Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 2.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

God de Heere heeft, om Zijne Gemeente te behouden in den rijkdom van den raad Zijner genade, haar de prediking van Zijn Woord laten hooren uit den mond van onderscheidene personen.
Hij verwekte haar Profeten; deze waren geen engelen, maar personen uit haar midden genomen; menschen uit de menschen, broederen uit de broederen, gelijk Mozes profeteerde van onzen eenigen Profeet: „Eenen Profeet, als mij, uit het midden uwer broederen, zal de Heere uw God u verwekken. Dien zult gij hooren."
De Heere God nam Zijne Profeten uit alle standen der maatschappij, opdat geen stand der maatschappij zou kunnen zeggen: ik ben van God vergeten. Evenmin als de hoogste om zijn verheven standpunt, zal de laagste om zijne geringe nederheid deze beschuldiging tegen God kunnen inbrengen ; daarvoor is de grond weggenomen Men vindt onder hen zoowel den zoon eens konings en eens priesters, als den zoon van den landbouwer en den ossendrijver. Wij denken daarbij aan een Jesaia en Zefanja, een Jeremia, een Elisa en een Amos.
Treffend bewijs der waarheid, dat God uit alle geslachten der menschenkinderen Zich een volk ten eigendom verkoren heeft.
De Profeet Ezechiël, van wiens boek wij het tweede Hoofdstuk thans nader wenschen te beschouwen, was de zoon eens priesters. Hij noemt zich den zoon van Buzi den priester.
Deze Ezechiël bevond zich in het midden van de gevankelijk weggevoerden in het land der Chaldeën bij de rivier Chebar.
Zoo gedacht de Heere aan Zijn volk in hunne ballingschap, roepende Ezechiël tot de verkondiging Zijns Woords.
Het oordeel begint van het huis Gods. Dat huis komt het eerst in het vuur. Wij zien dat zelfs in (le wegvoering van het volk Israël naar Babel, van hetwelk God de voornaamsten neemt en zet hen te midden van de Heidenen. Denkt slechts aan een Daniël en Hananja, Michaël en Azarja. Zij maakten de voorhoede uit van het leger, dat in het midden van het Heidendom de banier van Zijnen Naam zou planten en dien Naam zou belijden, beter dan zij het hadden gedaan in het land der belofte, in het heilige land, hetwelk zij door de ongerechtigheid hunner afgoderijen gruwelijk hadden verontreinigd.
Israël zou leeren, dat God de Heere alléén God is; — en het Heidendom zou leeren, dat niet hunne afgoden, maar dat de God Israëls alléén die God is, die den hemel en de aarde geschapen beeft.
Dat deze gerichtshandeling des Heeren eene genadehandeling was over Israël, is gebleken uit hunne genezing van de gruwelijke afgoderijen der Heidenen, waarvan zij in hun land niet genezen konden worden, terwijl die handeling tevens heeft gediend , om het zaad, hetwelk God ook in dien tijd reeds onder het Heidendom had, aan Israël toe te voegen.
Doch keeren wij tot Ezechiël terug. Wij hebben het reeds verstaan uit het eerste Hoofdstuk van zijn boek, hoe deze priesterzoon, zich bevindende in het midden zijner broederen, met hen de ellende der ballingschap deelde ; hoe hij zich daarin niet boven hen verhief, maar met hen al de bitterheid dezer uitbanning heeft gesmaakt; hoe hem in de diepte zijner verlorenheid het Evangelie is geopenbaard, hoe hij is bezocht door den heerlijken Opgang uit de hoogte. Dit genadevolle bezoek Gods was hem en zijnen broederen ten zegen.
De majesteit van de heerlijkheid dor genade had den Profeet, die vleesch was, gelijk wij, gansch ternedergeslagen; lijj was daarvoor gevallen en was niet bij machte, zich weder op te heffen maar hij moest opgericht worden door hetzelfde Woord, dat hem ternedergeworpen had.
Wat leeren wij uit deze gerichtshandeling des Heeren met Zijn volk? Dat het oordeel Gods, indien het over ons is, toch wederkeert tot de gerechtigheid, en dat wjj de zegenrijke gevolgen er van zullen ondervinden, indien wij ons aan dat oordeel niet in eigenwilligen godsdienst onttrekken, maar er ons aan onderwerpen, verwachtende van Hem alleen geestelijke leering, redding en uitkomst te Zijner tijd. De vreemde machten, die de Heere God over Zijne Kerk laat heerschen voor een tijd, dienen slechts ter harer loutering; alleen door in den smeltkroes te blijven, kunnen wij er gereinigd uitkomen, en God weet te zorgen, dat wij er in blijven.
Ezechiël lag, verslagen door de heerlijkheid Gods, op zijn aangezicht, doch het was des Heeren wil niet, dat hij zoo zou blijven liggen, en dat hij niet weder zou opstaan. Zijn God zal hem oprichten.
Vs. 1. En Hij zeide tol mij: Menschenkind! sta op uwe voelen, en Ik zal met u spreken.
Menschenkind! Bij dien naam Jroept hem zijn God. Hij zegt n i e t : Mijn kind! Mijn heilige! Mijn knecht! Neen „menschenk i n d ! " — een bewijs, dat de Heere God Ezechiël kent in zijne ware gedaante als zoon van een mensch , als een kind van Adam, die stof en asch is; en dat Hij tot eenen zoodanigen komen kan en komt in den eenigen Zoon des menschen Christus Jesus, terwijl de openbaring van 's Heeren heerlijkheid en Ezechiëls roeping tot Profeet hem ook niet zal maken tot een ander wezen, maar dat zijn God hem als een Adamskind zal blijven kennen zijn gansche leven door; daarom blijft het steeds tot hem: Menschenkind!
