachtig hart openbaren. Ze kunnen ook niet anders dan de drekgoden nahoereren. Maar de Heere zal hun blinde zielsogen daarvoor openen. Dan zullen ze zich daarover verfoeien in stof en as. En ze zullen weten wat het betekent dat God verbroken is door hun hoerachtig hart. Welk een smart verwekt dat in de ziel! De gruwelen die ze gedaan hebben, worden hun voor ogen gesteld. Al hebben we ons in de zonden niet zo uitgeleefd als anderen, maar als God de zonde tot zonde maakt, dan zijn er geen kleine zonden. Er is wel een gradueel verschil in de zonden, want Christus heeft over een balk en een splinter gesproken, maar als de Heere ons de zonden die we bedreven hebben voor ogen stelt, dan worden de kleinste zonden toch zo groot, ook de zonden van nalatigheid. Daarom kunnen we dan wel gaan staan onder de grootste zondaren in de uitleving. Iedereen kan dan nog wel zalig worden, maar zulk een mens niet meer. En als de ontdekking doorgaat in het leven, wordt dat ook nog niet anders. Vriend, ik wil u wel eerlijk doen weten, dat er een man aan u zit te schrijven, die nog niet boven de gruwelijkste zondaar uit kan komen. Het is hem echt niet zulk een wonder als er een Manasse en een moordenaar aan het kruis in de hemel is, als dat het hem een wonder voor zichzelf wordt als hij er zal mogen komen. Al zijn we voor de uitbrekende zonden bewaard gebleven, maar we dragen toch een hoerachtig hart in ons om. En dan kunnen we gedurig haast niet denken dat het bij een ander zo erg is als bij zichzelf

En daarom wordt het toch ook het grootste wonder als men geloven mag dat die Persoon des Middelaars voor zo'n mens in de wereld is gekomen. Hij had geen hoerachtig hart, want Hij heeft geen zonde gekend of gedaan. Maar Hij heeft al de zonden van Zijn volk op Zich genomen alsof Hij die had bedreven. Welk een weg van diepe vernedering is Hij dan toch gegaan. Dat wordt in de lijdensweken weer door ons overdacht. Hij is gesmaad en gelasterd, alsof Hij een hoerenkind was en een Godslasteraar. Ja, van welk kwaad werd Hij al niet beschuldigd. Hij was een vriend van tollenaren en zondaren. Daar hield men Hem voor, even alsof Hij met dezelfde praktijken als die mensen Zich ophield. Hij heeft geleden in ziel en lichaam. Hij heeft in de ziel moeten gevoelen wat de zonden van Zijn volk Hem aandeden. Als God is Hij ook verbroken geweest door hun hoerachtig hart. En God de Vader was nu Zijn Rechter geworden. Zijn hart was verbroken om de zonden van dat volk die Hem werden toegerekend alsof Hij die had gedaan. Och, daar komen we niet over uitgedacht. Maar wat verwekt dat in de ziel toch een liefde tot die Persoon. Dan kunnen we die Persoon in Zijn dierbaarheid en beminnelijkheid toch niet genoeg aan anderen voorstellen. Men zou een ieder wel verliefd op Hem willen maken. En de zonden worden ook pas recht smartelijk, als we zien wat het de Middelaar gekost heeft om daarvoor te moeten boeten. Zo wordt dan het Pascha gegeten met bittere saus. Och, de Heere mocht er in de lijdensweken ons nog eens iets van willen geven.

We kunnen soms ook nog zo harteloos het aanhoren wat die Middelaar heeft moeten lijden. Zo moeten we er ook nog weer achterkomen welk een ellendig hoerachtig hart we omdragen. Och, de mens kan nooit laag genoeg neergezet worden. Als er toch meer rechte indrukken van waren, welk een weg die Middelaar voor zulk een mens heeft willen gaan, dan zou dat toch ook meer een zonde-dodend leven met zich meebrengen. We moeten er toch ook goed over denken, dat Hij niet alleen tot de rechtvaardigmaking, maar ook tot de heiligmaking der Zijnen dat vreselijke lijden heeft moeten ondergaan. Hij heeft Zichzelf gegeven, opdat Hij Zich een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Och, mochten we toch Zijn beeld maar meer gelijkvormig worden! Bij een rechte overdenking van het lijden van die Borg schiet er voor ons ook niet anders dan schuld over. Er wordt in de tekst gesproken over ogen die de drekgoden nahoereren. Met de ogen is de eerste zonde bedreven. Eva zag dat die boom goed was tot spijze en dat hij een lust was voor de ogen. Er wordt ook in de Schrift gesproken over ogen vol overspel. Nu, dat is in het paradijs begonnen. In de ogen wordt de mens dan ook meest het eerste bezocht. En we kunnen maar niet genoeg vragen: Wend, wend mijn oog van de ijdelheden af

