Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tot verklaring van het Evang. Matth. IV : 1—11.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tot verklaring van het Evang. Matth. IV : 1—11.

Jesus van den duivel verzocht. (Vervolg.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II. De v e r z o e k i n g , in d r i e v o u d i g e g e d a a n te t o t J e s u s g e k o m e n , en d o o r H e m a f g e w e z e n.
Als de Heere Jesus veertig dagen en veertig nachten had gevast, hongerde Hem ten laatste. Lucas bericht: „Hij at gansch niet in die dagen"; Marcus meldt nog, dat Hij was „bij de wilde gedierten". Het getuigt alles duidelijk, dat de Heere Jesus, als de tweede Adam, op dezen van God om der zonden wil vervloekten aardbodem, onderworpen was aan een leven van nood, ellende, ontbering, van lijden en strijd. Dat Hij nu in de woestijn v a s t t e , was niet met o p z e t geschied, maar de omgeving bood Hem niets tot spijze; u, welk eene tegenstelling, deze woestenij bij den hof Eden, waar de eerste Adam aan niets gebrek had. Dat Hij het volle getal van veertig dagen en nachten vastende doorbracht, was evenmin uit b e r e k e n i n g , maar geschiedde door de leiding des Geestes. Had een Mozes veertig dagen en veertig nachten (Exod. 34) zonder spijze en drank doorgebracht, toen de HEEKE door hem Zijne heilige Wet zou doen afkondigen, — was een Elia „gesterkt door de spijze des engels" in zijnen ijver voor de gerechtigheid Gods (1 Kon. 19) even zooveel tijd vastende gebleven, — evenzoo geschiedde het bij de v o l k o m e n e v e r v u l l i n g in w a a r h e i d en g e e st d e z e r h e i l i g e w o o r d e n door d e n H e e r e J e s u s.
En zoo geeft ons dit vasten niet een gebod van eigenwillige onthouding, evenmin als het de kracht daartoe in der menschen doen leert; maar het predikt ons, d a t en h o e a l l e en d e m a c h t v a n h e t W o o r d G o d s in staat is om eenen mensch te dragen en te behouden, waar ook naar het zichtbare alle middelen tot onderhoud ontbreken. Dat echter Jesus d a a r n a hongerde, geeft ons te kennen, dat Hij „Zijnen broederen in a l l e s gelijk geworden", a l l e z w a k h e id o n z e s v l e e s c h e s d e e l a c h t i g is g e w o r d e n . Zie, in d e z e o n z e z w a k h e i d kwam de duivel tot Hem, gelijk wij lezen: „En de verzoeker, tot IIein gekomen zijnde, zeide: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze steenen brooden worden". Deze e e r s t e v e r z o e k i n g bedoelde, om Jesus aan de goede
Deze e e r s t e v e r z o e k i n g bedoelde, om Jesus aan de goede en trouwe zorge Gods Zijns Vaders te doen twijfelen, en zoo dan Z i c h z e i v e n te helpen. W e r k e l i j k is hier bij den Heere Jesua nood aanwezig; Hem hongerde, — en daar in de woestijn geene spijze, geene lafenis; niemand, die voor Hem zorgde. Nu treedt de verzoeker tot Hem, niet dadelijk in zijne ware gedaante als lasteraar en vijand Gods, maarzooals hij zich te slimmer vertoont „als engel des lichts", onder den schijn het goed te meenen. Jesus' lichaam is afgemat door het vasten, Hij heeft behoefte aan spijs. Welnu, zegt de verzoeker: „zoo Gij Gods Zoon zijt" spreek slechts en, wat Gij behoeft, staat U immers ten dienste. De duivel gaat in zijne verzoeking uit van de gemeenschap, waarin de Zoon met den Vader stond, en tracht juist langs dien weg van die gemeenschap af te brengen; hij sprak als 't ware tot den Heer: Gij zijt de Zoon Gods, de Geliefde des Vaders — zoo is het Zijn wil toch niet, dat Gij honger lijdt; maak slechts gebruik van de macht, die Gij als de Zoon hebt, en Uw nood is voorbij.
