Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Psalm 113.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Psalm 113.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dezen Psalm wordt Gods volk opgewekt, om den Heere t e loven, — Hem lof te zingen, die de ellendigen en nooddruftigen, de armen en geringen, die op den Naam des Heeren hopen, steeds heerlijk helpt.
De Psalm begint met een Hallelujah, en eindigt met een Hallelujah, geeft alzoo aan God de eere. In die eere ligt onze zaligheid, waarom de Heilige Geest Zijnen kinderen leert, om God alleen te verheerlijken en door den eigen naam en de namen van alle vleesch eene streep te halen.
Hallelujah! God zij geloofd; Zijn Naam is alleen hoog verheven, en zal alleen hoog verheven blijven. De zaligheid is niet uit ons, maar is uit God, door God en tot God, zoodat wij roemen in vrije gunst alleen. Looft, gij knechten des Heeren! looft den Naam des lleeren. Wie zijn knechten des Heeren? Van nature zijn wij geene knechten dg3 Heeren, maar zijn dienstknechten des duivels, dien wij gehoor gaven om op eigen beenen te staan, om naar de verlichting, die Satan ons bracht, in zelfstandigheid onszelven te regeeren. Neen, niet onder God, Hem dienende en voor Hem levende, wilden wij staan, maar a l s God w e z e n , k e n n e n d e h et g o e d en h e t k w a a d . Dat was Adams zonde, dat is onze zonde; in vermetelheid en wantrouwen jegens God, werden wij Hem ongehoorzaam, zeiden Hem den dienst op, en zoo kwamen wij in dienst van Satan, die lacht met onze ellende en ons verderf. — Hoe zijn wij nu knechten des Heeren?
Omdat de dienst van Satan, van zonde, duod en hel ons te zwaar viel, te ellendig en rampzalig was, en wij nu tot God terugkeerden, Hem baden, dat Hij ons weer in Zijnen dienst nam ?
O, neen! wij hadden den zelf gekozenen dienst, die ons zoo heerlijk en bekoorlijk scheen, lief, en wilden van den Heere God niets weten; wij hadden, sinds wij Hem verlaten hadden, ook schrik en vreeze voor Hem gekregen, en dachten gansch verkeerd van Hem, alsof Hij een tiran ware, die ons nu wel verdelgen zou. Zoo zochten en vraagden wij naar Hem niet, —- en wij zouden in den akeligen, rampzaligen dienst des duivels omgekomen zijn, had het aan ons gelegen. Wij erkenden toch de ontzettende ellende niet, waarin wij ons gestort hadden, maar zagen dat alles als heerlijkheid aan, betooverd als wij waren door de zonde en hare genietingen. Maar zie, de Heere God heeft Zich over ons ontfermd. Naar den eeuwigen raad Zijns vredes zocht Hij ons in liefde op. Hij stak de hand der verzoening naar ons, Zijne vijanden, u i t , en deed het Woord Zijner genade ons hooren, zoodat het ons in het binnenste deiziel greep, en wij er ons niet meer van konden ontslaan. Denk aan de geschiedenis, het feit van Gods opzoekende liefde, in het paradijs, als Hij A.dam en Eva, die zich voor Hem verborgen hadden, door Zijn almachtig Woord riep en voor Zich stelde, en hoe Hij hen, hoewel bestraffende, evenwel niet verdelgde, niet van Zich wierp — maar hun Zijnen Christus in het Zaad der vrouwe verkondigde, die uit den rampzaligen dienst des duivels zou verlossen met eene eeuwige verlossing ; welnu, door d a t f e i t d e r e e u w i g e 1 i e f d e , dat God Zijnen Christus gaf tot eene verzoening onzer zonden, is het, dat wij k n e c h t e n des H e e r e n geworden zijn. Door het b l o ed v a n h e t v o o r g e k e n d e Lam Gods, geslacht van de grondlegging der wereld, zijn wij van den dienst der zonde, des doods en der hel vrijgekocht. Knechten des Heeren zijn wij dan niet door onze verdienste en waardigheid, maar uit loutere genade om de verdiensten Jesu Christi, door het dierbare bloed van het onbestraffelijke en onbevlekte Lam. En waar nu de prediking van dit feit, — het Evangelie der verzoening in het bloed Christi, — waar dit woord van genade, waarin de eeuwige gerechtigheid voldoening heeft, tot ons gekomen en ons in het hart gevallen is, —- waar dat Woord ons vindt in onze ellende en schande, in onze verlorenheid en onzen dood, — waar het tot onze ziele spreekt: gij in uwen bloede, leef! ja, gij in uwen bloede, leef! — daar zijn de ketenen, die ons aan zonde, dood en duivel binden, voor ons verbroken; — wij gaan uit, vrijgekocht en verlost, en heeten k n e c h t e n d e s H e e r e n, en de Heilige Geest roept: „Looft, gij knechten des Heeren! Looft den N a a m des H e e r e n . " Daar is het dan met onzen naam gedaan. Wij toch hebben door onzen afval van God onzen naam geheel bedorven. In zonde ontvangen, in ongerechtigheid geboren, is onze naam z o n d a a r ; van God ons losgerukt hebbende en ons aan Satans wil en begeerte overgegeven hebbende, is onze naam g o d d e l o o z e , o n g e h o o r - z a m e , d o e m e n s w a a r d i g e , d u i v e l s s l a a f . — Zullen wij dan onzen naam loven ? Daaraan valt niets te loven; ons zeiven veroordeelen, verdoemen, verfoeien in stof en assehe, dat moeten wij, — en te loven en te prijzen is des H e e r e n N a a m , de Naam van Hem, die ons gekocht en vrijgemaakt heeft en ons Zich tot een eigendom heeft gemaakt.
