Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 3.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen de Profeet de rol, die zich bevond in de tot hem uitgestokene liand, had gezien, en haar inhoud had gelezen, nadat zij voor zijn aangezicht uitgespreid was, kwam wederom des Heeren woord tot hem, zeggende: Ys. I. Menschenkind\ eel wal gij vinden zult, eel deze rol, en ga, spreek tol hel huis Israëlsl Yoor den Profeet was het dus niet genoeg, het Woord zijns Gods te zien en te lezen, het moest ook bij hem naar binnen gaan, het moest opgenomen zijn in zijn hart; hij zelf moest er eerst mede vervuld zijn. Zoo gaat het met liet woord des Heeren. Zal het zijn nut doen, dan moet het in de eerste plaats bij den persoon, tot wien het komt, eene kracht Gods tot zaligheid geworden zijn, zal het daarna als eene kracht des Heeren, als een levend woord van hem kunnen uitgaan en anderen tot heil verstrekken. De bloote wetenschap, dat het woord — de rol — klaagliederen en zuchting en wee bevat, baat zeer weinig; dat maakt eenen Ezechiël niet tot Profeet, eenen mensch niet tot Christen; maar de persoonlijke ervaring, dat het alzóó en niet anders in waarheid is, maakt bekwaam tot de roeping Gods, die van boven is. Dan zal Ezechiël spreken tot het huis Israëls, dan zal ieder geroepene in den dienst des Heeren tot het volk spreken, gelijk het Gode welgevallig is en den dienstknecht en die hem hooren tot zegen kan zijn.
Vs 2. Ezechiël verstaat dat; onder 's Heeren behandeling wijkt des menschen wederspannigheid en onverstand. Immers wij lezen: Toen opende ik mijnen mond, en Hij gaf mij die rol te eten. Op het woord: „Menschenkind, eet!" opent hij zijnen mond. Ezechiël heeft begeerte naar het Woord zijns Gods; verlangt, om er mede vervuld te worden, om er door geleerd, verkwikt, gereinigd, geheiligd, en alzoo bekwaam gemaakt te worden tot zijne zoo gewichtige als heerlijke roeping; en de Heere zijn God vervult de begeerte Zijns knechts, die Hij zelf heeft gewekt. Ilij geeft hem die rol te eten, d. i. Hij verzadigt hem met Zjjn Woord. Het land, hetwelk Hij te voren dorstig gemaakt heeft, verrijkt Hij grootelijks. Heeft Hij ons hongerig en dorstig gemaakt naar Zijn Woord, Hij zal dien honger en dorst ook met Zijn Woord vervullen. — De Heere, die roept en zendt, geeft Zijnen Evangelisten mond en wijsheid, kracht en blijdschap, zoodat lijden noch strijd hun te zwaar is voor den Naam des Heeren.
Vs. 3. En Hij zeide tol mij: Menschenkind! geef uwen buik te eten en vul uw ingewand met deze rol, die I/i u geef. Ezechiël neemt niet de rol en eet, hij grijpt niet eigenmachtig hot Woord aan en gebruikt het, — neen, hij wacht en let op de handeling zijns Gods; hij wacht op Zijn geven.
In dit opzicht is hij gansch lijdelijk. Hij hoort de stem, ziet de hand, ziet de rol, wordt vervuld met begeerte, en . . . het oogenblik is daar, dat Dezelfde, die hem geboden heeft te eten, ook Zijne hand uitstrekt en hem te eten geeft. Zoo weet de Heere God door Zijn Woord alle aanmatiging ten onder te houden, alle eigenwillige handeling des menschen te voorkomen en hem te doen wachten op Zijn handelen. Als God ons eens op Zijne school zet, ons persoonlijk onder handen neemt, dan vallen bij ons de rechtzinnige w o o r d e n , — daarentegen zijn er rechtzinnige d a d e n . Het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht. Men s p r e e k t niet over lijdelijkheid, men is waarlijk lijdelijk, in dien zin namelijk, dat men zich in waarheid door zijnen God laat behandelen en besturen naar Diens wil, die alleen heilig is en goed, en men zich l a a t zaligen; men doet naar Zijn woord en gebod, en is alzoo zalig.
Toen at ik, zegt dan ook de Profeet. Geene gedachte aan tegenspraak, geen „ja maar, hoe zou ik kunnen!" God heeft gesproken en gegeven, en hetgeen God gesproken en gegeven heeft, dat heeft Ezechiël ontvangen en in zich opgenomen. Zie, daarheen voert de ware lijdelijkheid: zij doet ons handelen en wandelen in de geboden en wegen des Heeren.
En hel was in mijnen mond als honig van ivege de zoetigheid. Het luidt hier als bjj Jeremia 5 vs. 16: „Als Uwe woorden gevonden zijn, heb'ik ze opgegeten, en Uw woord is mij geweest tot vreugde en blijdschap mijns harten," Het ziju de rechten des Ileeren, waarvan David zegt, dat zij zoeter zijn, dan honig en honigzeem (Ps. 19), en waarvan hij uitroept: „Hoe zoet zijn Uwe redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijnen mond." (Ps. 119.) Die woorden zijn voor Ezeehiël, gelijk zij voor Johannes waren, toen hij het boek uit de hand des engels nam en opat, — zij zjjn hun beiden in hunnen mond zoet als honig, al maken zij ook later hunnen buik bitter. Ja de woorden Gods zijn zoet allen, die er lust in hebben; zij zijn zoet, zeer zoet, omdat zjj goed, zeer goed, volmaakt zijn. Die woorden mogen behelzen klaagliederen, zuchten en wee, zij mogen bevatten zoowel oordeelen als zegeningen, de inhoud derzelve moge voor een tijd bedroeven, doen zuchten, klagen en weenen, veroorzaakt zijn door de zonde en ongerechtigheid, waarin de mensch loeft, en waaraan hij vasthoudt tegen des Heeren Woord in , — nochtans is het einde dier woorden niet anders, dan eere Gods in de verheerlijking van al Zijne deugden, en zaligheid van hen, die daardoor gelouterd en behouden worden.
Honigzoet is het Woord dengene, die zich door hetzelve laat bestraffen, God recht en gelijk gevende in hetgeen Hij van hem en van een zondig geslacht zegt, en die het daarom met den Profeet Jesaia ook hartgrondig betuigt: „Wij hebben ook in den weg Uwer gerichten U, o Heere, verwacht; tot Uwen Naam en tot Uwe gedachtenis is de begeerte onzer ziel." (Hoofdst. 26 vs. 8.) Honigzoet is het Woord voor den Profeet, den dienstknecht des Heeren, en voor de Gemeente, die het met God eens is geworden, en die in Zijn welbehagen, dat in den Zoon des welbehagens alle volheid woont, haar welbehagen heeft; honigzoet voor allen , wien het om de waarachtige vervulling van het recht der Wet te doen is, en dat recht naar Gods genadig bestel in Christus vervuld zien, wanneer zij met den Profeet het oog mogen slaan door het doorzichtig azuren uitspansel henen op den saffieren troon, en op dien troon zien zitten den Zoon des menschen, zijnde vervuld en omgeven met de heerlijkheid der genade.
Zoo maakte God Zijne geroepene knechten bereid tot Zijnen dienst. Hij maakt hen tot reine vaten door het Woord, dat Hij tot hen gesproken heeft, opdat zij in Zijne hand met het reine Woord reinigen mogen de onreine vaten Zijns huizes, welke God tot Zijnen dienst verkoren heeft.
't Verdriet God niet, denzulken alles te zeggen, en met Zjnen last hen te verwaardigen.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 3.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's