Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 2. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 2. (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vrees, die Gods knechten beknelt, als zij in de uitvoering van hunnen last den strijd te- gemoet gaan, wordt door des Ileeren woord : „Vrees niet! vrees n i e t ! " weggenomen. Zoo is het ook bij Jeremia (Hoofdst. I vs. 8 en 17): „Trees niet voor hun aangezicht", en „gij dan, gord uwe lenden en maak u op, en spreek tot hen alles wat Ik u gebieden zal; wees .niet verslagen voor hun aangezicht." En tot 's Heeren Apostelen heet het: „En Ik zeg u , Mijnen vrienden: A'ïeest u niet voor degenen, die het lichaam dooden, en daarna niet meer kunnen doen." (Luk. 1 2 : 4 . ) En terwijl onze God alzoo spreekt, wapent Hij Zijne gezanten met moed, standvastigheid en vertrouwen tegen alle redenen des volks, hetzij die bedreigingen en lasteringen zijn, of vleierijen behelzen. Zij hebben slechts hunnen Ileere te gehoorzamen en Zijne bevelen te doen, en Hij, die machtig is, hen te beschermen, heeft gezegd: „Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong, die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des Heeren, en hunne gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere."
Maar, moeten wij ons niet schamen zulk een volk te zijn, in wier hart vijandschap, haat en tegenspraak zich openbaart, als do Ileere God door Zijne knechten met Zijn Woord tot ons komt, om ons den weg des heils aan te wijzen? Is het niet vreeselijk, als dan moord en doodslag zich in onze zielen openbaart tegen Zijne getuigen, die in alle getrouwheid met den last huns Gods tot ons komen? Des menschen woord, des menschen last zullen wij hooren en op ons nemen, terwijl wij ons tegen het Woord onzes Gods zullen verzetten, en weigeren Zjjnen last, die licht is, op ons te nemen.
Doch de Heere onze God stoort Zich, in Zijne liefde tot ons behoud, niet aan onzen tegenstand, maar gaat genadiglijk door, want uit dat verkeerd en verdraaid geslacht vergadert Hij Zich Zijne Gemeente, eene Gemeente, die Hij in de lijdensschool brengt, en die Hij Zich daarin heiligt. En gelijk Hij allen en eenen iegelijk der Zijnen in zulke wegen van druk en kruis invoert en daarin loutert, opdat zij in waarheid Zijn Woord gelooven en op den Heere vertrouwen, —- zoo is dat inzonderheid waar voor alle 's Heeren knechten, die Hij Zich tot Zijnen meer bijzonderen dienst in do Gemeente verwekt; en waar deze dan moeten lijden om Zijns Naams wil, daar heet het troostrijk tot hen: „Indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zoo zijt gij zalig; en vreest u niet uit vreeze vau hen, en wordt niet ontroerd." 1 Petr. 8: 14. Houdt vol met het getuigenis Jesu, want het getuigenis Jesu is de geest der profetie. Blijft daarbij als bij Mijne woorden, houdt niet op te spreken, zwijgt niet stil.
Vs. 7. Maar gij — zoo spreekt God verder tot Ezechiël — zuil Mijne ivoorden tot hen spreken, hetzij (lat zij hooren zullen, of hetzij dat zij het laten zullen: want zij zijn wederspannig. Gij zult u om niets bekommeren, niet op hen zien, niet daarop letten, wat vleesch is en vleesch blijft, gij zult recht doorgaan, niet met uv;e maar met Mijne woorden, en het aan uwen Zender overlaten, welke uitwerking die woorden hebben zullen; er zullen er zijn die hooren, maar er zullen er ook zijn die niet hooren; en of gij nu al meent, dat niemand Mijne woorden hoort, en niemand zich aan Mijne woorden onderwerpt, nochtans zult gij Mijne woorden tot hen spreken, afziende van de vrucht, de uitkomst aan Mij overlatende; want Mijn Woord, dat uit Mijnen mond uitgaat, zal niet ledig tot Mij wederkeeren, maar het zal doen hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zjjn in hetgeen, waartoe Ik het zende.
Vs. 8. L)ocli gij, menschenkind! hoor hetgeen Ik tot u spreek; wees gij niet wederspannig, gelijk dat wederspannig huis; open uwen mond, en eet wat Ik u geef.
