Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op Richteren Cap. 8.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op Richteren Cap. 8.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 1. Wij zien hier den stam Efraïm in deszelfs hoovaardij.
De aartsvader Jakob had op eene geestelijke wijze Efraïm voor Manasse gezet (Gen. 48 : 20) als eene prediking en getuigenis, dat er bij den Heere voor ellendigen al meerder en meerder genade is. Dit hadden de Efraïmieten gebruikt tot eene oorzaak voor het vleesch, in plaats van den anderen door liefde te dienen. {Gal. 5 : 13.) Zoo zondigden zij steeds tegen de Wet, terwijl zij deden, als handhaafden zij, wat recht en wet was, Efraïm had door Jozua den tabernakel, dus ook de ark der getuigenis en het geheele priesterdom in zijn midden te Silo: nieuwe stof van verhoovaardiging en van eergierigheid, welke vooral ook uitkwam tegen Jeftha (Richt. 12) en toen eene slachting van twee en veertig duizend man ten gevolge had. — Yan hunne eergierigheid en hunnen nijd spreekt ook Jesaja (Cap. 11: 13): „En de nijd van Efraïm zal wegwijken, en de tegenpartijders van Juda zullen uitgeroeid worden"; en Cap. 9 : 19, 20 zien wij mede de bittere gevolgen van dien nijd: „Een iegelijk zal het vleesch zijns arms eten, Manasse Efraïm, en Efraïm Manasse, en zij zullen te zamen tegen Juda zijn.
Om dit alles keert Zijn [Gods] toorn niet af." — Hun nijd veroorzaakte mede de afscheuring der tien stammen en zoo den ondergang van geheel Efraïm. Hoe moet dit niet alleen steden en volken, maar ook eenen iegelijk van ons in het bijzonder, ten voorbeeld dienen, om zich niets boven den broeder aan te matigen, al is men boven hem bevoorrecht, of wanneer men niet zoo bevoorrecht is. Letten wij wel op hetgeen de Apostel Jakobus schrijft Cap. 3: 14—16: „Maar indien gij bitteren nijd en twistgierigheid hebt in uw hart, zoo roemt en liegt niet tegen de waarheid. Deze is de wijsheid niet, die van boven komt, maar is aardsch, natuurlijk, duivelsch. Want waar nijd en twistgierigheid is, aldaar is verwarring en alle booze handel." Overweeg verder vs. 17, 18: „Maar de wijsheid, die van boven is, die is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van barmhartigheid en van goede vruchten, niet partijdig oordeelende, en ongeveinsd. Eu de vrucht der rechtvaardigheid wordt in vrede gezaaid voor degenen, die vrede maken."
Wij zien, wat de reden is van hetgeen wij vinden Psalm 78 : 60: „Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent, die Hij tot eene woning gesteld had onder de menschen", en vs. 67, 68 : „Hij verwierp de tent van Jozef, en den stam van Efraïm verkoos Hij niet. Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Zion, dien Hij lief had." Of was dat wijsheid, was liet niet veeleer de schromeljjkste blindheid, na zulk eene heerlijke verlossing het niet te erkennen , wat de Heere door Gideon gedaan had, maar hem zulks te benijden, omdat zij het niet gedaan hadden, of omdat God niet door h e n de verlossing had bewerkt? Moest het nu daarom kwaad en tegen het recht zijn, wat Gideon tot stand gebracht had? Maar zoo is de nijd, die ware wortel des doodslags, die booze dochter van booze eergierigheid, welke ook niet kan ophouden met dag aan dag, zooveel in haar is, het tiende gebod „Gij zult niet begeeren!" te vertrappen en het oor te stoppen voor het negende gebod: „Gij zult geene valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste." Immers had Gideon alles gedaan in eenvoud des harten en uit waarachtige, ziclizelven niets achtende, ziclizelven niet zoekende liefde tot des Heeren volk, zijnde van den Heere geroepen en gezonden, en alles naar Diens bevelen uitrichtende. Wat schuld des doods of der verwerping was er dan in hem, dat deze Efraïinietische vergadering in boosheid tegen hem opkomt, als had hij het h e n moeten laten doen, of als had hij eerst daarop moeten wachten, wat z i j doen zouden ? Immers deden zij niets en hadden niets gedaan, ofschoon zij roemden: „Bij ons is des Heeren tabernakel!"
Nemen wij ter harte, wat de Apostel Paulus ons beveelt: „Indien wij door den Geest leven, zoo laat ons ook door den Geest wandelen. Laat ons niet zijn zoekers van ijdele eer, elkander tergende, elkander benijdende" (Gal. 5: 25, 26), en: „Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid aclite de een den ander uitnemender dan zichzelven (Filip. 2 : 3). „Een gezond hart is het leven des vleesches; maar nijd is verrotting der beenderen." (Spr. 14: 30.)
