Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 3. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 3. (Vervolg.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 9. Ezechiël verhaalt verder: En Hij zeide tot mij: Menschenkind.' ga henen, kom tol hel huis lsraêls en spreek tol hen mei Mijne woorden. Zoo luidt ook de last aan Jeremia gegeven: „Gij dan, gord uwe lenden, en maak u op, en spreek tot hen alles, wat Ik u gebieden zal." Deze beide Profeten, Jeremia en Ezechiël, zijn gezonden tot het huis Israëls; de eerste tot hen, die in Jerusalem en in het land Israëls zijn gebleven; de ander tot hen, die gevankelijk zijn weggevoerd en zich in Babel bevinden. Onder beiden heeft God nog Zijn zaad, al treedt dat in Babel meer aan het licht, dan in de heilige stad. Toch was ook daar nog een moorman en een Baruch. "Wij tellen nu maar niet verder! — „Ga henen, kom tot het huis Israëls," — tot hen, die Mijn volk zijn, en die zich o zoo gaarne Mijn volk noemen, zich gaarne daarop verheffen en als zoodanig niet weinig zich willen laten gelden. Ik wil hun met u te zenden toonen, dat Ik hen nog ken, al weigeren zij Mij te kennen; dat Ik Mijns verbonds nog gedenk, hetwelk Ik heb opgericht met Abraham, Izak en Jakob, al werpen zij het achter hunnen rug. Gij zult tot hen spreken, doch gij zult M ij n e w o o r d e n spreken.
Reeds eenmaal had de Heere dit aan Ezechiël gezegd (Hoofdst. 2 : 7 ) ; Hij herhaalt het hier. Ezechiël heeft zich dus over de Heidenen niet te bekommeren; dat zal God op Zijnen tijd doen; hij heeft zich met dezen niet te bemoeien, maar wel met het huis Israëls. Tot dat huis heeft hij henen te gaan en te spreken 's Heeren woorden. — J a , daarop komt het aan bij den Profeet* en bij alle dienstknechten des Heeren, te gaan tot hen, tot wie zij gezonden worden, zonder naar anderen te vragen, tot wie zij wellicht liever zouden gaan, en dan tot hen te spreken niet hunne, maar 's Heeren woorden. Zoo volgde Paulus des Heeren roeping naar Macedonië, latende zijn eigen voornemen, om naar Bithynië te reizen, varen, en verwierp hij in de verkondiging des Woords alle bedekselen der schande , kwam niet met zijne woorden, maar met hot getuigenis Gods; hij kende de roeping, waartoe hij geroepen was. Christus, zegt hij I Cor. 1 : 17, heeft mij gezonden, om het Evangelie te verkondigen, niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis Christi niet verijdeld worde, maar — gelijk hij op eene andere plaats zegt — in betooning des Geestes en der kracht.
Hij sprak het Woord zijns Gods; trouwens, iets anders kan niet baten, niets volkomens komt voort uit den mensch. Zoo had dan ook Ezechiël te doen; hij had niet zijne gedachten, maar 's Heeren gedachten te volgen, niet zijne woorden, maar 's Heeren woorden te spreken, en aan dat Woord zou het hem niet ontbreken, want God onthoudt dat niet aan hen, die Hij in Zijnen dienst geroepen heeft. Bij Hem is de volheid, en Hij maakt tot alle dingen bekwaam; Hij doet boven bidden en verstaan ; Hij geeft overvloedig, maar geeft niets onnoodig. Yreemde talen heeft Ezechiël niet noodig; hij kan in zijne eigene taal tot het volk spreken. — Let nu echter wel op deze orde : aan den Profeet wordt eerst de rol des boeks gegeven, alsdan wordt hij tot het volk gezonden. Die orde geldt bij alle knechten des Heeren, opdat zij niet hunne gedachten en meeningen vertellen, veeleer als uit den mond Gods verkondigen hetgeen zij van Hem geleerd hebben.
Vs. 5. Nu vervolgt de Heere verder, den Profeet opmerkzaam makende op het hooge gewicht zijner roeping : Want gij zijl niet gezonden tot een volk, diep van spraak en zwaar van tong, maar tol het huis Israëls; niet tot vele volkeren, diep van spraak en zwaar van tong, welker woorden gij niet kunt verstaan: zouden zij niet, zoo Ik u tol hen gezonden had, naar u gehoord hebben ?
God zond Zijnen Profeet tot het volk waartoe hij behoorde, tot wie Hij in de eigene taal spreken kon. In die taal zijn zij elkander niet barbaarsch, niet vreemd, maar zij verstaan elkander. Toch is het moeilijker, als wanneer Hij hem zou zenden tot vreemde volken.
Nog was het de tijd des Heeren niet, dat de gaven der talen zouden geschonken worden aan hen, die geroepen worden 's Heeren Woord te verkondigen. Dat geschiedde eerst in de volheid des tijds, gelijk wij weten op den dag van Pinksteren, vijftig dagen na de opstanding des Heeren Jesus, en het had zijn hooge doel: het was de tijd, dat het Evangelie, naar het welbehagen Gods, moest gebracht worden tot alle volkeren. „Gaat henen in de geheele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen", zoo luidde toen de lastbrief aan 's Heeren Apostelen. Zouden zij aan dien last kunnen voldoen, zoo moesten zij niet alleen aangedaan zijn met kracht uit de hoogte, om het Woord te spreken naar de meening des Geesles, maar zij moesten ook het vermogen hebben, om dat te doen in de taal en in den tongval van de volken deilanden, waarhenen zij gezonden werden. En het is geschied en heeft geduurd, zoolang het dienstbaar was tot uitbreiding van het Koninkrijk Gods. Toen men echter daarmede zichzelven ging behagen, gelijk dat geschiedde in de Gemeente van Corinthe, hield deze buitengewone bedeeling des Geestes spoedig op. In Ezechiëls tijd bleef Israël nog het met de woorden Gods bevoorrechte volk, gelijk Paulus ons in Rom. 3 : 2 leert. God, die een God van orde is, wilde Zijn Woord en Zijne Wet onder hen bewaren, totdat de tijd daar was, dat naar Zijne belofte ZÜa e Wet en Zijn Woord zou uitgaan van Jerusalem.
