Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 1. (Vervolg).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 1. (Vervolg).

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo is nu in den hemel in den raad Gods alles volbracht, alles staat in Christus gereed. God heeft Zijne eer weder, Zijne gerechtigheid is verheerlijkt, bij Hem is enkel licht en heerlijkheid. Verlossing is er bij Hem voor den armen verloren zondaar, volkomene verlossing en zaligheid. Maar wat nu zoo bij God waarheid is, wat in den hemel vast staat, vast staat in Gods eeuwigen vrederaad, die in Christus is genomen, zal dat ook op aarde geschieden ? zal dat ook in de wereld, onder de menschen ten uitvoer worden gebracht? zal dat ook hier beneden waarheid zijn en zich als waarheid bewijzen? Al het zichtbare schijnt daartegen te getuigen; alle vijandige machten zijn groot en geweldig in de wereld, en waar is do macht Gods? De vijand schijnt te triomfeeren; afval, ongeloof, ongehoorzaamheid nemen de overhand. Alle kastijdingen des Heeren, die Hij over Zijn volk laat komen, helpen niet. Het volk in Jerusalem en de verbannenen in Babel buigen zich niet onder des Heeren oordeelen, maar verharden zicli slechts meer en meer. Al het prediken, dreigen, bestraffen, vermanen schijnt te vergeefs, — en nochtans!
Wat bij God, wat in Zijnen eeuwigen vrederaad, wat in Christus waarheid is, dat het verlorene, het overblijfsel in gerechtigheid overgezet en zalig zal worden, terwijl al wat zich tegen den Heere en Zijnen Naam verheft, ter neder geworpen en vernietigd zal worden, opdat God verheerlijkt zij en verheerlijkt worde in al Zijne deugden en volmaaktheden, in het midden van een afvallig en zondig geslacht, — dat zal ook waarheid zijn en als waarheid zich bewijzen op a a r d e.
De Heere toch heeft Zijne wagens, waarop Hij henenrijdt en overal heenkomt, hoe veel immer zich Hem in den weg stelt, — waarop Zijn raadsbesluit overal wordt heengevoerd, opdat het besta. Deze wagen Gods is afgebeeld in het rad, dat de Profeet op de aarde zag staan, Ys. 15.
Dat rad, — of deze raderen, want er waren er vier, bij elk der vier levende wezens één, — beteekent alzoo hetzelfde als de wagens, welke de Profeet Zacharia zag, Hoofdst. 6, t. w. de uitvoering van Gods raad in en door de menschen. Dit rad zag de Profeet op de aarde; want op aarde wordt de raad Gods ten uitvoer gebracht. Wat in den hemel waarheid is in de Cherubim, in Christus, dat zal ook op aarde waarheid zijn in de geloovigen; want wat Christus is, dat is Hij niet voor Zich zeiven, maar ter wille van Zijn volk. Daarom zag de Profeet het rad, toen hij de Cherubim zag, en hij zag het rad bij (of ter zijde van) die dieren, die levende wezens; want waar Christus is, daar is ook Zijn Geest werkzaam in Zijn volk, en waar Christus het hoofd henen richt, en hoe Hij het doet, zoodanig is ook de stand en de wandel der geloovigen op aarde. Daarom zag de Profeet het rad staan „naar vier aangezichten", nl. naar de aangezichten der Cherubim. Vier raderen waren het, naar de viervoudige werking des Heiligen Geestes (Jes. 11: 2); maar zij waren van eenerlei gedaante, en die uier hadden eenerlei gelijkenis ; want in alle geloovigen is toch één en dezelfde Jesus Christus, en al zijn ook de gaven verscheiden, zoo is het toch één Geest. — Daartoe was hunne gedaante en hun maaksel alsof het ware een rad in het midden van een rad (Ys. 16); het eene rad was middenin het andere, zoodat als zij gingen, zij naar alle vier zijden gingen en zich niet moesten omkeeren, als zij gingen. Er was geen omweg, geene moeite noodig, om op den rechten weg, in do rechte richting te komen. Rechtuit gingen de raderen en keerden zich niet om, als zij gingen, zooals des Profeten voorhoofd en aangezicht werd gemaakt alB een diamant en harder dan eene rots, dat hij niet achterwaarts week en omkeerde, hetzjj dat het volk het woord hooren mocht, hetzij niet, Ezech. 3 : 8—11.
