Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schetsen uit Oostenrijk. II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schetsen uit Oostenrijk. II

(Vervolg van de schetsen in no. 8).

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De geschiedenis van het Aartshertogdom Oostenrijk in de eeuw der Reformatie is schoon, maar droevig en weinig bekend. Eigenlijk moet zij nog opstaan uit het graf der archieven : de Contra-Reformatie heeft haar werk te goed gedaan; niet alleen het levende, gesprokene woord werd vervolgd, ook liet geschrevene en gedrukte werd zorgvuldig opgespoord en vernietigd. De machtige kloosters en vorstelijke stichten bergen wellicht in hunne boekerijen nog menigen schat voor hem, die een blik wil slaan in Oostenrijks Protestantsch verleden, maar zij zjjn even moeilijk te bereiken als de archieven der adellijke geslachten, die bijna allen zouden kunnen getuigen van voorvaderen, die om des geloofs wille na langen, vruchteloozen strijd hunne goederen en hun vaderland verlieten, om in den vreemde als ballingen te leven en te sterven.
Laat ons hopen, dat weldra een zorgvuldig naspeuren van de voor elk toegankelijke archieven des rijks en van die van het huis des keizers veel licht over dezen veelbewogen tijd moge verspreiden!
Het is diep weemoedig zulke streken te bezoeken, waar vóór driehonderd jaren bloeiende gemeenten bestonden, en menig mi onbelangrijk stadje wekt herinneringen, die, hoe onvolledig ook, toch spreken van leven en strijd en van lijden om Gods Woord.
Zulk een stadje is Everdingen of Eferding aan de Donau in het Aartshertogdom Oostenrijk boven de Enns (Ober-Österreich). Wij Nederlanders denken bij dezen naam aan het Everdingen bij Kuilenburg aan de Lek, waar onze beroemde schrijfster Mevrouw Bosboom-Toussaint in 1526 eene onstuimige hagepreek doet houden 1). Zulke hagepreeken heeft het Oostenrijksche Everdingen zeker meermalen op de „stille weiden" buiten hare poorten gezien; want de Hoeren van deze eens belangrijke stad, de graven van Schaunberg (een in 1559 uitgestorven krachtig geslacht, dat eeuwen lang alleen aan het rijk en den keizer was onderworpen, en de hertogen van Oostenrijk deed beven) streden lang te vergeefs om vrije en geregelde Evangeliebediening in hunne burchten en in de dorpen en steden, die aan huil gezag waren onderworpen. In 1544 stelde Graaf Georg van Schaunberg, bij het overlijden van den roomschen geestelijke, een reeds eenmaal uit Oostenrijk verjaagd predikant in Eferding aan. Koning Ferdinand liet hem echter geene rust: hij moest hem reeds een jaar later ontslaan. Maar toen in 1559 de echtgenoot van de erfdochter des graven van Schaunberg, Vrijheer Erasmus I van Starliemberg, heer der Schaunbergsehe heerlijkheden werd, toen werd de reeds zoo aanzienlijke gemeente te Eferding opgebouwd door geregelde bediening des Woords en der Sacramenten en door goede Evangelische scholen.
Do zoon van Erasmus, Hoer Riidiger IX, vestigde zich op de burgt vau Eferding ter woon. Hij hield niet alleen voor zich en zijn huis een eigen slotprediker, maar hij stelde in de stad Eferding drie Evangelische predikanten aan, en voorzag de scholen van bekwame onderwijzers. Hoezeer hem de eeredienst der roomsche kerk tegenstond, bewijst het feit, dat de predikant Thomas Spindler in zijne lijkrede [Gedrukt te Ttibingen 1584, pag. 31] bij de begrafenis van den Heer Rüdiger van Starhemberg aanhaalt: De Vrijheer duldde niet bij den doortocht van keizer Maximiliaan II met zijn hof op den weg naar Regensburg (1576), dat de papisten hunne afgoderij en missen hielden in kerken, die hem toebehoorden.