De verzoeker geeft een raad, die schijnen kon naar Gods wil te zijn, als in overeenstemming met het geloof des Zoons aan de heerlijkheid des Vaders.
Het antwoord des Heeren echter geeft te verstaan, dat Hij de verzoeking als zoodanig proeft en doorziet. „Doch Hij, antwoordende, zeide: Er is geschreven: de mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat." Met het woord, geschreven Deut. 8: 3, wijst de Heere deze verzoeking af, en bewijst daarmede Zijn geloof aan het Woord, Zyn betrouwen op den Vader. Hij handelt n i e t als de zondige mensch, die zijn leven in het zichtbare heeft, maar als de Eénige, alléén-Rechtvaardige, die in geloof Zich op Gods Woord grondt, daarin volhardt en daarvan alleen het heil verwacht; en toch, toch stelt Hij Zich niet als „de Z o o n Gods" den verzoeker tegenover, maar als m e n s c h, die Zijnen broeders in alles gelijk wilde worden, die aan al hunne zwakheden en nooden wilde onderworpen zijn, die Ziclizelven niet helpen kan, maar geholpen moet zijn door Zijnen God. Zoo heeft Hij dan de gedachten, die de duivel in Zijne ziel wierp, met het Woord van Zich geworpen, en heeft in geloove aan Zijnen Vader, aan Diens goedheid en trouwe zorg volhard, om a l z o o , Z i j n e n V a d e r v e r t r o u w e n d e, en niet door z e l f - h u l p , d. i. God w a n t r o u w e n d e , — uit den nood, dezen lichamelijken nood geholpen te zijn.
De eerste verzoeking is afgeslagen. — „Toen nam Hem de duivel mede naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels; en zeide tot Hem: Indien Gjj Gods Zoon zijt, werp U zeiven nederwaarts; want er is geschreven, dat Hij Zjjne engelen van U bevelen zal, en dat Zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eeniger tijd Uwen voet aan eenen steen aanstoot."
Met deze tweede verzoeking tracht de duivel den Heere Jesus in betrekking tot Zijne roeping in Israël met hoogmoed te vervullen, om nl. door hooge, vermetele, buitengewone, opzienbarende dingen Zich onder Zijn volk eene plaats als hunnen Verlosser te verschaffen; hij zegt als't ware tot Jesus: Wel, zoo Gij Gods Zoon zijt, doe dan eene daad, die U aanstonds bij het volk in aanzien brengt, — werp U neer van deze h o o g t e des t e m p e l s , en het volk zal U begroeten en zegenen als den uit den hemel gekomenen Messias; want wie vermag zulks en blijft onverlet? En had de Heere Jesus de eerste verzoeking afgewezen met het geschrevene Woord, — nu neemt ook de duivel de Heilige Schrift te baat, om te meer de verleiding ingang te doen vinden. Had Jesus te voren Zich tegenover den verzoeker betoond als vertrouwende op de voorzienigheid Gods, nu bedient ook de duivel zich van zulk een Schriftwoord, dat de bewaring verzekert van allen, die op God vertrouwen, om juist door dien weg den Heere Jesus tot het gaan en wandelen in eigene wegen, naar eigenen wil te drijven. Listig is de verzoeker, en aangrijpend deze zijne verzoeking, waarin het heet: doe als Zoon Gods een treffend teeken, iets buitengewoon groots, en — waartoe Gij geroepen zijt, nl. tot den Verlosser Israëls, daartoe is U op ééns de weg gebaand. Opmerkelijk is het, dat in het Schriftwoord, zooals de verzoeker het bezigt, de woorden ontbreken (zie Psalm 91 vs. 11 , 12): „in alle uwe wegen".
Deze woorden verzwijgt hij, laat ze weg; en zoo verminkt en verdraait hij Gods woorden willekeurig om het doel, dat hij beoogt, te bereiken. Dat „in al uwe wegen" zegt ons toch, dat God bewaart degenen, die in Zijne wegen gaan, zooals Hij zelf die wegen naar Zijn Woord heeft afgebakend.
