Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 3. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 3. (Vervolg.)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 10, 11. Verder zeide Hij lot mij: Menschenkind! vat al Mijne woorden, die Ik tol u spreken zal, in uw hart, en hoor ze mei tiwe ooren. En (ja henen, kom lot de weggevoerden, tot de kinderen uivs volks, en spreek tot lien: Zoo zegt de Ileere HE ERE: hetzij dat zij hooren zullen, of hetzij dat zij hel laten zullen. Ezechiël, in zijn ambt bevestigd zijnde, ontvangt zijnen lastbrief; hij legt dien open voor aller oog, zich niet latende weerhouden door valsche schaamte, aan den mensch zoo eigen; in alle eenvoudigheid des harten deelt hij ons mede, met welke ernstige vermaningen die lastbrief vergezeld ging. Letten wij op hetgeen hij bericht. „Verder zeide Hij" — Zijn groote Zender — „tot mij: Menschenkind, vat al Mijne woorden, die Ik tot u spreken zal, in uw hart en hoor ze met uwe ooren!" dat is met andere woorden: Geef in de bediening, waarin Ik u gesteld heb, nauwkeurig acht op alle Mijne woorden, beoordeel ze niet naar uwe wijsheid, keur gij die niet, toets ze niet aan uw inzicht, zoodat gij het eene er van zoudt opnemen en het andere zoudt laten varen; neen, maar wees zoo nauwlettend op hetgeen Ik tot u spreken zal, houd u er zoo stipt en getrouw aan, dat gij geene Mijner woorden, zelfs niet één enkel er van laat vallen, vat ze allen te zamen, — allen, zonder onderscheid, — en neem ze op in het binnenste van uw gemoed, in uw hart; leg ze daar neer als een kostelijke schat, bewaar ze als een zaad, waarvan niets mag verloren gaan, opdat het, uitgestrooid ter zijner tijd, ook Mij vrucht drage te zijner tijd. Hoor ze daarom niet alleen met uwe ooren, maar neem ze op in uw hart, onderwerp u er geheel aan, versta ze ook met het hart, Mij geloovende in al hetgeen Ik tot u spreken zal, hoe tegenstrijdig zich ook het een of ander aan u moge voordoen.
Dat is de roeping van alle getrouwe Godsgezanten; zij hebben al de woorden des Heeren op te nemen in hun hart, en geene er van te verbergen voor het volk, tot hetwelk zij gezonden worden, terwijl het eveneens een genadig voorrecht is voor allen, die op hunne getuigenis acht geven, als zij doen, gelijk Maria deed, en de woorden, die van 's Heeren wege tot hen komen, aannemen en allen te zamen bewaren, dezelve overleggende in hunne harten.
Ezechiël, dus toegerust, hoort het bevel: Ga henen, kom tot de weggevoerden, tot de kinderen uws volks! — God de Heere heeft een toegerust volk; een ieder van hen is bereid den strijd aan te binden tegen zonde, Satan en wereld; een ieder van hen, staande in de plaats, waarin God hem geroepen en gesteld heeft. Het is waar, in zichzelven zijn zij vreesachtig; zij zoeken den strijd eerder te ontgaan, willen dien liever niet, nochtans gesterkt en bemoedigd -door liet woord van hunnen God, treden zij, in Christus hunnen Heelden strijd, die hen wacht, door alle vreezen en beven henen, fier tegemoet. Gesterkt en bemoedigd door het woord zijns Gods: „Zijt niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet, want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen, om u kwaad te doen, want Ik heb veel volks in deze stad" (Hand. 18: 9, 10.) blijft de vreesachtige Paulus te Corinthe, leerende onder hen het Woord Gods een jaar en zes maanden; en zien wij het wormke Jakobs het slijk der straten betreden, alles schade en drek achtende om de uitnemendheid deikennis van Jesus Christus den Heer, en in den strijd, die daarmede gepaard gaat, achten zij het eigen leven niet dierbaar, zooals het blijkt bij Stefanus en bij allen, die oin des Woords wil gegaan zijn en gaan door eer en oneer, door goed en door kwaad gerucht.
God zendt Zijne gezanten niet tot een heilig volk, maar tot een krom en verdraaid en tegensprekend geslacht; tot hen, die weerspannigen, wederwilligen genoemd worden en het ook zijn. Dat zegt ons het woord: tot de kinderen uws volks, de weggevoerden. 19 het, dat dit woord bij den Profeet aan de eene zijde alle verheffing des geestes wegneemt boven degenen, tot wie hij gezonden wordt, —- aan de andere zijde moet het des Profeten ziel wel met innerlijke smart vervuld hebben, dat de Heere, de God van Israël, Israëls kinderen, met het oog op hun bestaan, hier niet noemt Z i j n maar uw volk. Zoo sprak God ook eenmaal totMozes: „Ga henen, klim af! Want u w volk, dat g i j uit Egypteland opgevoerd hebt, heeft het verdorven"; en hoe dat woord dien man Gods getroffen heeft, weten wij uit de geschiedenis. Het is alsof 's Heeren rechtvaardige toorn dermate tegen Zijn volk is ontstoken, dat Hij gereed is Zijne betrekking op hen af te breken, gelijk het geschied is door het woord des Heeren Jesus. toen Hij van Jerusalems tempel, het huis des Heeren, dat door lsraëls kerkvorsten tot een moordenaarskuil was • gemaakt, zeide: „Ziet, uw huis wordt u woest gelaten." En stad en tempel zijn verwoest; doeh aanmerkt de lankmoedigheid en verdraagzaamheid Gods! niet eer, dan nadat door Zijne goedertierenheid, nadat Israël zijnen Vorst Messias had verworpen, nog veertig jaren lang het woord des Evangelies onder hen was verkondigd, — en wel door hunne broederen, die door den Heere hunnen Ontfermer geroepen waren, om met het woord van Zijne genade en waarheid in het midden van hun volk op te treden. Zij spraken tot hen het Woord des levens, hetzij zij het wilden hooren, of niet. — Denzelfden last heeft ook Ezechiël; het wordt hem bij herhaling gezegd: spreek tot hen, en zeg tot hen: zoo zegt de Heere HEERE: hetzij dat zij hooren zullen, of hetzij dat zij het laten zullen. Geene bekommering er over, Ezechiël! of het Woord zal worden aangenomen, dan wel verworpen, de vrucht der prediking den Heere toebetrouwd en overgelaten, -die Zijne uitverkorenen wel bijeen brengen zal, — heb gij slechts daarover bekommering, dat gij spreekt M i j n woord.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 3. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 4 Pagina's