Onder dezen keizer Maximiliaan, die zelf vóórliefde koesterde voor de gezuiverde leer, en als kroonprins in Sebastiaan Pfauser een' Lutherschen hofprediker hield, genoten de ontelbare Oostenrijksche Protestanten betrekkelijke geloofsvrijheid. In de bloeiende gemeente van Eferding en in vele andere kerken vond in dezen tijd van voorspoed en rust de duivel schoone kans om het zaad der tweedracht te strooien. De onzalige strijd der Flaccianen over de erfzonde brak vooral in Eferding u i t , waar Heer Rüdiger schuilplaats aan de uit Duitschland verdrevene onruststokers verleende, zoodat Eferding den naam van een Flacciaansch nest verdiende. Maar ten leste zuiverde Heer Rüdiger dit nest, en liet aan de strijdende predikanten hun ontslag binnen den tijd van een jaar aanzeggen. Hij stierf echter, vóór dat die termijn was verstreken, en zijn broeder Gundacker XI voerde zijn besluit uit en deed in 1584 alle Flaccianen vertrekken. Nu werd de zoozeer verdeelde gemeente allengs weer tot rust gebracht. Maar toen kwamen uitwendige beroeringen; de vervolgingen onder keizer Rudolf II, Matthias en Ferdinand I brachten vooral in deze streken opstanden bij de boeren te weeg en groote verdrukking; met de drie Evangelische staten van 't gewest: den Heeren-, Ridder- en Burgerstand, weerden ook de Heeren van Starhemberg hunne rechten op alle manier, zoodat de laatste Eferdingsclie predikant Magister Samuel Uebermann eerst in 1624 Oostenrijk verliet, en na herhaalde mislukte pogingen eerst in 1630, toen Eferding door den laatsten Protestantschen Heer van Starhemberg aan de katholieke familie vau Tüll werd verkocht, een roomsch geestelijke zich daar blijvend kon vestigen.
Toen kon dus ook Eferding tot de verlorene kerken van Oostenrijk geteld worden, zooals Raupach, de Hamburgsche predikant, die van 1732—1741 alles verzamelde, wat hij van het Evangelische Aartshertogdom Oostenrijk kon opsporen, zoo treffend de zoo vele voormaals aanzienlijke en bloeiende gemeenten aldaar noemt. Reeds hij betreurt het onvolledige zijner berichten, en begroet elke bijdrage, hoe gering ook, met vreugde. Hoeveel te meer moet in onzen tijd, waar die verlorene kerken (sedert het patent van tolerantie van keizer Jozef II, October 1781) op eenige plaatsen weer zijn verrezen, zorgvuldig naar dat verleden worden gezocht!
Helaas, men speurt zóó dikwijls te vergeefs! In Eferding voelt men zich op historischen bodem; de poorten en wallen zijn wel geslecht, maar in de verte wenken op eenen heuvel aan de Donau de prachtige bouwvallen van den trotschen Schaunburg, de wieg en zetel der Schaunbergsehe graven. De oude burcht van Eferding bestaat nog gedeeltelijk, omringd door het nieuwe kasteel, dat de vorst van Starhemberg in 1784 deed verrijzen; dezelve bergt het museum van het huis Starhemberg (de weder roomsch geworden tak kocht in 1660 Eferding terug), de verzameling der familieportretten en het archief; maar ach, niets spreekt daar van die geloofsovertuiging, waarvoor dat doorluchtige geslacht meer dan eene eeuw heeft gestreden. De groote boekerij of het archief, waarin zich nog de brieven moeten bevinden, die Dr. Maarten Luther 1) aan de Heeren Bartholonieus en Erasmus I (vader en zoon) heeft geschreven, is voor eiken bezoeker gesloten ; de kleine boekerij bevat niet eens een exemplaar der Vulgata: louter romantische, meest Fransche werken van het begin dezer eeuw; het museum spreekt van de eere en macht, waarmede de keizers van af Ferdinand I den weer roomsch geworden tak hebben overladen; als Rijksgraven sedert 1643, als Rijksvorsten sedert 1765 bekleedden de Heeren van Starhemberg steeds de hoogste betrekkingen aan het hof en in den Staat; zij bogen terecht op den onsterfelijken naam van den verdediger van Weenen in 1683: Graaf Ernst Rüdiger, en op den Veldmaarschalk Heer Guidobald, die in 1711 korten tijd Vice-koning van Spanje was.
