Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Hebreen 13 : 14. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Hebreen 13 : 14. (Slot.)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want wij hebben hier geene blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende."

Wij hebben hier geene blijvende stad, m a a r wij z o e k e n de t o e k o m e n d e . Alle heerlijkheid, die gegrond is in het zichtbare, of zij een vromen dan wel een goddeloozen schijn heeft, gaat te niet; van alles, wat hierbeneden behoort, is niets blijvend.
De schoonste Godstad, gebouwd door onze handen, hoe gelukkig men er zich ook in bevindt, wordt tot verwoesting door het oordeel van den Heiligen God, die in dit ons bouwen geen behagen schept. De burchten, de sterkten onzer vroomheid en heiligheid, onzer wijsheid en kracht, zijn dwaas en nietig in liet oog des Heeren Heeren. De hoogten onzer ongerechtigheid èn onzer eigene gerechtigheid zijn een gruwel voor Hem. De hoogmoedigen, verhevenen kent Hij van verre, maar Hij aanschouwt met welgevallen, ziet iu genade neer op dengene, die zich niets aanmatigt, den arme en verslagcne van geest, en die voor Zijn Woord beeft. Aan hetgeen niets is verheerlijkt Hij Zich; het onedele, verachte, zwakke, dwaze heeft Hij uitverkoren ; den gesmaadde om Zijns Naams wil brengt Hij tot eere; wie geen rust vindt in al het ondermaanschc voor zijne vermoeide en belaste ziel, dezen wil Hij bij en in Zich eene eeuwige rust schenken. Dezen vertroost Hij door Zijn Woord en Geest met Zijne eeuwige heerlijkheid. Op die h e e r l i j k - h e i d wijst de Apostel de Gemeente, brengt haar alzoo den troost Gods, als Hij zegt: „wij hebben hier geene blijvende stad, m a a r wij z o e k e n de t o e k o m e n d e ".
De toekomende stad ? Dat is de heilige, heerlijke stad, het Zion des levenden Gods, de stad, die fundamenten heeft, welke kunstenaar en bouwmeester God is, — niet door menschenhanden gebouwd, maar eeuwig in de hemelen, die van eeuwigheid bereid is ter woonplaats Zijner Gemeente, wier heerlijkheid de Psalmdichter bezingt, zeggende: „o, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vreezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen." (Psalm 31 : 20). In die stad is op den troon gezeten het Lam Gods, omringd van Zijne heilige engelen, die nacht en dag vreugde bedrijven voor Zijn aangezicht, zingende met al de reeds voleindigd rechtvaardigen het Hallelujah der eeuwigheid; waarheen uit alle geslachten, talen en natiën zullen komen allen, die de Heer der Gemeente met Zijn bloed gekocht heeft.
Die stad is er dus, zij moet niet meer gebouwd worden, geen enkele steen, aangebracht door menschenhanden, is noodig.
Zij is er v a n e e u w i g h e i d , g e l i j k h a a r B o u w m e e s t er e e u w i g is. Die stad, zij is de heerlijkheid Gods, d i e er i s , die zal geopenbaard worden aan allen, die de verschijning des grooten Ivonings Jesus zullen hebben liefgehad. Zij is de zaligheid, de erve van alle heiligen Gods, de kroon op voleindigden strijd in dit leven, hun toegezegd. Hier, terwijl wij op aarde zijn, hebben wij haar te zoeken, en zullen gewisselijk haar vinden, daar wij voor haar g e v o n d e n z ij n. In dit dal der smarte, des lijdens en allerlei verdrukkingen, — in deze levenswoestijn, — z i e n wij h a a r n i e t ; onze wandel is niet in aanschouwen. H i e r w o r d e n wij v e r z e k e r d , d a t zij er is en aan ons zal geopenbaard worden; dat wij, volhardende in de loopbaan, strijdende den goeden strijd des geloofs, haar z u l l en binnentreên. Zie, dat mag ons moed geven, om trots al het zichtbare en tegenstrijdige, in weerwil van allen kommer en nood, van alle angsten en benauwdheid blijmoedig voorwaarts te treden; want Jesus Christus, do Overste Leidsman en Voleinder des geloofs is ons voorgegaan, om ons plaats te bereiden.
Nog een weinig lijden, een weinig strijden, — Hij komt, en brengt ons, die hier Zijne smaadheid hebben gedragen, tot eeuwige eere.
Die zoekt, die vindt; die klopt, dien zal opengedaan worden.
