Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiel 3. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiel 3. (Vervolg.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 22. En de hand des Heeren was daar op mij ; en Hij zeide tot mij: Maak u op, ga uit in de vallei, en Ik zal daar met u spreken.
Te Tel-Abib aan de rivier Chebar was de Heere God tot Zijnen knecht gekomen, had hem bevestigd in zijn ambt als wachter, en hem wederom heilzame onderwijzingen gegeven, die den Profeet zeker ter harte zijn gegaan. Daarna voert de hand of de Geest des Heeren hem uit naar de vallei, en aldaar zal God verder met hem spreken. Aandrang tot profeteeren mocht Ezechiël gevoelen door den drang des Geestes, die op hem kwam, toch zal hij nog vooraf eene openbaring Gods hebben , hem zelf ter versterking in zijne heilige roeping. Daarom wordt hij afgevoerd naar de vallei. Dat is voor ons beeld van de plaats, waar 's Heeren heerlijkheid in genade geopenbaard wordt aan gevallen Adamskinderen, aan een menschenkind, waarmede Hij Zijne bemoeienissen heeft, — tot nut van dien menscli en tot heil van het volk, waarover hij als wachter is gesteld, of in welks midden hij verkeert. Wij hebben geene hooge bergen te beklimmen of in een afgrond neder te dalen, om 's Heeren heerlijkheid te aanschouwen; wij klimmen tot God niet op of dalen niet tot Hem neder. Neen, in het lage land, waarin wij wonen, in onze woestijn of op de vlakte onzer vallei, daar komt Hij tot ons. Wij zien het aan Mozes bij den brandenden braambosch, en aan Jozua in de vlakke velden van Jericho. (Exod. 3 : 12; Joz. 5: 13.) Hij, hoewel tronende in het hooge en verhevene, woont nochtans ook bij dien, die eens verslageuen en verbrokenen (nederigen) geestes is. Onze God heeft daarin Zijn behagen, om als Koning der eere te rijden door de vlakke velden. Daar zal Ik met u spreken.
Vs. 23. En ik maakte mij op, en ging uit in de vallei, en ziet, de heerlijkheid des Heeren stond aldaar, gelijk de heerlijkheid, die ik gezien had bij de rivier Chebar, en ik viel op mijn aangezicht.
Ezechiël draalt niet, maar spoedt zich naar de plaats, hem door God aangewezen; doch reeds vóór hem is de Heere daar.
Ezechiël ziet daar reeds staan de heerlijkheid des Heeren, diezelfde heerlijkheid, die hij gezien had bij de rivier Chebar, en die hij ons beschrijft in zijn eerste Hoofdstuk, de heerlijkheid van den God der genade, Israëls Verbondsgod. Als de Heere God ons bezoeken wil met Zijn heil, dan heeft Hij niet eerst daarover te denken om het daartestellen, maar het staat reeds gereed op de plaats, door Hem gewild —- in de vlakte; wij zijn slechts van onze hoogte af daarhenen te brengen, waar het is, om er in gezet te worden, om het te genieten; en dat doet des Heeren Geest. —
Reeds eenmaal had Ezechiël deze heerlijkheid gezien, en toch, het tweede gezicht ervan heeft geene andere uitwerking op hem, dan het eerste bij hem gehad heeft; hij valt op zjjn aangezicht. Wie zal blijven staan voor de openbaring der heerlijkheid Gods ? Geen mensch, hoe begenadigd ook, geen Johannes, geen Ezechiël. Petrus, toen hij iets van de genade des Heeren ervoer, riep uit: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch!" Maar dit is het dan ook juist, wat openbaar wordt bij elke openbaring van 's Heeren heerlijkheid in genade, t. w. het waarachtige bewustzijn onzer verlorenheid, het waarachtig gevoel van ons niets-zijn voor God.
Vs. 24. Toen kwam de Geest in mij; die stelde mij op mijne voeten, en Hij sprak met mij, en Hij zeide tot mij: ga, besluit u binnen in uw huis.
Wederom richt de Heere God Zijnen dienstknecht op door de kracht Zijns Geestes, gelijk Hij dat ook had gedaan bij Zijne eerste verschijning aan den Profeet (Hoofdst. 2 : 2).
