Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Iets over de wet Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over de wet Gods.

(De tien geboden).

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

HAAR ERNST.
Bij eene betrachting over de Wet Gods hebben wij in de eerste plaats te letten op den ernst, waarmede zij tot ons komt.
Het is d e s H e e r e n Wet. „God sprak al deze ivoorden". (Exod. 20 : 1.) Het zijn niet de woorden van eenen mensch, maar de woorden van Hem, die hemel en aarde, ook den mensch geschapen heeft, van den eeuwiglevenden God, o n z en S c h e p p e r en S o u v e r e i n. Och, zoo menigeen d e n k t : wat gaat mij die Wet aan, zij is den Joden gegeven , en wij zijn Christenen, wij hebben het Evangelie. De een denkt: die geboden waren goed voor Israël, maar ons Christenen gelden ze niet meer. Een ander meent: nu ja, die Wet mag goed zijn, maar het is toch ondoenlijk, om haar te vervullen, en daarom de tien geboden op zijde gezet. Een derde denkt: ja, wat de Wet zegt, moet wel opgevolgd worden, maar 't behoeft niet zoo stipt, zoo nauwkeurig — dat kan ook niet, want er is geen mensch volmaakt; het is genoeg, wanneer wij maar ons best doen, om, zooveel het gaat en met onze positie in de wereld overeenkomt, haar te vervullen. En nog een ander moge er weer anders over oordeelen, — al deze meeningen zijn n a a r d e n m e n s c h , van wien de Prediker zegt: „Ziet, dit ééne heb ik gevonden, dat God den mensch recht gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezocht." (Pred. 7 : 12.)
Het is in den grond der zaak niets anders dan een zich willekeurig ontslaan van den ernst der Wet Gods, een verachten van Zijne geboden, om maar den eigen boozen gang te gaau, de lusten des vleesches en der gedachten te volgen.
En zoo laat zich een menschenkind, dat God den Heere heeft verlaten, door den duivel, wien hij zich overgaf, ten verderve slepen. Intusschen, God de Heere heeft Zijne heilige Wet gegeven, geldende voor alle volken en geslachten, voor menschen van iederen stand en eiken leeftijd, — en heeft in deze Wet op het klaarst uitgedrukt Zijnen heiligen wil, dezen den mensehen geopenbaard tot Zijne verheerlijking en hun tot heil. God heeft dus deze Z i j n e woorden gesproken, opdat de mensch, de van Hem snoodelijk afgevallen mensch, het wete, wie God de Heere is, en wyat Hij van ons menschen vraagt, wat Zjjn wil is, ons tot zaligheid hier en eeuwig, Zijnen Naam tot eere. Daarom, een iegelijk, die Gods Wet hoort, bedenke, dat d e I I e e r e God daarin spreekt, en dat van het hooren en doen Zijner woorden zijn waarachtig heil afhangt. Afgelegd zij elke meening des vleesches, die ons van den ernst van Gods Wet aftrekt en gewisselijk verderft, en er zij een hooren naar 's Heeren woorden als komende uit den mond van Hem, met Wien wij te doen hebben, — Wiens getuigenis eeuwig waarachtig is, die spreekt: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het Boek der Wet, dat hij dat doe". (Deuter. 27: 26; Gal. 3 : 10.)

HAAR EISCH.
De eisch der Wet is in tien woorden uitgesproken, van welke t w e e zeggen, wat wij te d o e n hebben, en a c h t doen hooren, wat wij te l a t e n hebben. In twee g e boden (4e en 5e gebod), en acht verboden komt de eisch des souvereinen Gods in Zijne Wet tot ons. Geven wij acht op de geheelo Wet, in twee tafelen beschreven, zoo luidt haar eisch, in ééne hoofdsom ons door Christus geleerd: Gij zult liefhebben den Heere, uwen God, met geheel uw hart en met geheel uwe ziel en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en groote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is : Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt do gansche We, en de Profeten. (Matth. 22: 37—40.)
Zoo omvatten de eerste vier geboden, wat ons ten opzichte van God en den waren godsdienst betaamt en noodig is, — de zes overigen, wat ons ten aanzien van het leven onder elkander, in gemeenschap met onze naasten voegt en noodzakelijk is; of ook, de eerste vier geboden wijzen ons op de w a r e z a l i g m a k e n d e l e e r , de laatsten op het l e v e n, a a n d i e l e e r v e r b o n d e n . En zoo omvat de Wet des Heeren de g a n s c h e l e e r en het g e h e e l e l e v e n der g o d z a l i g h e i d , en kunnen wij ook hier zien, dat in doleert het volgende leven ligt; daarom staat ook in de Wet, de leer van God, de theologie, bovenaan.
Letten wij nu op den eisch der Wet in hare afzonderlijke geboden, dan voorzeker geeft ons elk der tien woorden genoeg stof tot overweging, en verdient ieder zóó ernstige betrachting, dat het alleszins noodzakelijk is, om er bij stil te staan.
Wij verwijzen naar de schoone, treffelijke uitlegging van den Heidelb. Catech. (Zond. 34—44), die niet op te hoogen prijs kan gesteld worden.
En niemand kan met reden zeggen, dat die tien woorden onduidelijk zijn; zij zijn gansch duidelijk en duchtig voelbaar voor verstand en geweten; zij zeggen den overtreder, met geweldige macht, in welke ongerechtigheden hij gevangen zit.
Met donderende stem dringt de eisch der Wet in het oor en in het geweten der mensehen : gij z u l t ! en: gij z u l t n i e t!
En aan dien eisch zich onttrekken? Ja, dat doet wel een menschenkind, maar of hy dit doet, 't kan hem niet baten voor Gods rechterstoel. De Heere God heeft alléén gezag en handhaaft Zijn s o u v e r e i n gezag bij Zijne schepselen, en het luidt van Zijnen hoogen troon: Ik, de H e e r e , s p r e e k ; gij, o mensch! hebt Mij t e g e h o o r z a m e n , o n v o o r w a a r d e l i jk te gehoorzamen. God sprak al deze woorden. Dat drukt z o n d e r b e d i n g uit, (lat wij ons in elk opzicht, in iederen weg aan alle woorden, geene uitgezonderd, hebben te onderwerpen. — En deze eisch is niet als van eenen t i r a n komende, maar van eenen g o e d e r t i e r e n God, die met Zijne h e i l i g e geboden het w a a r a c h t i g g e l u k Zijner schepselen bedoelt, zoo voor het tegenwoordige leven als voor de toekomende eeuw.
Waar dan de woorden dezer Wet tot ons komen met zoo o n t z a g l i j k e n e r n s t , met zoo h e i l i g e n c i s c h , daar roepen zij met luide stem : Menschenkinderen! de Heere God wil uw h e i l , van u en van uwe kinderen tot in het duizendste geslacht.
M a a r , . , hoe komen wij tot de vervulling van haren eisch? letten wij op deze vervulling v a n G o d s w e g e èn o n z e r z i j d s .
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Iets over de wet Gods.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's