Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 1. (Slot).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 1. (Slot).

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 24. En als zij gingen, als zij zich bewogen en hunne vleugelen samensloegen, om den Ileere te verheerlijken, Zijnen Naam en Zijne eere te dragen, waarhenen de Geest hen dreef, — was het daar een wonder, dat de Profeet het geruisch hunner vleugelen hoorde, als het geruisch van vele wateren, als de slem des Almachligen, als de slem eens geroeps, als hel gedreun eens heirlegers ? Want de lofzangen Israels overstemmen het bruisen der golven en baren, en dringen door tot den troon van God. De Heere woont onder de lofzangen van Israël (Ps. 22 : 4), en de almacht Gods is daarin, zoodat de muren van Jericho er voor vallen, en de duivel wijken moet. Die alzoo zingen, zijn eene groote menigte, honderdvierenveertigduizend en eene schare, die niemand tellen kan, •— het heirleger des Heeren, waarmede Hij Zijne oorlogen voert, ofschoon in de wereld een klein en veracht volk. Het bewegen of uitslaan der vleugelen geschiedt tot verheerlijking Gods, en daar is het een enkel lofgezang, zooals het in Openb. 4 : 8 van de Cherubim heet: „En zij hebben geene rust, dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal." En wederom Openb. 12: 10: „Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijnen Christus, want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God, dag en nacht, is nedergeworpen."
Deze stemmen zijn als de stemmen van harpspelers, van de overwinnaars, die aan de glazen zee staan en de harpen Gods in de handen hebben, zingende het lied van Mozes en het Lam : „Groot en wonderlijk zijn Uwe werken, o Heere, Gij almachtige God, — wie zoude U niet vreezen, Heere! en Uwen Naam niet verheerlijken?" Openb. 15: 2—4. En weder ruischte het als de stem eener groote schare in den hemel, die zeide : „Hallelujah! de zaligheid, en de heerlijkheid, en de eer, en de kracht zij den Heere, onzen God. Want Zijne oordeelen zijn waarachtig en rechtvaardig; dewijl IIij de groote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met hare hoererij, en Hij het bloed Zijner dienaren van hare hand gewroken heeft. En zij zeiden ten tweeden male: Hallelujah! En haar rook gaat op in alle eeuwigheid." (Openb. 19 : 1 vv.)
Zoo is de stemme Christi ook in de Zijnen met macht.
Maar dan komen er weder tijden, dat zij als verstikt wordt door de macht des duivels en der duisternis; dan blijven de Cherubim staan en laten de vleugelen neder, laten ze hangen, ten doode vermoeid. Daar blijft dan alleen nog over, dat de Vader in den hemel Zijne stem verheft met macht (zooals Hij bij den doop in de Jordaan gedaan heeft; vergel. Joh. 12 : 27—29), dat Hij Zijnen Zoon rechtvaardigt en verheerlijkt, — dat Hij hen weder eert, die Hem geëerd hebben, en het Ja en Amen spreekt op hun getuigenis.
Terwijl nu de Profeet deze stem verneemt, die over het uitspansel heenklinkt, wendt hij den blik naar boven, hij ziet dieper in den hemel in, en aanschouwt daar door het kristallen uitspansel heen de gelijkenis eens Iroons als van saf/iersteenen. Ys. 26. Dat is dezelfde troon, als waarop de Heere zit in het heilige der heiligen, op de arke de3 verbonds, op het verzoendeksel , tusschen de Cherubim. Zoo hebben Hem Israëls oudsten gezien, Exod. 24: 10, zoo ook Johannes, Openb. 4 : 2. Ja, het is een troon, opgericht in den hemel boven alle troonen en heerschappijen op aarde! Dat hebben geloofd en erkend alle geloovigen, en deze troon blinkt in getrouwheid en waarheid. De kleur van den saffier is, zooals bekend is, hemelsblauw. Vergel. Exod. 28 : 18; Jes. 54 : 11 en Openb. 21 : 19.
Deze troon is niet ledig, maar daarop zit Een, zijnde de Koning der koningen en de Heere der heeren. IIij heeft echter de gelijkenis van eenen mensch; want zoo moeten wij Hem zien, Wiens heerlijkheid en majesteit geen mensch zien kan, zooals Hij onze zwakheid op Zich heeft willen nemen, en zooals Hij nog zit op den troon Zijner heerlijkheid , opdat wij een goed vertrouwen hebben op onzen Hoogepriester, die in alles is verzocht geworden als wij, doch zonder zonde.