Hij kent onze zwakheid, en het verdriet Hem niet, — Hij, die den wees en de weduwe staande houdt — ook den gebogene, dengene, die voor Hem en voor de volheid Zijner genade nederstort, op te richten. Hij weet met dezulken te spreken ter rechter tijd en voegt hun troostrijke woorden toe; Hij stelt hen niet bloot aan noodeloos en doelloos gevaar. Mocht Ezechiël het al meenen, dat de tijd tot openlijk optreden in het midden van zijn volk voor hem gekomen was, zijn God is van andere gedachten; Hij, die weet, wat Zijn knecht den volke zal hebben te boodschappen, weet het ook, hoe het Woord bij hen zal ontvangen worden, welk een krijg tegen den Profeet zal ontbranden; daarom krijgt hij bevel, zich vooralsnog te besluiten in zijn huis, zich daarbinnen te houden en zich niet vrij naar buiten te bewegen, nl. in zijne roeping als Profeet. Dat er groot gevaar voor hem bestond, wordt hem niet verborgen gehouden. Immers zoo gaat de Godsspraak voort:
Vs. 25. Want u aangaande, menschenkind! ziet, zij zouden dikke louu en aan u leggen, en zij zouden u daarmede binden; daarom zult gij niet uitgaan in hel midden van hen.
Indien dus Ezechiël, bewust van zijne roeping, thans reeds in het midden van de Joden te Tel-Abib was opgetreden, met het woord der Profeten, dat zij gesproken hadden tegen hen en hunne broederen te Jeruzalem, dan zou het alleen deze uitwerking hebben, dat hij zelf er onder leed, zonder dat het naar het doel des Heeren zijne vrucht zou hebben. Geestelijk of lichamelijk, of misschien wel geestelijk en lichamelijk beiden, zou het hem slechts aan zware banden leggen. Hunne hardnekkigheid tegen het Woord zou de overhand hebben, zou zijn getuigenis met onvruchtbaarheid slaan, zou hem binden in den geest, terwijl de vijandschap, tegen zijn persoon ontbrandende, hem hetzelfde lot als eenen Micha en Jeremia kou bereiden en hem in banden en gevangenis slaan. (Ziet 1 Kon. 22 en Jer. 37.)
Maar de Heere God was toch machtig hem genade te geven, om dat lot te kunnen dragen, of de hardnekkigheid en vijandschap des volks te verbreken ? Voorzeker, zoo machtig is Hij, maar Hij, die alles werkt naar den raad Zijns willens, heeft voor alles Zijnen tijd, en op Zijnen tijd zal Hij dit ook doen, gelijk uit het vervolg der geschiedenis wel blijkt. Wij hebben Hem slechts in Zijne roeping niet vooruit te loopen, maar te volgen; immers alleen zoo behaalt het Woord zijne overwinning door den tegenstand des menschen heen.
Tot dezen wandel in het Woord en in de lijdzaamheid Christi heeft Ezechiël vele krachtige onderrichtingen gehad, en opdat hij zich daarnaar zou kunnen gedragen, is God hem ter hulpe, want zoo lezen wij verder:
Vs. 26. En Ik zal uwe tong aan uw gehemelte doen kleven, dat gij stom worden zult, en gij zult hun niet zijn tot een bestraffend man; want zij zijn een ivederspannig huis.
Zoo zal het dan den Profeet te dien opzichte niet zwaar vallen te zwijgen, hetzij wij dat woord letterlijk hebben te ver. staan als geslagen met lichamelijke stomheid voor een tijd, of meer geestelijk, in den zin van onthouding van alle openbaring Gods aan. hem, zoodat hij, gedrukt gaande onder het oordeel des Heeren over zijn volk, was als een, wiens tong aan zijn gehemelte kleefde, omdat er geen woord des Heeren was, om tot het volk te brengen. Dat inhouden van het Woord is geen straf voor den P r o f e e t , maar wel voor het volk, voor de Joden, die ook uit de stomheid van den Profeet, uit dat gemis van alle Woord Gods, het ervaren moesten, hoe de toorn des Heeren grootelijks tegen hen ontstoken was, terwijl het bovendien in den weg van dit aanbiddelijk Godsbestuur moest dienen tot bekwaammaking, om het Woord des Heeren te kunnen dragen, wanneer het Hem behagen zou, den mond des Profeten los te maken. Zoo moest de Heere God wel met hen handelen; want, zoo zegt de Heere: zjj zijn een wederspannig huis. De wonderbare handelingen des Heeren met den Profeet behoefden hem niet te ergeren of te verstoren; zij waren noodig tot terechtbreuging van dat huis der wederspannigheid onder zijne banier, de banier van het Woord.
Het zou echter niet altijd duren. De Heere zal den mond Zijns knechts openen ter rechter tijd.

(Slot volgt).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ezechiel 3. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's