AIs de verf van een Turkoois; of Chrusolith d. i. goudsteen 1), (Vergel. Exod. 28: 20; 39: 13; Dan. 10: 6; Hoogl. 5: 14; Openb. 21: 20) alzoo schitterden de raderen. Al moeten zij bij hunnen loop door de modder en het slijk der wereld heen, zij schitteren nochtans als een kostbare goudglanzende steen ; want de heerlijkheid des Heeren is over hen.
Ys. 18. IJtinne velgen, die waren zoo hoog, dat zij vreeslijk waren. Ofschoon de geloovigen in zichzelven klein en gering en zeer vreesachtig zjjn, zoo hebben zij toch eene hoogheid, om alle hoogten neêr te werpen, die zich tegen Christus verheft, en alle gedachten gevangen te leiden onder de gehoorzaamheid van Christus. Vreeselijk zijn zij voor alle huichelaars en Farizeën; want hun is macht gegeven over de Heidenen d. i. over de ongeloovigen en eigengerechtigen, die zich niet aan Christus onderwerpen, — om hen te weiden met eenen ijzeren staf en als aarden vaten in stukken te breken (Openb. 2 : 26, 27). En zoo spreekt de Heere verder tot zulk een rad, tot den engel der gemeente te Philadelphia: „Gij hebt kleine kracht, maar gij hebt Mijn Woord bewaard en Mijnen Naam niet verloochend, •—• ziet zoo geef Ik u, dat velen uit de synagoge des Satans, die zich Joden noemen en het niet zijn, maar liegen, komen moeten en nedervallen voor uwe voeten en bekennen, dat Ik u liefheb." (Openb. 3 : 8 en 9.) Zoo zijn deze raderen, de raderen Gods, ofschoon in zichzelven klein en gering, gelijk al wat God verkiest klein en gering is, nochtans hoog en vreeselijk, al is dit ook voor henzelven verborgen. „Ga heen in deze uwe kracht'', luidde het woord tot Gideon, toen hij moedeloos was en vreesde, en dit rad, een geroost gerstenbrood, wentelde zich in het leger der Midianieten en keerde de tenten om, het onderste boven. (Richt. 6: 14 en 7: 13.) En een ander maal zag de ziener Gods eenen steen, losgemaakt zonder menschenhand , die alle macht der wereld, die zoo geweldig zich verhief, verbrijzelde. (Dan. 2: 34.) Hoe werd de verachte Mordechai zoo hoog en vreeselijk! en een paar arme geloovigen hebben door bun gebed reeds koningen en keizers van hunne troonen gestooten, want God voert hun oordeel uit over Babel (Openb. 18: 20), en zij heerschen met Christus duizend jaren (Openb. 20: 4).
Maar, vanwaar komt het, dat zij zoo hoog en verheven, zoo vreeselijk en schrikkelijk zijn ? Omdat zij, gelijk wij verder lezen: rondom vol oogen zijn. Zij zijn rondom geheel oog, om te zien op den Heere, op Zijn Woord, op de heerlijkheid des Ileeren in de Cherubim. Zij spreken aldus: „Mijne oogen zien steeds op den Heere." (Ps. 25 : 15. Vergel. Ps. 123 : 2 en 141: 8.) Zij luisteren naar het woord: „Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt." En zoo hebben zij dan verlichte oogen des verstands, om te weten, welke de hoop van Zijne roeping is, en welke de rijkdom is der heerlijkheid Zijner erfenis in de heiligen, en welke de uitnemende grootheid Zijner kracht is aan ons, die gelooven, naar de werking der sterkte Zijner macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de dooden heeft opgewekt en heeft Hem gezet tot Zijne Rechterhand in den hemel enz. (Efez 1 vs. 18 verv.)
Terwijl nu aan de raderen alles oog is, om op de heerlijkheid Gods in de Cherubim te zien: zoo gaan de raderen, wanneer de levende wezens gaan, naast hen. (Ys. 19.) Zij wijken niet van hen; want de geloovigen hebben den zin, het gevoelen van Christus. Uit zichzelven kunnen zij wel is waar ook niet eene enkele schrede doen, maar gelijk Hij was in de wereld, zoo zijn ook zij in de wereld, en zoo volgen zij dan het Lam, waar het ook henen gaat, en trekken achter Hem henen, die op het witte paard is gezeten, en genoemd wordt de Getrouwe en Waarachtige (Openb. 19: 11). Zoo trok Israël eenmaal achter de wolk- en vuurkolom henen. Als deze rustte, zoo legerde zich het volk, — als zij zich verhief, dan trok ook het volk verder. Groote koningen vielen daarbij voor hunne aangezichten, en hun land namen zij zich ten erve.
