Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 1. (Vervolg).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 1. (Vervolg).

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hetgeen Ezechiël eerst heeft gezien, in eenen enkelen lichtstraal van boven, dat openbaart zich nu vervolgens in bijzondere gedaanten. Hij ontvangt een helder inzicht in de heerlijkheid der openbaringen Gods in Christus Jesus, zoo dat hij die naar alle zijden, in de verheerlijking van alle deugden en volmaaktheden Gods erkent.
Vs. 5. „ En uit het midden daarvan kwam de gelijkenis van vier dieren; en dit was hunne gedaante; lij hadden de gelijkenis van eenen mensch." Uit hel midden van dezen glans van gouderts, dat helder blonk, uit het midden van het harte Gods, van de openbaring Zijner heerlijkheid in Christus, verschijnt voor het oog van den profeet eene gedaante, een beeld: vier levende wezens1), welke de gelijkenis, het uiterlijk hadden van eenen mensch. Hunne gedaante was dus die van eenen mensch, maar hunne aangezichten waren vier, die in Vers 10 nader worden omschreven. Eens menschen, — want in den mensch Jesus Christus verschijnt de heerlijkheid Gods. Er is ook geen andere Middelaar tusschen God en de menschen , dan alleen de mensch Christus Jesus. (1 Tim. 2 : 5 . ) — De profeet zag echter vier van die gedaanten; want „vier" is het getal van het raadsbesluit Gods ter onzer zaligheid, waarbij de Drieëenige God de verlorene menschheid als vierde (en vraag eens: als wat? —) in Zich opneemt, zoo dat de mensch door den Heiligen Geest gemeenschap heeft met den Yader en den Zoon. Het getal „vier" beteekent tegelijkertijd, dat de heerlijkheid Gods zich naar alle zijden, naar do vier hemelstreken openbaren zal.
Deze levende wezens worden in Hoofdstuk 10 Cherubs genoemd. Cherubs zijn engelen, door God geschapen ten dienst van den mensch, om hem de openbaring der gerechtigheid Gods in Christus, mitsdien den Hoere Christus zelf, voor te stellen.
Daarom stelde de Heere God Cherubim bij den ingang van den hof Eden, om te bewaren den weg tot den boom des levens, opdat de mensch zijne hand niet zoude uitstrekken en eten en leven in eeuwigheid, maar terugdeinze, om niet in het aardsche zijn paradijs te zoeken, veeleer het oordeel Gods over zich te erkennen, te blijven in de ellende, de moeite, de ijdelheid, waaronder God hem om der zonde wil had besloten, om alleen te gelooven en te blijven bjj genade. Dat wordt ons geleerd, dat is ons geopenbaard in Christus.
Zoo zien wij dan ook de Cherubim boven de ark des verbonds, waarin de tafelen der Wet zijn, op het verzoendeksel, waar zij zelfs den troon Gods vormen. (1 Sam. 4: 4; 2 Sam. 6 : 2 ; 2 Kon. 19 : 15; Jes. 37 : 16; Ps. 80: 2; Ps. 99 : 1; Num. 7 : 89.)
Want God kan slechts daar onder zondige menschenkinderen wonen en Zijnen troon hebben, waar Christus is, d. w. z. waar aan Zijne gerechtigheid genoegdoening is geschied en Hem Zijne eer teruggegeven is, waar alzoo alle Gods deugden en volmaaktheden zijn verheerlijkt. En nu, dit is geschied in de menschwording, het lijden en sterven, de opstanding en hemelvaart van Christus, hetgeen door de vier aangezichten der Cherubim wordt afgebeeld. Daarom heeten de Cherubim Hebr. 9 : 5 „Cherubim der heerlijkheid", en daarom hoort hen ook Johannes (Openb. 4) heerljjkheid en eer en dank zeggen Dien , die op den troon zit. Vandaar ook de twee groote Cherubim van olieachtig hout in de aanspraakplaats (het heilige der heiligen) des tempels (1 Kon. 6 : 23), die wij weêr terug vinden in de twee olijfboomen of olietakken (Zach. 4), waarvan wij lezen, dat zjj voor den Heere der gansehe aarde staan. Vergel. Openb. 11. Zoo vinden wij overal de gedaante der Cherubim afgebeeld in het voorhangsel voor het heilige der heiligen, in de wanden en deuren des tempels enz. (Ex. 26 : 31 ; 1 Kon. 6 : 29, 35 vv.) tot een teeken, dat in Christus alleen het heil is.