Het is geen vergeefsch zoeken. Al roept alles ons toe: het is te vergeefs, al laat ieder ons alleen, zoodat wij ons pad door dit leven gansch eenzaam moeten bewandelen, — toch, voorwaarts aan de hand der genade! en wij zullen niet bedrogen, niet beschaamd worden.
Maar kunnen wij niet dwalen? Wie wijst ons den weg?
O, er zijn vele wegwijzers, die ons van den rechten weg zouden afhouden, die zeggen, dat wij dwalen, zoo wij niet met h e n gaan. Er is maar Eén, die ons het zuivere pad weet te toonen, die er ons op leiden en houden k a n , wil en zal.
Het is de Heilige Geest, die onze voeten richt op den weg des levens. Hij doet dit door het "Woord, het geschrevene en gepredikte Woord, de Heilige Schrift. Naar dat "Woord drijft Hij ons heen, opdat wij daarop alleen ons verlaten. Dat "Woord is uit God, is de Waarheid. Al wat daarnevens staat, spreekt leugen, houdt ons in den dood, voert in eèuwig verderf. Het Woord nu toont ons de eigenschap aan van den weg ten leven, van het pad naar de toekomende stad, tot de heerlijkheid des levenden Gods: „Gaat in door de enge poort: want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan: AVant de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden." (Matth. 7 : 1 3 , 14). Eng de poort, nauw de weg daarheen. Door deze poort kan alleen, wat niets heeft, doorgaan; al wat men wil medenemen belet den ingang; op dien nauwen weg kan geen groot gevaarte komen, dat kan daarop niet voort, of stort er af, — op dien weg gaat men te voet; m. a. w. door de poort van de stad Gods komt alleen heen de in zichzelven niets-zijnde en niets-hebbende zondaar, de arme van geest, de van alle gerechtigheid en heiligheid ontledigde mensch, die het leven niet meer in eigen hand kan houden, die l e v e n moet van g e n a d e a l l e e n.
Op den weg naar de stad Gods kan men alleen gaan zonder e i g e n e k r a c h t en w i j s h e i d ; daarop dwaalt alleen hij n i e t, die verstandeloos is, d. w. z. die in zichzelven geen verstand heeft van hetgeen Gods is, geene bekwaamheid voor hetgeen Gode behaagt, — die geleid moet worden als een hulpbehoevend kind. Wie nu Jesus Christus door het oprechte geloof is ingelijfd, deze mensch komt door de enge poort en is op den smallen weg; deze treedt do stad Gods binnen. Door Jesus alleen tot de heerlijkheid Gods; door J e s u s a l l e e n , door J e s u s geheel.
Wat jaagt dan de mensch naar geld en goed, eer en aanzien in de wereld — naar allerlei genot dezes ijdelen levens, — niets is hier blijvend, het gaat alles in rook en damp op.
Moet een iegelijk in zijnen kring de plaats innemen, die God hem gegeven heeft, — wie in des Heeren wegen gaat, hem zal 'taan niets ontbreken, wat hem voor het tijdelijk leven noodig is; de godzaligheid heeft de belofte des tegenwoordigen zoowel als des toekomenden levens. „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." (Matth. 6 : 33.)
En of de rechtvaardige, hij, die in Gods geboden wandelt, niet in tel is bij de zich noemende Christelijke wereld, — of hij niet opgenomen wordt in den kring van hen, die de stad Gods, zooals zij zich noemt, hierbeneên bewonen, die zich met eene zichtbare heerlijkheid vermaken, gerechtigheid, heiligheid, leven en goede werken in eigene hand hebben, — wat schaadt het, zoo maar zijn naam is opgeschreven in het boek des levens, dat voor Gods troon ligt; zoo hij maar opgenomen wordt in die eeuwige heerlijke stad, het Zion des levenden Gods, welke allen zullen zijn binnengetreden, die hier h u n n e gerechtigheid hebben leeren prijs geven, en zich met al hunne zonden en wonden geworpen hebben op het a l t a a r J e s u C h r i s t i, van denwelken geene macht hebben te eten, die den tabernakel dienen, d. i. die aan eigene heiligheid rooken.
A l l e s vergaat; alleen God blijft. Jesus Christus is g i s t e r e n en lieden Dezelfde en in der eeuwigheid.
Mijne ziel, verlaat u op Zijn woord! Aan de hand der genade de stad der heerlijkheid Gods te gemoet; zij opent hare poorten, gij wordt binnengedragen; het geloof is in aanschouwen verwisseld, cn in ongestoorde vrede en vreugde looft gij, Gode en het Lam ter eere: dat ik binnenkwam, het is een wonder der eeuwige Liefde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 augustus 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Betrachting over Hebreen 13 : 14. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 augustus 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's