Eene vreemde taal te spreken had Ezechiël dus niet noodig.
Om Israëls volk echter zóó te doen hooren, dat zij zich gewonnen gaven onder het Woord, daartoe was iets anders noodig. Daarop wijst God Zijnen knecht, en waarlijk, het strekt Israël niet tot eer. Doof toch zullen zij zijn, ofschoon de Profeet de hun bekende taal spreekt. Want zoo hardnekkig maakt de eigengerechtigheid eenen inenscli, dat hij in hoogmoed en eigenwaan op zichzelven betrouwt en zich aan het Woord des Heeren niet stoort; degenen daarentegen, die den last hunner zonden gevoelen en hun afzijn van God, verblijden zich over de hand, die zich in ontferming tot hen uitstrekt. Hoeren en tollenaars, zegt Christus, zullen eerder in het Koninkrijk der hemelen ingaan, dan g i j.
Zoo zegt God: zouden zij, t. w. die vreemde volken, de Heidenen, niet gehoord hebben, zoo Ik u tot hen gezonden had? Immers ja! Dat is gezien aan Nineve, dat zich bekeerde op de prediking van Jona, terwijl Israëls volk, de massa genomen, zich tegen het woord hunner Profeten verhardde, gelijk wij zien aan Jeremia, die, hoewel hij ernstig getuigde van Jerusalems ondergang, nochtans bij koning en volk geen geloof vond aan de woorden, die hij in 's Heeren Naam tot hen sprak. Nemen wij het ter harte ; zoo gaat liet met een volk, dat beweldadigd is met de woorden Gods. Dat woord verbreekt of verhardt, het ontbindt de knoopen der ongerechtigheid of maakt die des te vaster. De genade, geestelijk verstaan, maakt klein en nederig, zij doet de wapenen nederleggen voor de voeten des grooten Konings ; de genade, vleeschelijk gevat, verstijft en verstokt, maakt hooggevoelende en brengt een schild op het hart, waarop de pijlen, de woorden uit 's Heeren mond, afschieten, meer als op het hart dergenen, die nimmer met de bedeeling der genade begiftigd waren.
Vs. 7. Maar het huis Israüls wil naar u niet hooren, omdat zij naar Mij niet willen hooren; want hel gansclie huis Israëls is stijf van voorhoofd, en hard van hart zijn zij. Geene hartverheffende tijding- voor den Profeet. Hij moet spreken tot een volk, dat naar hem niet hooren wil, en — waarom niet? Omdat het naar God niet hooren wil. Een eenvoudige alles afdoende reden; immers een volk, dat naar God en naar Zijn Woord niet hooren wil, hoort ook niet naar het woord van Zijne gezanten. De Heere Jesus zegt daarvan tot Zjjne discipelen (Joh. 15), zij zullen u niet hooren, oindat zij Mij niet hooren; en dat doen zjj, omdat zij den Vader niet kennen en Hem niet aannemen; en in de gelijkenis van den rijken man en den armen Lazarus zegt Hij: „Zij hebben Mozes en de Profeten; indien zij naar die niet hooren, al zoude iemand uit de dooden opstaan, zij zouden zich niet laten gezeggen." En bij de opstanding Christi is het gebleken ; Hij i s uit de dooden opgestaan. Heeft nu het volk zich laten overtuigen? Geenszins, het feit geloochend, Zijne discipelen voor dieven en leugenaars gescholden, eerder dan zich aan hun eenparig getuigenis te onderwerpen en schuld te bekennen.
Zoo is de gesteldheid van ons menschenliart in zijne vijandschap tegen de gerechtigheid en de waarheid Gods; waarvan iemand, die het erkende, eens terecht gezegd heeft:
Al kwam Gods eigen Zoon
Gestegen van Zijn troon
En Hij geen hooger kracht
Van boven medebracht,
Nog zou ons hart niet breken.
De Heere God kent de gesteldheid en het hart van Zijn volk, en dat zulks Hem niet weerhoudt, om den arbeid Zijns Woords aan hen ten koste te blijven leggen, is enkel genade. Gelukkig zij, die daardoor terneder geworpen, verbroken en verbrijzeld worden : zjj genieten daarvan de zalige vruchten.
God kent Zijn volk, want, zegt Hij, het gansche huis Israëls is stijf van voorhoofd, en hard van hart zijn zij. Is het niet, alsof wij lezen : Zij hebben hunne oogen dicht gedaan en hunne ooren gestopt, zoodat zij niet kunnen hooren en inefc het hart verstaan en zich bekceren, en Ik hen geneze!?
Nochtans mag het Ezechiël niet terughouden in zijne zending, in zijn spreken van het Woord des Heeren. Billijk mag hij als menschenkind vrees koesteren, dat hij het voor het onbeschaamde voorhoofd en voor het harde hart des volks verliezen zal, dat hij moedeloos en versaagd zijne prediking zal moeten opgeven ; doch Hij, die hem zendt, weet raad.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 april 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 3. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 april 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's