Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk V. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk V. (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij komen thans op Gamaliël terug, waarvan wij de laatste maal schreven, dat wij het algemeen gevoelen omtrent hem niet kunnen doelen.
Hoe was de stand van zaken? Machtiger nog dan tevoren had het getuigenis der Apostelen geklonken (Ys 29—32); het doorsneed hun het hart, maar zij namen het niet aan, ja wederstreefden; in hun binnenste getroffen besloten zij do Apostelen te dooden (Ys. 33). Maar hoe dit aan te vangen?
Zij waren verlegen. Daar helpt hen op eens iemand uit den nood (Ys. 34): Daar stond op (—• en waar zij h e m zagen, schepten zij adem en luisterden in gespannen verwachting -) in den raad (waar deze man juist veel beteekende) een Farizeèr (kloeker dan de Sadduceën), met name Gamaliël (voor wien ieder bukte), een leeraar der wel (die dus wel weet, hoe het behoort), in waarde gehouden 'bij al het volk (die alle eigenschappen , welke hem als een voortreffelijk en beminnelijk man deden uitkomen, in zich vereenigde). Hij gebood, dal men de Apostelen een weinig zou doen buiten slaan (zij stonden hem wat in den weg! — het is, als zag men den hoogeerwaarden heer daar staan in zijne eerbiedwekkende houding, met zijn deftig gelaat en zijn invloedrijk imponeerend optreden).
Aan dezen man, wiens naam door alle landen weerklonk, — zoodat zelfs uit Klein-Azië een jongeling naar Jerusalem was gekomen, om de wijsheid van dezen man te hooren en van hem den weg des levens beter te leeren kennen; (die jongeling heette Saulus en was geboortig van Tarsen),—op dezen man, naar wien allen zien en hooren, is niets bijzonders aan te merken, dan dit ééne kleine: hij g e b o o d , dat men de Apost e l e n een w e i n i g zou doen b u i t e n s t a a n (Vs. 34).
Doch hooren wij hem spreken! Het is een woord der waarschuwing, dat uit zijnen mond wordt vernomen: „Gij Israëlitische mannen! ziet voor u, ivat gij doen zult aangaande deze menschen" Dit is niet een woord der g e r e c h t i g h e id en der l i e f d e , veeleer eene aanmaning der voorzichtigheid en verstandigheid, maar niet van goddelijke wijsheid, veeleer van de vleeseheljjke kloekheid der wereld. „Ziet voor u!" zoo vermaant hij; niet voor deze getuigen der waarheid, niet voor deze dienstknechten Gods, niet voor de onderdrukte zaak des Heeren treedt hij op, — neen! hij wil alleen uit de verlegenheid helpen en zien, hoe li ij en z i j ns g e l j j k e n er heelhuids af kunnen komen. Dit ligt wel is waar niet zoo voor de hand, maar ligt des te vaster in do diepte. Met welk eene waardigheid, met welk eene deftigheid, hoe duidelijk en overtuigend spreekt hij. De voorbeelden, die hij aanhaalt, zijn treffend (Vs. 36, 37) en moeten geheel innemen voor hetgeen hij voorslaat (Ys 38—40). Voorwaar een deftig man, een van de meest deftigen! Het gaat hier om de aanhangers van Jesus van Nazareth, gij wilt hen geheel van de baan maken: zijt voorzichtig; het kon ons slecht bekomen; men moet eerst zien, waar het heen wil met deze zaak: tot zoolang doen wij beter, — het is geheel voorzichtig, verstandig en ook waardig gehandeld, — af te wachten, de zaak nog te laten rusten, het zal wel openbaar worden; indien wij ons nu eens aan deze mannen zouden vergrijpen, en hunne zaak aan het einde zich toch als goddelijk zou bewijzen, — h o e z o u d e n wij d a a r d a n s t a a n ? a l s m a n n e n , die t e g e n God s t r i j d e n w i l l e n ! Laat dat niet van ons gezegd worden, lieve vaders en broeders, — dan toch ware het met ons uit en voorbij, — gedaan was het met onzeeere, met ons aanzien , met onzen roem van vroomheid, gedaan met onzen invloed ; kortom, — hoe z o u d e n wij d a a r s t a a n ? ! (Ys. 39) Theudas is te gronde gegaan met zijne aanhangers, — zonder ons toedoen (Vs. 36); Judas, de Galileër, is omgekomen met die hem volgden (Vs. 37) — zonder ons toedoen. Zoo zal het ook met deze mannen en met hunne zaak gaan, zoo die niet is uit God, maar uit de menschen (Vs. 38). Dan is het toch beter, dat wij onze handen er niet mede bezoedeld hebben en het ware dan ook geheel overbodig, zoo wij er iets aan deden.