En waar Hij , die is als eens menschen Zoon, op den troon wordt aanschouwd, daar ziet men het van de gedaante Zijner lendenen opwaarts en van de gedaante Zijner lendenen nederwaarts glanzen als vuur rondom; alles is vuur van eeuwige liefde tot redding van verlorenen, tot eere des Vaders, alles is enkel lichtglans. Ys. 27. Daar gaat het licht op te midden der duisternis, men heeft geene zon en geene maan meer noodig, maar de heerlijkheid Gods verlicht de burgers van het nieuwe Jerusalem. Het Lam is hunne kaars, hun eeuwig licht, zoo dat het een dag is als van zeven zonnen. Vergel. Jes. 60; Openb. 21 : 13 en 22 : 5.
Deze glans is als van den regenboog, die in de wolk is ten dage des plasregens. Vs. 28. "Want toen de wateren van den zondvloed geweken waren, en de Ileere het offer van Noach genadig had aangenomen, richtte Hij een verbond des vredes, een eeuwig genadeverbond met hem op, en gaf hem als teeken van dat verbond den regenboog in de wolken.
Hoe moest het Noach en zijnen zonen telkens te moede zijn, wanneer zij de duistere, zwarte onweerswolken aan den hemel zagen opstijgen, die wolken, die zij te voren verderf hadden zien uitgieten over de gansche aarde en een geheel menschengeslacht hadden zien verdelgen! Hoe moesten zij beven, gedachtig aan hunne eigene zonde en aan den toorn Gods, die te vreezen is! Maar Zijne zon wil de Heere laten lichten in dezen duisteren wolkennacht, opdat in den boog Zijn glans in zeven kleuren schittere, ten teeken Zijner eeuwige trouw, waarin Hij de verlossing wil en niet het verderf, en waarin Hij gewisselijk bewaart en verheerlijkt wat Hij te voren verordineerd, geroepen en gerechtvaardigd heeft. Daarom troost Hij de bekommerde, door onweders voortgedrevene Gemeente: „In eenen kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een oogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de Heere, uw Verlosser. "VVant dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over den aardbodem zouden gaan, alzoo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal. Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer." (Jes. 54 : 8—10.) En ziende op zulk een verbond in Christus houdt Paulus zich daaraan: „Wie is het, die verdoemt? Christus is het, die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter Rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt! Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? — Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jesus, onzen Heere." (Rom. 8 : 33 vv.)
Daarom zag ook Johannes rondom den troon des Heeren, — dien troon gansch omgevend — den regenboog van Gods eeuwige trouw. (Openb. 4 : 3.) Daarom zag ook de Profeet Ezechiël den glans rondom den troon des Heeren, als de glans van den regenboog, en daarmede tevens den troon des Heeren verlichtende naar alle zijden henen, in de trouwe Gods, die niet wankelt noch wijkt, maar bestaat in eeuwigheid.
Dit was de gelijkenis van de heerlijkheid des Heeren, dat de Heere alzoo, de Heere alleen, eenen in zichzelven verloren zondaar, die voor Hem als dood nederligt, opneemt in Zijne heerlijkheid, in Zijnen Zoon, hem doet wandelen in eene in Christus vervulde Wet, en in Hem en door Hem Zijnen ganschen raad ten uitvoer legt en over hem waakt in eeuwige trouw. — Toen de Profeet zulk eene heerlijkheid zag, viel hij op zijn aangezicht en hoorde de stem Desgenen, die sprak.
Toen werd hij zoo vervuld van deze heerlijkheid, dat hij niet meer kon komen met de bedenkingen des vleesches (vergel. Zacli. 2 : 13), niet meer kon komen met een „ja, als" en met een „ja, maar"; — gelijk hij de raderen had gezien vol oogen, geheel oog, om enkel en alleen te zien op de heerlijkheid des Heeren in de Cherubim, zoo werd hij nu geheel oor, om alleen te hooren, wat de Heere tot hem sprak.
Zoo velen onzer nu ook zulk eene heerlijkheid hebben gezien, — en wij hebben haar gezien, zoo wij den Vader zagen in het aangezicht van Jesus Christus, — ons blijft niets over, dan ons ook neder te werpen en naar Zijne stem te hooren — „spreek Heere, Uw knecht hoort", — en ook in ons zal de Geest komen, gelijk Die kwam in de raderen, om ons op te richten, opdat wij verkondigen hetgeen wij gezien en gehoord hebben. Ezech. 3 : 23 en 24.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 1. (Slot).

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's