Wij zullen onze afkomst blijven gedenken, want God schaamt Zich onzer niet. Wij zullen blijven gedenken daaraan, dat wij stof en asch, dat wij vleesch zijn voor Hem, die Zich niet schaamde in ons vleesch te komen.
Bij Jakob ging het niet anders. De Heere zijn God moge zijnen naam eenmaal veranderd hebben in dien van Israël, evenwel — wanneer de Heere tot hem komt en hem in zijnen nood bezoekt, dan is hij voor Hem „Jakob," en Israël, die wederom in zijne Jakobsgestalte is weggezonken, hoort die stem , en verstaat in dien naam de genadevolle roeping, waarmede hij geroepen is, en waarin hij geroepen blijft als met eene roeping, die onberouwelijk is.
Zoo roept de Heere God ook ons bij onzen waren naam, wanneer Hij ons noodigt tot Zijne gemeenschap in Christus Jesus en ons daar inleidt. Hij roept niet rechtvaardigen, maar zondaren, gelijk Hij zegt: De goddelooze verlate zijnen weg, en de ongerechtige man zijne gedachten, en hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. (Jes. 55.)
Dat verstonden die tollenaren en die zondaren, van wie wij lezen bij Lukas in het 15J e Hoofdstuk: „En al de tollenaren en de zondaren naderden tot Hem, om IIem te liooren"; en zij verstaan het nog, die zich als zoodanig tot Hem wenden, om Zijn Woord te hooren en ook als zoodanig bij Hem en bij het Woord Zjjner genade te blijven ten einde toe.
En Hij zeide tot mij: Menschenkind! sla op uwe voeten, en Ik zal met u spieken. Dat is geen dood woord, — maar een woord vol kracht en leven, want het komt niet van eenen dooden, maar van den levenden God, van dien God, die den hemel en de aarde geschapen heeft door het Woord Zijner kracht, die spreekt, en het is er, die gebiedt, en het staat er. Voor Zijn Woord moet alle dood, alle doodelijke onmacht, alle zwakte en versaagdheid verdwijnen; het richt al wat ternederligt weder op, en — degenen, die nederliggen, staan weder op hunne voeten.
De Profeet ervaart het. Zoo, zegt hij (Vs. 2), kwam in mij, als Hij tot mij sprak, de Geest, die mij stelde op mijne voelen, en ik hoorde Dien die tot mij sprak.
Ezechiël behoefde niet te bidden om den Geest, dat die het woord levend en krachtig en machtig bjj hem wilde maken, want in het woord zelf is de Geest aanwezig; en Deze wrocht met het woord, voor en aleer Ezechiël daaraan denken kon.
De drie Getuigen in den hemel zijn steeds bij elkander, en openbaren Zich in het woord. Het komt er maar op aan, of het Gods woord is, en dat was het bij Ezechiël.
Zoo ging het ook met Daniël, toen het woord tot hem kwam: „Vrees niet, gij zeer gewenschte man! Vrede zij u. Wees sterk, ja wees sterk!" Hij gevoelde al de kracht van dit woord, want hij antwoordde: „Mijn Heere! spreek, want Gij hebt mij versterkt." (Dan. 10 : 19.)
Zij, die het Woord te brengen hebben tot een verloren menscliengeslacht, opdat er van gered worde, wat er van behoort gered te zijn, worden eerst zeiven door het Woord terecht gebracht en terecht gezet. Bij Daniël is het: „Sta op uwe standplaats!" Bij Ezechiël is het: „Sta op uwe voeten!" en Daniël staat op zijne standplaats, en Ezechiël staat op zjjne voeten, en hij, die vroeger niet hooren kon, hoort nu de stem, die tot hem sprak.
Het Woord komt tot ons en doet zijne wonderen; het maakt de dooden levend, het geneest de kranken, het reinigt de melaatschen, het vergadert de verdrevenen, het richt de gebogenen op, het doet'de dooven hooren, het maakt, dat de stommen spreken. Op het woord: Lazarus kom uit! komt Lazarus uit, al is hij gebonden aan handen en voeten; op het woord: Dochterken sta op! staat ook het dochterken op, al lag het onder de macht des doods; op het woord: Strek uwe hand uit! strekt de bezochte zjjne hand uit, al hing die, verdord zijnde, machteloos neder; en op het woord: Uwe zonden zijn u vergeven! gaat hij, die gedrukt lag onder zonde en schuld, henen gerechtvaardigd naar zijn huis. Dat is de macht van het Woord onzes Gods in het midden Zijner ellendigen, in het midden der Gemeente.
Ezechiël staat nu op zijne voeten en hoort door het woord naar het woord zijns Gods, dat verder tot hem komen zal.
En ik hoorde Dien, die tot mij sprak. Opmerkelijk! alsof de Profeet vroeger niet gehoord had, zegt hij nu, nadat de Geest hem op zijne voeten gesteld had, dat hij hoorde Dien, die tot hem sprak. Hij hoort zijnen Zender, den God der heerlijkheid, die van Zijnen troon der genade tot hem spreekt, en Ezechiël drukt met deze woorden uit, dat hij hart en oor van Hem ontvangen heeft om te hooren. Hij is bereid het woord te ontvangen. „Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid !" — Onze God doet geen half werk: als Hij den mensch in Zijnen Christus heeft opgericht, en hem vóór Zich op zijne voeten gesteld heeft, zoo geeft Hij hem ook een geopend oor, om Zijne stem te hooren, zoo dat Zijn woord tot in het binnenste zijner ziel ingaat.
( Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 maart 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 2.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 maart 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's