Doch omgekeerd: indien het uit God is, zoo kunt gij dat niet breken (Vs. 39). Maar juist dit „ i n d i e n ! " Hier gaat het niet meer om een „ i n d i e n " ; hier behoeft men ook niet meer te vragen, laat staan af te wachten, of de zaak uit God is of uit de menschen. Hier gold het zich te verklaren v o o r de w a a r h e i d G o d s , voor de g e r e c h t i g h e id d e z e r z a a k . Dat zij uit God en niet uit de menschen is, was zonneklaar; daarvan was niemand méér overtuigd dan Gamaliël zelf. M a a r hij was der w a a r h e i d n i e t geh o o r z a a m : het was hem niet mogelijk, zich bij de Galileërs en Nazareners te voegen, zich voor hen te verklaren en bij hen te blijven; hij had dan in den dood moeten gaan en aan het kruis moeten hangen met zijn farizeïsme, met zijne schriftgeleerdheid , met zijn aanzien bij het volk en bij den raad, kortom met alles, wat hij was en had. Dat kon en dat wilde hij niet; zulks over zich te laten komen , vermocht hij niet. De waarheid was hem te machtig, — nochtans kon hij zichzelven en de wereld niet verloochenen. Waarom laat hij dan het besluit, om de Apostelen te dooden (Vs. 33), niet doorgaan (Vs. 35)? Waarom houdt hij de anderen op (Vs. 35, 38)?
Het komt geheel aan op zijn motief, en dat spreekt hij zóó duidelijk uit, dat ten laatste zijn gansche binnenste zijn aan den dag komt (Vs. 39): opdat (jij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden." Tegen God te strijden, daarvoor schrikt hij niet in het minst terug; want wat was zijn geheele zijn en doen, wat zijne gansche doorslepene, zalvende redevoering anders, dan een s t r i j d en t e g e n G o d , die Zich toch i n - e n uitwendig genoegzaam betuigd had. Neen, tegen God strijden, — d a t is niets, — w a n n e e r h e t m a a r n i e t a l s z o o d a n i g g e k e n d en d a a r v o or a a n g e z i e n w o r d t : o p d a t gij niet b e v o n d e n w o r d t , als die tegen God strijden wilt. Geen schroom voor God, geen vreezen voor de ongerechtigheid, als maar de vroomheid en haar schijn kan staande gehouden worden ! Juist met de woorden : „Indien het uit God is," geeft hij te kennen, hoe hij zeer goed weet, met wien hij te doen heeft; hij z i e t a l s het w a r e r e e d s k o m e n , dat de zaak erkend en openbaar zal worden uit God te zijn, en voor deze zekere gebeurlijkheid, voor deze toekomst mocht hij toch voor zich en voor zijne medegenooten gaarne eene deur open houden, door welke zij bij al hunne vijandschap, haat, ongerechtigheid en goddeloosheid — hunne vroomheid en hunnen goeden naam konden redden.
Voorwaar, „deze is de w i j s h e i d n i e t , d i e v a n b o v en a f k o m t , maar is a a r d s c h , n a t u u r l i j k , d u i v e l s c h" (Jak. 3 : 15). Aan dezen raad van Gamaliël kunnen wij niet eens den naam van wereldwijsheid geven, veelminder kunnen wij iets navolgenswaardigs hierin vinden; op zijn best genomen was het de meest heillooze bemiddeling, die ook met de tegenpartij in goede verstandhouding blijven wil, dus vleesch en niet Geest. Naar geestelijk oordeel is het echter de meest doortrapte huichelarij, eene wijsheid, die uit de hel voortkomt.
Geen wonder dan ook, dat hij, toen hij zoo deftig in den raad optrad (Vs. 34) vóór alles „ g e b o o d , d a t men de A p o s t e l e n e e n w e i n i g z o u d o e n b u i t e n s t a a n" (Vs. 34) ; hij kon hunne tegenwoordigheid niet verdragen. Wij zien echter ook, van hoeveel gewicht deze eene kleine zaak is, dat hij de Apostelen een weinig deed buiten staan, dat daarmede eigenlijk alles gezegd is, dat daarin alles lag en daarvan alles afhing. Wij zien ook, wat voor gevolgen dikwijls dit „non liquet" op zich heeft, hoe het „niet beslissen", of het „niet w i l l e n beslissen", waar men Jesus en Zijne waarheid voor zich heeft, tot de schrikke'iijkste misdaad, liefdeloosheid, ongerechtigheid en wederspannigheid of halstarrigheid wordt! Zulke toestanden ontmoeten wij stap voor stap in de lijdensgeschiedenis des Heeren Jesus Christus; evenzoo echter ook in de geschiedenis van het lijden Zijner heiligen, in het martyrium van de getuigen Zijner waarheid.
Ten bewijze, dat wij de gezindheid van Gamaliël en het karakter van zijnen raadslag juist opvatten, dient de b i j v a l, d i e n hij g e v o n d e n h e e f t : „En zij gaven hem gehoor.'" Zij, die zoo even nog gereed stonden de Apostelen te dooden, vallen, laf en karakterloos als zij zijn, hem toe. Dus kan deze raad en voorslag, die bij dit rot (Vs. 27) bijval vond, niet uit God geweest zijn, maar moet in den afgrond gesmeed, door de hel geïnspireerd zijn. Anders kon het verder niet heeten: „als zij de Apostelen tot zich geroepen hadden, geeselden zij dezelve, en geboden hun, dat zij niet zouden spreken in den Naam van Jesus; en lieten hen gaan." —
Neen, God en Zijn Geest was op de andere zijde: „Z i j dan gingen heen van het aangezicht des raads, verblijd zijnde, dat zij waren waardig geacht geweest, om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. En zij hielden niet op, allen dag, in den tempel en bij de huizen, te leeren, en Jesus Christus te verkondigen." (Vs. 41, 42.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 augustus 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk V. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 augustus 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's