Vs. 2, 3. Naar dit bevel en het oude gebod der liefde en geheel overeenkomstig datgene, wat de Apostel Jakobus ons voorhoudt Cap. 3: 17, 18, deed Gideon, zoodat hij, wiens geloof ons Hebr. 11 wordt voorgehouden uit zijne werken, ook hier weder zijn geloof toonde, en door dit antwoord uit de werken gerechtvaardigd is (Jak. 2: 21). Zoo keert een zacht antwoord de grimmigheid af, terwijl een smartend woord den toorn doet oprijzen (Spr. 15 : 1).
Onder de nalezingen van Efraïm verstaat hij, dat zij de Midianieten vervolgd en de twee vorsten Oreb en Zeëb gevangen hadden; onder den wijnoogst van Abi-ezer, wat hij gedaan had.
Hij was een Abi-ezriet. Als hij zegt: God heefl.... in uwe hand gegeven, — zoo stilt hij daarmede hunne eergierigheid.
Overigens welk eene dwaasheid van onzen geest, de eergierigheid te laten stillen door een argument, dat ons diep vernederen moest! Als God het gedaan heeft, hebben w i j het toch niet gedaan. J a , welk eene dwaasheid van onzen geest, ons te verheffen op hetgeen God ons geeft, op hetgeen alles onverdiende genade is! Achter hoe menig boek, werk, gezegde of inrichting vindt men het: Soli Deo gloria, d. i.: „Gode alleen de eer", waar men spoedig bewijst, dat en hoe men zijne eigene eere zoekt. (Vergel. Joh. 9 : 24.) Intusschen blijft het bjj 1 Cor. 1 : 27—31 en Jerem. 9 : 2 3 , 2 4 . Wie daartegen aanloopt, valt en wordt verpletterd. Genade is genade.
Vs. 4. Zijnde moede, nochtans vervolgende. Wat is dit een heerlijk n o c h t a n s . Zoek in den Heere Heere, in Wien gij ze immers hebt, uwe sterkte, en grijp des Heeren sterkte aan, om mede alzoo te doen, vooral als gij de Jordaan des doods in en over moet.
Vs. 5—1 7. Sukkoth en Pniël hadden hun ontstaan te danken aan den aartsvader Jakob. Zie Gen. 3 2 : 3 0 en Gap. 33: 17. David zinspeelt hierop in Psalm 60 : 8. Hoe kunnen nakomelingen van ouders, die Gods Woord hadden, ontaarden!
Welk een wrevel! welk eene ondankbaarheid! Hoe gelijk waren die lieden, t. w. de oversten dier plaatsen, aan den gierigen Nabal, die David eenen oproermaker schold! David mocht zich zelfs niet wreken, maar hier verdiende het leed, ook den driehonderd mannen aangedaan, die met Gideon leden en hongerden, en van alle verfrissching dus verstoken in hunne vermoeidheid den vijand najaagden, zulk eene strenge straf. Men zondigde tegen den Heere, tegen Zijn volk en tegen de reeds voorgevallene verlossing; en Gideon strafte, als heirvoerder en krijgsman, allen, die uit gierigheid tegen Gods Geest zondigen , tot een exempel.
Vs. 10, 11. Eerst wierp er één van 's Heeren volk vierhonderd overhoop; daarna versloeg één van 's Heeren volk er vijftig; en de Heere maakt de vijanden zorgeloos in het hoogste gevaar, als Hij de Zijnen verwekt, om na te jagen, tot de vijanden verdelgd zijn.
Vs. 21. Wij zien hieruit, dat deze beide vorsten helden geweest zijn, toch vielen zij, en zij vielen als verstokte vijanden.
Zoo sterft menig krijgsman, zonder te bedenken, dat hij eene rampzalige eeuwigheid ingaat.
Vs. 23. Een wijs exempel in het weigeren der aangebodene heerschappij, — wijselijker geweigerd, dan aangenomen.
Een exempel tevens van groote bescheidenheid en voorzichtigheid; en wie kon dit hardnekkig volk regeeren, dan God alleen ? Intusschen verloor hij daar niet bij, — maar genoot als Richter volle veertig jaren de vrucht van deze overwinning voor zich en voor des Heeren volk. Wie deed ooit bij Israël het goede, zonder koninklijken loon te vinden en barmhartigheid bij den Heere, den Koning en Verlosser Israëls?
Vs. 24. Eene begeerte. Aan den eersten strik ontkomen, viel hij in den strik van toch i e t s te begeeren, en lette niet op des Heeren gebod: Gij zult niet begeeren. Het is groote genade , aan dien strik te ontkomen, om geld of eer te begeeren en aan te nemen voor daden, die niet de onze, maar des Heeren zijn. Eene soort van eergierigheid, om toch wat te b l i j v e n beteekenen, bedekt de mensch onder den schoonen schijn, dat het den Heere gewijd wordt.
Vs. 25. Gaarne geven. Zoo helpt vleesch den geestelijken gaarne van den goeden weg af, om eenen vrijpas te hebben voor zichzelven. De Heere zij uw overvloedig goud en zilver! Gij zijt met Zijnen zegen rijker, dan de rijksten, al hebt gij op de hand of in de kas ook weinig. 2 Kron. 25 : 9.
Vs. 26. 1700 sikkelen is 70 pond goud.

(Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Aanteekeningen op Richteren Cap. 8.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's