Dat is de Naam Jesus, de Naam boven allen naam. Zoo geldt voor knechten des Heeren geen andere naam dan deze alleenheerlijke, hoogverhevene Naam, de Naam van Jesus Christus hunnen Heere; en dien Naam te l o v e n , dat i s : van Iiem met mond en hart te melden, dat Hij ons zalig gemaakt heeft, dat Hij het alléén gedaan heeft. Het is : in dien Naam alleen onze gerechtigheid en heiligheid, onze wijsheid en kracht, ons licht en leven, al ons heil te hebben. Het is : van niets anders ter zaligheid te willen weten, dan van Chi-istus Jesus en Dien gekruisigd, zoodat wij blijmoedig er aangeven alle eigen werk en deugd, al het eigen willen en loopen, om in Z ij n v o l b r a c h t w e r k , in den arbeid Zijner ziele, te rusten. Zijnen Naam te loven, het is: voor lichaam en ziel, voor tijd en eeuwigheid op Hem neer gezonken te zijn als op den Rotssteen onzes heils, die in eeuwigheid niet wankelt, en blijmoedig los te laten alle houvasten in het zichtbare, de wereld met hare begeerlijkheid, in vroom en goddeloos gewaad, los te laten alle leunsels en steunsels onzer handen, wetende, dat alle vleesch is als gras, en alle heerlijkheid des menschen als eene bloem van het gras; het gras verdort en zijne bloem valt af, maar het Woord des Heeren bestaat in der eeuwigheid. Neen, niet onze naam en ons werk, niet de namen van alle vleesch, maar „de Naam des Heeren zij geprezen, van nu aan tot in der eeuwigheid."
Y a n nu a a n t o t in d e r e e u w i g h e i d , d. i. van nu aan, dat gij Zijne genade hebt ondervonden in de vergiffenis van al uwe zonden; van nu aan, dat Hij u gehoord en uit de diepte uwer ellende verlost heeft. Te voren loofdet gij uwen eigenen naam en den naam der wereld en des duivels, — o, wat een prijzen door alle vleesch van het eigen I k ! — maar, waar de Heere ons den eigenen naam en dien van allen, op wie wij betrouwden, als onnut, ijdel, bedorven en goddeloos heeft aangetoond, en ons geopenbaard heeft, hoe alleen in H e m h e t h e i l en de z a l i g h e i d i s , dat alleen Zijn Naam heerlijk en liefelijk, zoet en dierbaar is, — zullen wij daar nog eenen anderen naam loven dan d e n Z i j n e n a l l e e n ? O neen! bij den Naam des Heeren geen andere naam des lofs gevoegd. En toch, dat doen wij, als wij bij Zijn volbracht werk nog iets van onze handen willen voegen. Dat doen wij, als wij met Zijnen Naam iets voor God willen zijn en beteekenen, — als wij meer op het k n e c h t - z i j n , alzoo op o n s d i e n e n en v r e e z e n den H e e r e , op ons kindschap, op onze bekeering en wedergeboorte het oog hebben dan op Z i j n e n N a a m , d a n o p H e m , d e n H e e r e J e s u s C h r i s t u s . Zie, dan bedoelen wij ons zeiven, onze vroomheid, •— en er is spoedig aanwezig, wat de Farizeër in de gelijkenis (Luk. 18) sprak: Ik dank U, o God, dat ik niet ben als deze en gene goddelooze; — ach! het tollenaarsgebed leeft niet in het h a r t : o God! wees mij, zondaar, genadig! — Y a n nu a a n t o t in d e r e e u w i g h e i d geen anderenaam, dan de N a a m d e s H e e r e n g e l o o f d en gep r e z e n ! d. w. z. dat wij van het begin af, dat de Heere Jesus bij ons verheerlijkt wordt, wanneer wij de zonde en haren dienst vaarwel zeggen en met Ruth de goede keus doen: „Uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God", voor altijd alles laten staan en gaan wat niet Jesus is, dat wij bij de doorgaande, voortdurende erkentenis onzer zonde en ellende, onzer goddeloosheid en machteloosheid, geenen anderen roem hebben dan in den Heere, in Wien wij hebben gerechtigheden en sterkte. Alzoo, bij aanvang en voortgang, in den nood onzer zonde en tegen den veelvoudigen dood, die ons omgeeft, — in den voortgaanden strijd tegen zonde, wereld en duivel, die