Liefelijk woord van vermaning, dat God spreekt tot hem, die mede een kind is van dit wederspannig huis, en die, zijnen aard en zijne natuur volgende, niet anders zoude doen, dan zijne broederen doen. Dit weet de Ileere zjjn God wel. Opdat nu echter Zijn knecht niet mede door hunne aanhoudende weerspannigheid zou verstrikt worden, legt God hem dezen breidel aan: „Wees gij niet ongehoorzaam, gelijk Israëls huis Mij ongehoorzaam i s " Hoor hetgeen Ik tot u spreek, wees gij niet wederspanuig, gelijk zij wederspannig zijn. Edocli, zult gij Mijne woorden tot hen spreken, zoo zult gij die eerst zelf moeten hooren en in u moeten opnemen; uw oor en hart zal enkel gehoor moeten zijn voor Mij en voor hetgeen Ik tot u spreek. Het zal met u moeten gaan, als met dien, die niet alleen de spijs hem voorgezet ziet, maar die ze ook nuttigt, gebruikt, eet, — opdat gij, met Mijne woorden vervuld, uw voedsel, uwe verkwikking, uwe sterkte er van hebt, en gelijk die uit do ingewanden Mijner barmhartigheid zijn voortgevloeid, gij ze ook als zoodanig zult kunnen wedergeven aan uwe broederen, Mijn volk. Daarom, open nu uwen mond en eet wat Ik u geef. Het eten van Mijne woorden moge uwen buik bitter maken, in uwen mond zullen zij echter zoet zijn als honig (Openb. 10 : 9). Dat die woorden zoet waren in zijnen mond, ondervond de Profeet, toen hij, in gehoorzaamheid aan het woord dezer vermaning, de rol hem gegeven nam en at. (Zie lloofdst. 3 : 1 . ) De honger naar het Woord zijns Gods was hem door het woord der vermaning niet vergaan, integendeel die honger was daardoor sterker geworden, gelijk het ook was bij David, toen hij zeide: „Gij zegt: zoek Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o Ileere!
Verberg Uw aangezicht niet voor mij, keer Uwen knecht niet af in toorn. (Ps. 27.) De Heere God trekt door Zijn spreken de ziel tot Zich, en houdt niet op voor dat zij zich geheel en al aan llem heeft overgegeven, zich in Hem heeft losgelaten, opdat de menscli eeuwig Zijn gewillige dienstknecht zij, en het bij hem in waarheid aldus zij: Hij doe dan met mij wat Hij doe; llij gebruike mij dan hoe llij mij ook gebruiken wil; Zijn wil is mijn leven! — Ezechiëls wederspannigheid is weggenomen door het woord zijns Gods: Wees gij, menschenkind, niet wederspannig!
Vs. 9. Toen zag ik, en ziet er was eene hand tol mij uitgestoken; en ziel, daarin was de rol eens hoeks.
Ziet! ziet! een uitgestoken menschenhand en in die hand de rol eens boeks.
Menschenkind! heet het totEzechiël, en eene menschenhand komt tot hem, en in die menschenhand is de rol der woorden Gods! Opmerkelijk gezicht! Diepe nederbuiging des Heeren! God komt tot den menscli, heeft gemeenschap met hein, doch op geene andere wijze dan in Zijnen Zoon, in Hem, in Wien God Zich geopenbaard heeft, — die een menscli onder de mensclien heeft willen worden, — en Wien als Zoon des Monschen de woorden Gods waren toebetrouwd.
Deze zoude zelf die rol eten, geheel in Zich opnemen, en in het midden der menschenkinderen, Zijne broederen, profeteeren, volkomen , volstandig; hetzij zij het zouden hooren of hetzij dat zij het laten zouden. Van Zijne dienstknechten eisclit Hij niet anders, dan hetgeen Hij zelf doet en zal doen, dan hetgeen Hij zelf heeft gedaan; en Hij vervult hen met den ijver voor Zijn huis, — dien ijver, waarin llij Zich zei ven niet heeft gespaard, maar heeft overgegeven, Gode tot eenen welriekeuden reuk, — dien ijver, die Hem heeft verteerd. En opdat Zijne dienstknechten dit zouden kunnen doen door en in Hem, daarom komt in hen de Geest, die hen stelt op hunne voeten, gelijk Hij dat Ezechiël deed; tot den Profeet Jesaia kwam een Seraf gevlogen, die met eene gloeiende kool, genomen van het altaar, zijnen mond aanroerde; en Jeremia's lippen raakte de Heere aan, zeggende: Zie, Ik geef Mijne woorden in uwen mond. Alzoo dan zijn hunne voeten geschoeid met bereidheid des Evangelies des vredes, en achten zij hun leven niet dierbaar voor zichzelven in den dienst, waartoe zij in het midden van een wederspannig volk geroepen zijn.
