Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedachten over Psalm 119 vs. 25 en 26.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedachten over Psalm 119 vs. 25 en 26.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijne ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw Woord. Ik heb U mijne wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uwe inzettingen.

Vs. 25. „Mijne ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw Woord." — O hoe veel reden heb ik, om bij Uwe getuigenissen, die mij bij oogenblikken zoo vermaken, en die mij zoo goeden raad geven, zoo te blijven, dat ik overdeeld de dingen zoek, die boven zijn; maar ach, hoe zink ik er telkens weder zoo diep in, diep in den grondeloozen modder van twijfel en ongeloof! Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods! Och dat ik steeds zoo tracht naar de dingen, die op aarde zijn, en niet naar hetgeen daar boven is. Ik lig hier als onder den grond begraven , als onder de dooden, en speur geen licht noch lucht.
Wat al aardsche gedachten, beslommeringen en bekommeringen, wat al aardsche zorgen, nooden en angsten! Wat al verkeerde inzichten, verkeerde opvattingen en aanvattingen der dingen, — wat al zonde op zonde van mismoedigheid, van eigenliefde, van verbittering, van ongeloof en twijfelmoedigheid, — hoe machteloos, hoe ongeschikt gevoel ik mij tot alles. — Stof ben ik, en lig machteloos, deels diep bedroefd, deels als een verharde van hart, ja als een doode er onder, zoodat mij het stof in de keel vliegt, en ik op het punt ben van te stikken.
Hoe gaarne zou ik mijne ziel tot U willen opheffen, maar ach, daar zinkt zij weder in het stof en in de zonde ter neder, hoe kom ik er onder uit, uit dat stof, uit die asch? hoe word ik er rein van. Ik vind overal niets als de dood!
Ach zal ik dan in ongeloof bezwijken, moet het stof, moet mijn groote dood mij vasthouden, hoe zal ik U dan loven ?
Belooft Uw Woord den dooden niet het leven? Is toch Uw Geest machtig genoeg, om mij uit het stof op te trekken? Hebt Gij mij niet herhaaldelijk gezegd: Ik leef, en gij zult leven!?
Doe dan met mij naar de volheid Uwer macht en kracht, naar de grootheid Uwer genade, — maak mij levend naar Uw Woord, o mijn God, Die mij nog nooit gelogen hebt!
Geef mij door Uwen Geest in dit stof te ontwaken. Ik kan en mag de prediking van duivel en dood niet hooren. Geef mij te juichen en U te roemen in dit stof, opdat ik zoo uit dit mijn graf opkom, en gedragen op de armen van Uwe trouw en liefde en groote barmhartigheid het stof onder mijne voeten krijg.
Vs. 26. vIk heb U mijne wegen verleid, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uwe inzettingen!" — Mjjne wegen, dieniet goed waren, mijne zonden en veelvuldige afdwalingen heb ik U verteld; ik heb ze aan U beleden en belijd ze; het was steeds en het is mijne eigene schuld, dat ik zoo aan het stof kleef, — maar ik vond altijd genade bij U; ik wist nooit en weet ook nu nog niets anders te vertellen, als dat ik een goddelooze, een groot zondaar en een groot beest voor U ben.
„En Gij hebt mij verhoord" — steeds verhoord, zoo dikwijls ik tot U riep. Hoor mij ook nu, dat ik leve en Uw Woord beware. Troost mij met Uw Woord: „Zij hebben op Hem gezien, ja Hem als een waterstroom aangeloopen, en hunne aangezichten zijn niet schaamrood geworden. Deze ellendige riep, en de Heere hoorde, en Hij verloste hem uit al zijne benauwdheden. (Ps. 34). Een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten.
„Leer mij Uwe inzettingen." — Geef mij, die zich in zijn onverstand en dwaasheid door het stof laat vasthouden, en die telkens Uwe inzettingen vergeet, een nieuw onderricht van de beteekenis — voor de reinigmaking en den welstand mijner ziel — van al die grondtrekken en ontwerpen, van al die beelden en figuren in Uwe Wet, die mij de gerechtigheden en de sterkte afschetsen, welke ik in Uw eeuwig geldend offer heb. Leer mij , hoe Gij het tot mijn leven en eeuwige zaligheid ingezet hebt, en welk een eeuwig genaderecht Gij mij geeft, dat ik van alle mijne onreinigheid en aanrakingen van den dood mag gereinigd worden en gereinigd word door het sprengwater der ontzondiging. Num. 19.

(Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's

Gedachten over Psalm 119 vs. 25 en 26.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's