De Heere Jesus slaat ten tweeden male den verzoeker af met het W o o r d . Jesus zeide tot hem: „Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere, uwen God, niet verzoeken". Heeft de verzoeker met verdraaing een Schriftwoord gebruikt, de Heere Jesus komt met een ander woord der Heilige Schrift (Deut. C: 16), opdat het openbaar zij, dat de Schrift niet met zich zelve in strijd is, en alzoo dit wapen, dat de duivel hanteert, Gods Woord, naar zijne hand zettende, hem zeiven verslaat.
En met dit woord: „Gij zult den Heere, uwen God, niet verzoeken" werpt Jesus alle hoogheid en vermetelheid neder, waarin men het niet aan God overlaat Zijne woorden en beloften te vervullen, z o o a l s en w a n n e e r Hij het doet.
En nu de derde verzoeking. „Wederom nam Hem de duivel mede op eenen zeer hoogen berg, en toonde IIem al de koninkrijken der wereld, en hunne heerlijkheid; en zeide tot IIem: Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij, nedervallcnde, mij zult aanbidden". Deze verzoeking bedoelde, om Jesus voor den overste der wereld, den god dezer eeuw, te doen buigen, om uit zijne handen de heerschappij over de wereld te verkrijgen.
Men stelle zich deze verzoeking aldus voor: Jesus werd gevoerd op eenen borg, van waar Hij Jerusalem overzien kon.
Naar de macht, met welke de verzoeker op het voorstellingsvermogen der ziel inwerken kan, laat hij Jesus in één oogenblik alles zien, wat maar heerlijk en begeerlijk op aarde zijn kan, en zegt: Aanbid mij, en dat alles is Uwe.
Dat de duivel zoo spreken kon als machthebber over de schepping Gods, is door den afval Adams, waardoor hij heer der wereld is geworden, — zooals de Schrift hem noemt: „overste der wereld, god dezer eeuw". Als zulk een machtige staat hij daar tegenover Jesus, den Zoon des menschen, den in onze p l a a t s m a c h t e l o o z e , arme en h u l p e l o o z e , en biedt IIem de heerschappij aan, die den Zoon Gods naar Psalm 2: 8 beloofd was: „Eisch van Mij, Ik zal de Heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uwe bezitting".
O, hoe aanbiddenswaardig schijnt die overste der wereld ons menschen toe, en wie laat zich niet door hem vervoeren!
Hier kwam hij met zjjne macht en heerlijkheid tot den mensch J e s u s ; maar de Heere Christus heeft Zich niet voor hem gebogen, in niets heeft Hij den god dezer eeuw gehuldigd, Hij, Die in alle opzichten God gediend heeft, Wiens lust het was des Vaders welbehagen te doen. — „Toen zeide Jesus tot hem: Ga weg, satan! want er staat geschreven: Den Heere, uwen Gods zult gij aanbidden, en Hem alléén dienen".
„Toen liet de duivel van Hem a f '.
Juist daarmede had de duivel zich in zijne ware gedaante geopenbaard, dat hij a a n b i d d i n g voor zich vorderde. Als vijand en tegenstander Gods wijst hem de Heere Jesus van Zich, maar wederom met het W o o r d (zie Deut. 6: 13).
Zoo stuitte do verzoeker bij den schijnbaar Machtelooze op eene macht, die hem te sterk was, die hem te schande maakte.
Zoo stuitte de verzoeker bij den schijnbaar Verlatene op eene gehoorzaamheid en trouw aan God en Diens Woord, die hem, den duivel, ter helle wees. De eerste Adam, ofschoon in een paradijs, temidden van alle heerlijkheid, is bezweken voor 's duivels verzoeking; de tweede Adam, in eene woestijn, temidden van alle ellenden, is staande gebleven; Hij heeft, hoewel in onze zwakheid des vleesches zijnde, over satan getriomfeerd.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Tot verklaring van het Evang. Matth. IV : 1—11.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's