Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief uit Oostenrijk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief uit Oostenrijk.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hooggeachte Heer en Vriend!
Mijn laatste brief heeft wellicht niemand meer voor de borst gestooten, want, Gode zij dank, men is het in de kringen van uw gereformeerd volk nog gewend, eerbied te koesteren voor de Formulieren van Doop en Avondmaal! „Goed gesproken", zegt zeker menigeen, en buigt toestemmend het hoofd.
Welaan, de woordvoerders des volks in Jesus' tijd keurden ook veel goed van hetgeen Jesus zeide. Zij begeeren geene nadere uitlegging van den Heere aangaande het Koninkrijk Gods; neen, zij vragen slechts : Wanneer komt het Koninkrijk Gods? (Lukas 17 : 20.) Er bestond een gemeenschappelijk uitgangspunt. Het ware dan ook erg, indien de toonaangeveis in de Kerk niet hadden geweten, waarom hot ging, b. v.: wat het „Koninkrijk Gods" is. Men weet immers alles.
Ook in de hedendaagsche christelijke wereld weet men maar al te veel. Men wil slechts bij gelegenheid, evenals geen Parizeën, eene bevestiging hooren; men verlangt naar goedkeuring, en dat de eigene onzekerheid, die men toch nu en dan voelt, in zekerheid verkeere. De naaste moet echter toestemmen : tegenspraak wekt toorn — want men wil zich volstrekt niet door hem laten onderrichten. Het was eertijds, zooals nu, en nu, zooals eertijds.
Maar voor de meesten ligt de tijd van Jesus toch reeds wat ver, en de partijen te dier tijd zijn zulke schrikbeelden geworden , dat men ze slechts op wijden afstand beziet. En buitendien, wat hebben wij met de Parizeën te doen: de Christenen hebben immers sedert Pinksteren den Heiligen Geest, en do predikers verzekeren ons dit op het Pinksterfeest op allerlei manier. Er zijn daarenboven namen, die ons nader staan.
Men is „Roomsch", „Luthersch", of zelfs „Gereformeerd". Ismen G e r e f o r m e e r d , dan is men den hemel reeds z é é r nabij. Dan heeft men vele martelaars, eenen rijken boekensqhat en leeraars, die blinken als sterren aan den hemel. En daarbuiten zijn deLutherschen, deRoomschen, en, is men recht zeker van zijne zaak, ook de Sekten, de Methodisten, Baptisten, enz. Noodlottig is het echter, dat de mensch zich ook het beste ten valstrik maken kan. De volle ernst van de altijd nieuwe en altijd oude vermaning tot boete in de Kerk van Christus spreekt ook daaruit, dat zij niemand uitzondert, en ook don Gereformeerden toeroept: Bekeert u, d. i. : denkt nog eens na over den door u gekozenen weg; herziet al het schoone, dat gij meent te bezitten e n . . . . g e l o o f t h e t E v a n g e l i e . Heeft de Christen zich nog niet daarvan bekeerd, eere te zoeken in namen en uithangborden, dan is hij nog verre van het Koninkrijk Gods.
Onze Gereformeerde Kerk heeft, evengoed als de Luthersche, gedeeld in het algemeene lot van al wat menschelijk is, — daarin namelijk: dat, toon de monschen sliepen, de vijand onkruid in den akker zaaide. En het is, volgens het Evangelie, Matth. 13, aan het onkruid eigen, zéér op de tarwe te gelijken, zoodat de „ergernisseu" eerst op den dag des oogstes of des gerichts verwijderd worden.
Het eigenlijk groote en eeuwige van de rechtvaardigingsleer uit het geloof alléén wordt daardoor bewezen, dat het haar waarlijk na de Reformatie evenzoo ging, als na den tijd der Apostelen.
In de wijdere kringen der Kerk heeft men het nooit met haar kunnen vinden. Slechts enkelen hebben dit gekund; — de uitverkorenen natuurlijk altijd, al hadden zij liet ook niet zwart op wit kunnen uitleggen. Merkwaardig is het reeds, hoe men eertijds Luther als orakel voor deze leer alléén aansprakelijk stelde. Als een scholier liep Melanchthon herhaaldelijk tot hem, om de oplossing uit zijnen mond op te vangen.
Brenz en Osiander dwaalden af; de eerste liet zich terechtwijzen ; de tweede heeft na Luthers dood met het masker van den Hervormer groot onheil aangericht.
Calvijn en Zanchius waren in dit leerstuk wel met Luther één; maar toch waren zij menschen, die niet zulk eenen zielestrijd hadden doorgemaakt, die onuitwischbare litteekens achterlaten — en daarom ook in de Schriften altijd meêr duidelijk te voorschijn treden.