Vs. 10. En liij spreidde die (rol) voor mijn aangezicht uil ,• en zij was beschreven voor en achter; en daarin waren geschreven klaagliederen, en zuchting en wee.
De Heere God houdt den inhoud en de uitwerking Zijner woorden voor Zijnen knecht niet verborgen; wat den vreemden verborgen is, wordt aan deze knechten geopenbaard; deze heeten vrienden, gelijk de Heere Jesus tot Zijne discipelen zegt: „lk heb u vrienden genoemd", en van hen geldt: „Al wat Ik van Mijnen Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt". (Joh 15 : 15.) Zoo spreidt de Heere hier de rol voor het aangezicht van Ezechiël uit; hij ziet, dat zij is volgeschreven; aan des Heeren woorden is niet toe te doen, daar is ook niet van af te doen; zij bevatten den volkomenen raad des vredes, gelijk die zich ontplooit naar het eeuwig gemaakt bestek, naar het eeuwig voornemen Gods in Christus Jesus.
Maar het is dan toch geen liefelijk Evangelie, hetgeen Ezechiël leest? De rol bevat klaagliederen en zuchtingen wee! Neen, geen liefelijk Evangelie in ons oog, omdat liet geen Evangelie is naar den mensch, zooals hij zich gaarne voor den Ileere zijnen God staande houdt, en alle woorden Gods tot dat einde hebben en gebruiken wil. Zulk een Evangelie is bij onzen God onbekend en kan ook ons niet dienen, 's Heeren Evangelie is de dood voor onze zonde, voor onze hoogheid des harten, voor onze eigengerechtigheid; 't is de dood voor ons vleesch , dat zich der Wet Gods niet onderwerpt, en dat daarom 's Heeren tuchtiging moet ondergaan, Zijne roede moet gevoelen.
Daarom brengen de 'woorden Gods, die anders enkel zoetigheid voor ons moeten zijn, bij ons klaagliederen teweeg. Leest de klaagtoonen van 's Heeren volk in de Psalmen, leest ze bij Jeremia, hoort ze uit den mond van 's Heeren Profeten, en gij zult zien dat het einde er van voor allen, die er door geoefend worden, eene ware vrucht der gerechtigheid is; dat liet is een Evangelie, hetwelk de gebondenen vrijmaakt, de gevangenen verlost, de bedroefden vertroost, de aangevochtenen versterkt, de ellendigen uit al hunne nooden verlost, terwijl het de hooginoedigen en halstarrigen ternedenverpt.
Zoo brengen de woorden Gods dan ook zuchting teweeg.
Zijne gerechtigheid, zooals zij in waarheid is, drukt ter neder; en toch zij moet er zijn, zij moet geopenbaard, zij moet gepredikt worden zoo lang, totdat de mensch zich geheel en al aan die gerechtigheid onderworpen heeft, totdat al het zaad Gods gerijpt en ingeoogst is, totdat hemel en aarde samenstemmen in één zuiver akkoord, het lied des Lams: Hem, die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer, en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid!
En eindelijk niet alleen klaagliederen en zuchting, maar ook wee. Ja eindelijk ook weeën op de aarde, veel ellende van allerlei aard onder 's Heeren rechtvaardig oordeel, hetwelk gaat over alles en over allen, die zich verzetten tegen 's Heeren Gezalfden en tegen Zijne getuigen. Dat ondervond het weerspannig Israël; dat ondervinden degenen, die op de aarde wonen, wanneer de Satan over hen losgelaten wordt, die grooten toorn heeft, wetende, dat zijn tijd kort is; dat ondervinden zij bovenal, wier leven, geëindigd in de aanhoudende verwerping der genade Gods, niet anders zijn zal dan een eeuwig wee, een eeuwig ach! Want buiten zullen zijn de honden en de toovenaars en de hoereerders en de doodslagers en de afgodendienaars en een iegelijk, die den leugen liefheeft en doet, — en daar buiten is niet anders dan een onuitbluschlijk vuur, een poel die brandt van vuur en sulfer, waarin niet anders is dan weening der oogen en knersing der tanden; te laat berouw en bitter geween over de moedwillig verzuimde genadetijd en zaligheid; eeuwige wrok en wrevel, <lat men aan zulk een lot niets kan veranderen.
Voelt gij het eeuwige gewicht, acht dan wat tijdelijk is licht!
Laat los, en gij zult losgelaten worden!
Onderwerpt u Gode en den Woorde Zijner genade, en gij zult vrede vinden, vrede ten allen tijde, vrede op allerlei wijze.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 2. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's