Zoo staat dan ook hier van de Cherubim, die Ezechiël zag, dat zij vier aangezichten hadden (Vs. 6), en wel had ieder der vier levende wezens vier aangezichten (Vs. 8); want naar alle zijden heen gaat dezelfde openbaring der heerlijkheid Gods.
De aangezichten zijn: — van een mensch,, — een leeuw, — een rund, — een arend (Vs. 10). En juist hierin stellen zij ons Christus voor oogen. Hij is gekomen in ons vleesch en bloed, heeft onze natuur aangenomen, en is geworden de mensch in onze plaats, waarom Hij Zich ook noemt „de Zoon des menschen"; en zoo beteekent dus het aangezicht des menschen de menschwording en geboorte des Heeren. In deze vernedering, waarin Hij het niet voor eenen roof heeft geacht, Gode evengelijk te zijn, maar Zichzelven vernietigde (ontledigde), de gestaltenis eens dienstknechts aannemende, en in gedaante bevonden werd als een mensch, heeft Hij nochtans overwonnen en eenen Naam verkregen, die boven allen naam is. Neen, geen onzer overwint de zonde, overwint duivel en dood. Dat heeft slechts Eén gedaan. „Zie, de Leeuw, die uit den stam van Juda is, heeft overwonnen" is het woord, dat tot Johannes komt in zijne vreeze en versaagdheid (Openb. 5 : 5 ) . In Zijne opstanding overwon Hij zonde, dood en duivel.
Zoo beteekent het aangelicht eens leeuws de opstanding van Jesus Christus. Wij zien dus naar de eeDe zijde heen het aangezicht eens menschen en dat eens leeuws, Christus in Zijne vernedering en verhooging,— en eveneens in vernedering en verhooging blinkt Hij ons tegen naar de andere zijde in het aangezicht van een rund en van een arend. Hij is het alleen, die voor de zonde betaald en dezelve verzoend heeft, die de schuld heeft gedragen, wat geen mensch kon doen met al zijne werken. Hij alleen heeft het eenig geldig offer gebracht, waar Hij Zich zeiven gaf als het reine offerdier. Zoo beteekent dan het aangezicht van hel rund Christus in Zijn lijden en sterven. En waar Hij Zijne ziele overgeeft in den dood, en het hoofd buigende aan het kruis, Zich stort in de macht der helle, beveelt Hij tegelijkertijd Zijne ziel in de handen des Vaders. Uit dood en graf vaart Hij op ten liemel, gelijk Hij te voren uit elke diepte, uit eiken nood als een adelaar is opgevaren aan het harte Zijns Vaders. (Joh. 3: 13).
Vergel. Jes. 4 0 : 3 1 . Zoo beteekent liet aangezicht des arends de hemelvaart van Christus 1). Deze aangezichten waren volgens vs. 11 opwaarts verdeeld, gelijk een bloemknop, opwaarts (naar boven) naar de zon gekeerd, zich opent en ontsluit. Ieder stelt op eene bijzondere wijze Christus voor, ontvouwt den raad en de heerlijkheid Gods in de richting naar God, tot Zijne eer, wachtende op Zijnen wil en Zijn bevel.
Zooals ieder dezer vier levende wezens vier aangezichten had, zoo had ook elkeen van hen vier vleugels (Vs. 6), en wel alle vier hadden deze vleugels (Vs. 8). Deze vleugelen beteekenen de bereidwilligheid der liefde, om de verheerlijking Gods in Christus, — zooals zij in de vier aangezichten is uitgedrukt, — het gansche werk des Heeren Christus, niet slechts aan ééne plaats, maar over de geheele aarde, naar alle zijden heen, tot iederen arme en ellendige te brengen, en wel niet talmend, maar ijlings en met spoed, waar slechts nood is.