Het oog wordt in het museum verblind door de schatten van jiiweelen, die aan reliquieën en hofgewaden prijken , maar het hart dwaalt onbevredigd te midden van al die tropheën, aan de Turken ontrukt, of, in nieuweren tijd, bij wedrennen gewonnen, terwijl het oor smartelijk luistert naar den ouden slotvoogd, die wel weet, dat Eferding het Marinianum is van het Romeinsche wingewest Norieum Ripense, en , dat in der „Niebelungennoth" de schoone Chriemhilde op hare bruidvaarc naar het Hunnenland met haren oom, den bisschop Piligrin van Passau in Euerdingen eene schuilplaats en nachtverblijf zocht tegen •de vele Beijersche straatroovers; — maar, die zich bij eene vraag naar den Protestantentijd schouderophalend afwendt, en wijst op de folterwerktuigen, de hellebarden en op het zwaard van den scherprechter, waarmede de oproerige boeren enketters werden afgemaakt.
Het huis Starhemberg is zijn afgod; met geestdrift wijst hij op de afbeelding van een krijgsman in vreemden dos: de mythische stamvader van het geslacht, die in 428 als aanvoerder der Gothen in den nevelachtigen tijd der volksverhuizing in het land boven de Enns moet zijn gekomen; hij spreekt van Graaf Ottokar III (gest. 1088). markgraaf van Stiermarken, als familieopperhoofd, van wien de Styrische panter in het trotsche •wapenschild stamt; als trouw dienaar van dit katholieke huis wil liij echter niets weten van Evangelische Ileeren van Starhemberg, en verkeert werkelijk in de meening, dat dit lastertaal is.
Den laatsten droevigen indruk maakte in het Mexicaansche museum (door den tegenwoordigen vorst verzameld, die eenige jaren in Mexico doorbracht) eene kleine Engelsche Bijbel, die tussclien eene afgrijselijke misgeboorte (half neger, halfvisch, waarvan de kastelein de echtheid wilde bezweren) en een Mexicaansch zadel, mede als curiositeit uit Mexico, prijkte!
Wellicht eene gift van een Ameiikaansch zendeling aan den vorst.
De zeer merkwaardige kerk van Eferding uit de 15de eeuw spreekt iets luider van het verleden. De gedenkteekenen op de zerken der laatste graven van Schaunberg getuigen voor den oplettenden van een levend geloof, maar er zijn grafsteenen van predikanten, die luider zouden spreken, indien niet eene bouten vloering ze bedekte.
Groote paardenmarkten en vijf-en-twintig herbergen zijn nu de roem van het kleine Everdingen: de vluchtige bezoeker vermoedt niet, dat de Protestantsche gemeente aldaar zich stil uitbreidt, en onbewust toch nog den zegen ondervindt van het lijden der voorvaderen. (Wordt vervolgd.)


Noten
1) Huis Lauernesse XXIX.
1) In Luthers werken wordt een brief aangehaald, dien hij reeds in 1524 aan vrijheer Bartholomeus van Starhemberg schreef. Hij vertroost hem allereerst over het afsterven zijner gemalin (Magdalena v. Losenstein) uit Gods Woord en vermaant hem geene vigiliën of missen voor de overledene te doen houden, daar zulke zaken door de monniken om des gewins wille zijn uitgedacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Schetsen uit Oostenrijk. II

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's