niet ophouden ons aan te vechten, geene andere toevlucht te hebben dan den Naam des Heeren Jesus Christus, in welken Naam wij zegeningen hebben voor lichaam en ziel, in welken Naam onze hulpe staat tegen de menigte onzer vijanden, welke Naam een sterke toren is, waarheen de rechtvaardige vliedt, en hij zal in een hoog vertrek gesteld worden. Zoo dien Naam als onze banier opgeheven in den strijd des levens, — en de dood zal geene macht ter verslinding over ons hebben, maar wij zullen e e u w i g l e v e n , om e e u w i g l i j k Z i j n e n N a am t e l o v e n en t e p r i j z e n . Ja, dat is het voorrecht van alle knechten des Heeren, van al de vrijgekochten door het bloed des Lams. Waar ter wereld zij zich ook bevinden, — in dien Naam hebben zij vrede en sterkte en troost en zaligheid.
Overal ter wereld betoont Zich de Naam des Heeren in Zijne heerlijkheid voor Zijn volk; daarom luidt het Vs. 3 : „Van den opgang der zon af tot haren nedergang, zij de Naam des Heeren geprezen". Ja, dat zal geene macht der duisternis, hoe vreeselijk ook, kunnen beletten, dat aan het volk, dat de Heere Zich ten erve verkoren heeft, Zijn Naam bekend worde.
Overal op de aarde laat Hij Zijn Woord komen, en in dat Woord maakt Hij Zijnen volke Zijnen Naam bekend. Gelijk de koningin van Scheba, die heidensche vrouw, van Salomo's heerlijkheid hoorde, en zich opmaakte tot des konings paleis en zich verwonderde en verblijdde over al wat zij hoorde en zag, — zoo zullen uit alle volken der aarde, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal, gekomen zijn tot de kennisse van den Naam des Heeren Jesus Christus, van Wien Salomo in zijne heerlijkheid een voorbeeld was. Want overal heeft Koning Jesus Zijne onderdanen, die allen zich zullen beroemen en verblijden in Zijnen heerlijken Naam. In Hem zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Of zich tegen Zijnen alleen-heerlijken Naam de volkeren verheffen, of de geweldhebbers der wereld als dienaars van den Vorst der duisternis samenspannen, om de gedachtenis Zijns Naams van de aarde uit te roeien, — of de gansche wereld opstaat tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, — de Naam des Heeren zal zich a l om v e r h e e r l i j k e n tot verderving van allen, die in vijandschap tegen Hem bleven volharden, ten eeuwigen leven van allen, die, door Zijne hand vernederd en verbrijzeld, Zijnen Naam aanroepen. „ De Heere toch is hoog boven alle Heidenen, boven de hemelen is Zijne heerlijkheid". (Vs. 4.) Hij zit op den troon Zijner heerlijkheid, en is hoog verheven boven alles, wat Zijnen troon zoekt omver te stooten. Al wie Hem niet eert als God en Koning, moet met zijne afgoden in den eeuwigen afgrond storten, terwijl al het volk, dat arm en ellendig is en zoo op den Naam des Heeren hoopt, in Zijne heerlijkheid eeuwig deelen zal. Of, is het niet openbaar geworden aan Zijn kruis, toen Hij, de Heere Jesus, de Heere uit den hemel, hier op aarde rondging, alom goeddoende en evenwel veracht, — heeft Hij toen niet aan Zijn kruis te schande gemaakt alle vleesch met zijne goddelooze en vrome werken ? Immers alles en allen woedden tegen Hem, zij hebben den Heere der heerlijkheid gekruisigd! maar Hij is opges t a a n uit de dooden, God heeft Hem tot eenen Yorst en Zaligmaker gesteld, Hem eenen Naam gegeven boven allen naam, opdat zich in Zijnen Naam zoude buigen alle knie. Ja, alle volken moeten Hem vreezen, hetzij ten oordeel, hetzij ten zegen; maar dat is Z i j n e h e e r l i j k h e i d , dat Hij, terwijl Hij alle heerlijkheid van vleesch te schande maakt, d e n e l l e n d i g e n g e n a d e b e w i j s t . (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Psalm 113.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's