En schijnt het dan ook dikwijls naar ons inzicht langzaam te gaan, en de Heere niet genegen om op vleugelen ons ter hulp te snellen, dikwijls zelfs te laat te komen, zoo dat Lazarus reeds vier dagen in het graf ligt, — de Heere is toch altijd nog vroeg genoeg, om des Vaders heerlijkheid des te heerlijker te openbaren.
En onder hunne vleugelen aan hunne vier zijden hadden zij mensclienhanden, zoodat er niet slechts de bereidwilligheid was, om overal te zijn, waar het des Vaders eere medebracht, Hem te verheerlijken, — maar ook de uitvoering, de daad. De Cherubs waren vol naarstigheid naar alle zijden; naar alle zijden ook strekte Christus de hand uit, om de melaatschheid weg te nemen (Matth. .8 ; 3), .kranken te genezen, dooden op te wekken, blinden het gezicht en dooven het gehoor te geven, de verzinkenden vast te houden en de banden der gebondenen los te maken.
De vleugelen waren opwaarts verdeeld; elkeen had er twee zamengevoegd aan de andere (Vs. 11). Twee vleugelen waren alzoo naar boven uitgeslagen, gereed om Gods bevel uit te voeren, en zich te laten zenden, waarheen Hij zenden wil. En twee vleugelen bedekten hunne lichamen; want dewijl de Heere alleen voor Zijnen Vader stond, tot Hem alleen de vleugelen Zjjner liefde uitbreidde, wilde Hij in Zichzelven niets zijn, niet zien op Zichzelven, maar was als bedekt met de vleugelen der onderwerping aan des Vaders woord en gebod. Zoo zag Hij niet op Zijn lichaam, maar Zijne spijze was het, te doen den wil Desgenen, Die Hem gezonden had (Joh. 4 : 3 4 ; 6 : 38), en te leven van ieder woord, dat uit den mond Gods uitging (Matth. 4 : 4 ) . „Vader, niet Mijn wil, maaide Uwe geschiede," — in dit gebed bedekte Hij met twee vleugelen Zijn lichaam, Zichzelven, om zelf niets te gelden, en breidde twee vleugelen naar boven uit in gehoorzaamheid aan den Vader en in liefde tot het verlorene. En deze waren zamengevoegd, de een aan den ander (Vs. 9), d. i. zij waren nauw met elkaar verbonden, zoodat het was één vleugelslag, ééne beweging in de kracht, die Hem droeg.
(Wordt vervolgd).


1) De overzetting „dieren" is minder juist, aangezien een derzelve een mensch is. Het Hebreeuwsche woord beteekent: leven, levend wezen.

1) De meening van latere godgeleerden, volgens welke de vier aangezichteu der Cherubs de representanten der schepping beteekenen: de meusch als representant der redelijke wezens, het rund als die der tamme dieren, de leeuw die der wilde dieren, en de arend die der vogelen — is mijns inziens niet houdbaar. Waarom zoudeu de zoogdieren twee representanten hebben, en de gansche menigte der kruipende en der in het water levende dieren, die toch in de scheppingsgeschiedenis voorafgaan, zonder zulk eenen representant blijven? Bovendien, waartoe dienden b. v. de representanten der schepping voor den ingaug van het aardsche paradijs? Nader op deze vraag in te gaan zou eene afzonderlijke verhandeling vereischen. Zooals bekend is, brengen de Kerkvaders, ik meen Irenaeus het eerst, en door Hieronymus de geheele oude Kerk, de vier aangezichten der Chernbim over op de vier evangelisten, en wel dat van den mensch op Mattheüs, dat van den leeuw op Markus, dat van het rond op Lukas, en dat van den arend op Johannes. Deze uitlegging is echter geheel verkeerd, toch ligt haar het doorgaaus juiste gevoel ten grondslag, dat deze vier aangezichten ons Christus openbaren, en een middel zijn tot de kennis van Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 1. (Vervolg).

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's