Maar nu is in de tekst de grote Goddelijke Ik aan het woord. Ik schreef zo-even over die ik-god die bij ons te vinden is. De God aller goden mag alleen een Ik-god zijn. Het is de val van de mens geweest dat hij God gelijk wilde zijn, ja boven God wilde staan. En dat leeft nu altijd nog in ons hart, ook al zal er genade in ons verheerlijkt mogen zijn. En toch zegt de tekst dat men een walging aan zichzelf zal hebben. Maar daar moet nu ook juist de waarneming van dat boze hart toe dienen. We krijgen werkelijk een walg aan onszelf, als we zo ons boze hart leren kennen. Altijd kruipt die ik-god overal tussen, ook al doen we ons nederig voor de mensen voor. Maar zo wordt toch het wonder groter als we nog eens mogen denken en geloven dat die dierbare Persoon voor zo'n mens in de wereld is gekomen. Die mens kan zelfs nog geen goede gedachte uit zichzelf hebben. Maar daarom mag toch de bede wel eens in de ziel te vinden zijn:

Was mij geheel, zo zal ik witter wezen Dan sneeuw, die vers op 't aardrijk nederviel. Ai, geef mij weer gewenste zielenvreugd; Laat uit Uw mond mij stof tot blijdschap horen; Zo wordt opnieuw 't verbrijzeld hart verheugd. En in mijn geest de ware rust herboren.

Dat is toch alleen het leven maar voor de ziel. Maar och, we moeten het zo waarnemen, dat we hier uitwonende zijn van de Heere en inwonende in het lichaam dezes doods. Hoewel het te groot is om te geloven dat zulk een mens er komen zal, zo zou men toch ook niet graag hier altijd op aarde willen blijven, alleen al omdat men hier die oude boze natuur moet omdragen. Daarom zal het toch het grootste zijn om daar eens voor eeuwig van verlost te worden. En och, we mogen toch wel geloven, dat die Borg niet alleen tot rechtvaardigmaking en heiligmaking, maar ook tot heerlijkmaking van Zijn Kerk gegeven is. Hij rust niet eerder dan dat Hij straks Zijn ganse Kerk bij Zich heeft. Het hogepriesterlijk gebed dat we in Johannes 17 kunnen vinden, heeft me toch wel veel gedaan in mijn leven. Onlangs is dat nog zo geweest, als ik een ouderling moest begraven en ik dat met Johannes 17 heb mogen doen. Wat werd het me toch even een wonder als ik bij die woorden kwam: "en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt". Dat wonder is niet te vatten. De Vader heeft dus Zijn Kerk liefgehad gelijk Hij Zijn Zoon liefgehad heeft. Dat is van eeuwigheid alzo geweest. De Kerk is in Christus uitverkoren tot de zaligheid. En de Vader heeft de Kerk van eeuwigheid liefgehad. En dat zoals Hij Zijn Zoon liefgehad heeft. En zo heeft Hij Zijn Zoon zelfs voor zulke goddeloze zondaren aan die smadelijke dood overgegeven. Toen was Zijn hart ook verbroken. En toch behaagde het de Heere om Hem te verbrijzelen. Vriend, ik moet af gaan breken. Ik heb dit maar een beetje pratende geschreven. En zo zat ik ook nog vele t3rpfouten te maken. En zo moet die arme drukker ook maar geduld met me hebben. Ik mag van sommigen niet van mezelf schrijven, maar wat ik van mezelf geschreven heb, hoop ik dan toch tot Gods eer gedaan te mogen hebben. U hebt me aan een bijzondere stof geholpen-Hartelijk dank daarvoor en Gode en Zijn genade bevolen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 2005

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 2005

De Wachter Sions | 8 Pagina's