Luther wist eigenlijk niets anders, dan: „de rechtvaardige zal uit het geloof leven." De andere Reformatoren wisten nog menigerlei bovendien, maar zij wisten niet boven alles zóó ontzettend duidelijk, wat liet gekost had, deze leer aan zich te ervaren en ten nutte der Gemeente altijd en altijd weer vol te houden. De vogelen onder den hemel kwamen aldra om dit goede zaad weg te eten. De Roomschen hebben in geen leerstuk de Protestanten zóózeer in ' t n a uw gebracht, als in dat eener dubbele gerechtigheid — van eene toegerekende en van eene andere, die den menschen reëel wordt ingegoten. Ook Evangelischen spreken van eene dubbele gerechtigheid (b.v. Zanchius, Brieven I p. 96; dan Coccejus, Summa, Cap. 48, § 4 0 ; Witsius Oeeonomia foederum I I I 8, § 25, 26), maar reeds Calvijn (UT, 11, § 11) maakt de opmerking (tegen Osiander), dat de ééne, de ingegotene gerechtigheid, tot den jammerlijken noodkreet leidt: Ik ellendig mensch, enz. (Itom. 7 : 24); terwijl daarentegen de andere, de toegerekende, Paulus tot juichen brengt. (Rom. 8 : 33.) En hoezéér ook Calvijn het met nadruk uitspreekt, dat het doel der wedergeboorte is: Overeenstemming der wedergeborenen met de "Wet Gods (III Cap. 6), zoo brengt hij de wedergeborenen toch altijd weer voor Gods rechterstoel, waar de Christen als goddelooze gerechtvaardigd wordt. (Inst. I I I Cap. 12.)
Maar onze beide Kerken, de Luthersclie, zoowel als de Gereformeerde, hebben alras de verdediging dezer sterke stelling verwaarloosd, en reeds in de li11' eeuw hebben velen de zijpaden van het Piëtisme gekozen De rechtvaardigmaking uit het geloof was voor de menschen iets wat van zelf sprak, en wat eentoonigs. Men moest meer activiteit in de zaak brengen, en toen sprak men van een „nieuw leven", van eene „nieuwe gehoorzaamheid", of men wenschte uitdrukke lijk aan de rechtvaardiging de heiligmaking toe te voegen.
Door de Roomschen uit het leerstuk van de rechtvaardigmaking verdreven, zetteden zich de latere dogmatici in het leerstuk der heiligmaking vast. En wat in het eerste leerstuk niet geoorloofd scheen, dat leek nu wèl geoorloofd. Ingegotene gerechtigheid bestaat wel is waar niet, maar wèl ingegotene heiligheid: gaven, die aan den mensch na de rechtvaardigmaking bij de wedergeboorte worden ingestort.
En nu zat men weder aan de wet vast. Want deze gaven liggen immers niet in een kastje opgesloten; neen, zij moeten gebruikt en vermeerderd worden. Door wien? Door den Heiligen Geest, met Wien echter de wil na de rechtvaardigmaking in staat gesteld is — en wel door instorting van nieuwe krachten -— mede te werken. En nu stond men aan den wil toe, wat men hem vroeger geweigerd had, nl. mede te werken, om het erfdeel des eeuwigen levens te aanvaarden.
Ja, men zakte allengs af tot de stelling der Remonstranten, dat de wil do medewerkende oorzaak was om tot het heil te geraken en het te bevestigen of te bewaren. Ja, meer nog: men opende de deur aan het Roomsche beweren, dat de wil in de bekeering niet op non-activiteit mag gesteld worden, maar dat hij door de genade zóó begiftigd wordt, dat hij medewerken kan en ook moet, zal anders der ziele zaligheid bereikt worden.
Dus: in de rechtvaardigmaking stond men goed en was inen zuiver; in de heiligmaking daarentegen geraakte men op een hellend vlak, of werd men steeds meer op het pad gedrongen , waarop de Roomschen en Arminianen voorgingen.
Natuurlijk werd dit pad alleen door de Piëtisten gekozen — de Orthodoxen waren met de zaak verlegen, en zochten zich tegen de Roomsche en Remonstrantsche gevolgtrekkingen te verdedigen.
Een man als Maresius, (Systema loc. X I , § 51) al maakt hij ook gebruik van deze leer der heiligmaking, dondert tegen Coccejus, die van eene dubbele gerechtigheid — eene toegerekende en eene tweede, die ons ingestort is, —• durft te spreken.
Men was verward en bleef verward in dit stuk der heiligmaking.
Men had de ingegotene heiligheid aan de Roomschen moeten overlaten, en zich in het voetpad van Lutlier en Calvijn nooit van den rechterstoel Gods en de rechtvaardigmaking alléén üit het geloof laten afbrengen.
De rechtvaardiging uit het geloof staat in het middelpunt der heilsorde — de goede werken, als vrucht des Qeestes, zijn aanwezig, zoolang het middelpunt zijne kracht uitoefent.
En dit doet het uit kracht van den zoendood en de opstanding van Christus bij alle uitverkorenen — en wel zonder tusschenkomst van nieuwe ingestorte gaven en krachten, die slechts zouden dienen, om alles in verwarring te brengen.
Een andermaal wellicht meer over dit belangrijk leerstuk.
Laat mij heden met dit woord sluiten: De goddelooze wordt gerechtvaardigd (Rom. 4 : 5 ) ; de heilige komt nooit in aanmerking voor Gods rechterstoel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Brief uit Oostenrijk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's