Zij, die hunne oogen opheffen tot Dien, Die in de hemelen zit, gelijk de oogen der knechten zijn op de hand hunner heeren, en gelijk de oogen der dienstmaagd zijn op de hand harer vrouw (Ps. 123: 1, 2), — zij kunnen niet loopen, werken en doen, waar do Heere hun bevel geeft te rusten, maar dan zijn zij stil, al is het ook, dat zij Quiëtisten of lijdelijken worden gelasterd; maar wanneer des Heeren woord komt, dan hebben zij de lendenen omgord en zijn vaardig tot alle goed werk. En al gaat het dan ook, Christus navolgende, door de woestijn henen en in menige diepte van nood en verlorenheid in, — zij heffen zich weder op, gelijk de Cherubs zich opheffen van de aarde (Ys. 19). Daar is in de kracht der opstanding Jesu Christi na den val een opstijgen in de kreet: „Wees mij genadig o God!", „uit de diepte roep ik tot U, o Heere!" en na het moede en mat worden is er eene hemelvaart als op arendsvleugelen (Jes. 40: 31.)
Niet alsof deze raderen de macht hadden in zichzelven, om in eigene kracht te gaan, zich op te heffen of zich vast te klemmen aan de dieren, de levende wezens, — neen, wat hen drijft en draagt en vasthoudt, dat is rde Geest des levens, die in de raderen is" (Vs. 20 en 21), welke vertaling wij stellen boven die in onzen tekst is opgenomen „de geest der dieren"; waarop echter ook de kanteekenaars op Vs. 20 heenwijzen. Dezelfde Geest, Die in deze dieren, deze levende wezens is, die een Geest des levens is, de Geest des levens in Christus Jesus, zooals Paulus Hem noemt, Die door Zijne Wet vrijmaakt van de wet der zonde en des doods (Rom. 8 : 2 ) ,— deze Geest maakt ook de raderen vrij van de wet der zwaarte.
Deze Geest is niet dood en onwerkzaam, maar leven om der gerechtigheid wille, namelijk om dier gerechtigheid wille, die in Christus is, die geopenbaard wordt in de Cherubim, al is ook het lichaam dood om der zonde wille. En zoo gaat de Apostel verder voort, indien de Geest Desgenen, Die Jesus Christus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, — hetgeen Hij ons voor oogen stelt in de Cherubim, — zoo zal Hij, Die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken, door Zijnen Geest, die in u woont. (Rom. 8 : 10, 11.) Dezelfde Geest, die verworven is door het bloed des Lams, en die werkt door de opstanding van Christus maakt de geloovigen toegerust tot alle Gode welbehagelijk werk, zoodat zij, die niet kunnen loopen, nochtans door den Geest den weg van Gods geboden loopen. En of zij al van zichzelven moeten bekennen, dat zij in zichzelven de zwakste, dwaaste, onbekwaamste menschenkinderen zijn, nochtans volvoeren zij juist zóó den raad en den wil van God, en verheerlijken Hem door woord en daad; want zij leven, doch niet meer zij, maar Christus leeft in hen, wat zij echter in het vleesch leven , dat leven zij in het geloof des Zoons Gods, Die hen liefgehad heeft en Zichzelven voor hen heeft overgegeven. (Gal. 2 : 20).
(Wordt vervolgd).

1) Het Hebreeuwsche woord hebben de Zeventig in de navolgende plaatsen onvertaald gelaten: Ezech. 1: 16 ; Dan. 10: 6 ; Hoogl. 5: 14, daar behouden zij hetzelfde woord bij : Tharsis. In Exod. 28 : 20 en 39: 13, alwaar van de edelgesteenten in den borstlap van den hoogepriester sprake is , vertalen zij het woord met * (Chrusolithos), welke naam ook voorkomt in Openb. 21 : 20, beteekeneade één van de grondsteenen van het nieuwe Jerusalem. In Ezech. 10 : 9 wordt het woord door XiO-oq CLV&QU£ vertaald, wat den robijn, een donkerrooden steen zou beteekenen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 1. (Vervolg).

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 januari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's