Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 10. En er was een zeker discipel te Damaskus, met name Ananias; en de Heere zeide tot Hem in een gezicht: Ananias! En hij zeide: Zie, hier ben ik, Heere.' Een discipel in Damaskus, een godvruchtig man naar de Wet, die zelfs goede getuigenis had van al de Joden, die daar woonden. (Hand. 22 : 12), wordt door den Heere bij zijnen naam geroepen. De Heere kent Zijne dienaren wel en noemt hen bij hunne namen, las Hij hen roept tot Zijnen dienst. Hiervan hebben wij voorbeelden bij Abraham, Mozes en Samuël. De discipel toont zich bereid om het bevel des Heeren te vernemen; straks komt het echter op het volbrengen aan.
Vs. 1,1. En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat, genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar eenen, met name Saulus, van Tarsen: want zie, hij bidt. Naar Saulus van Tarsen moet hij gaan, want zie, hij bidt. Wat had deze man vaak in vromen ijver gebeden, wat beroemde hij zich vroeger hierop voor, dat hij toch den waren God aanriep en eerde; dat bidden was echter een eigengerechtig werk en kwam niet voort uit een verbroken hart. Nu getuigt de Heere van hem: zie, hij bidt — en op zijn gebed zal nu ook de Heere uitkomst geven. Waar wij door den Heiligen Geest leeren ons waarlijk voor God te verootmoedigen , waar bij ons waarlijk een verbroken hart en verslagen geest is, daar hebben ook wij het ervaren en ondervinden het nog steeds, dat God een Hoorder der gebeden is, en dat Hij weldoet en zegent boven bidden en denken. Dat wij niet altijd onze bede ontvangen, ligt derhalve niet aan God. De schuld hiervan ligt bij ons (Jak. 4 : 3). De Heere maakt bij Zijn arm en ellendig volk Zijn woord voortdurend waar: Matth. 7 : 7 —11, al moeten zij ook meermalen lang wachten.
Een bemoedigend voorbeeld zien wij hier. Hebben wij lang gezucht en geklaagd, geroepen en geschreeuwd om genade, is eindelijk alles uit en voorbij en hebben wij niets meer, om mee voor God te komen, zoodat wij niet meer bidden kunnen, dan getuigt de Heere: zie, hij bidt.
Reeds had de Heere hem aanvankelijk vertroost, door eene openbaring. Vs. 12. En hij heeft in een gezicht gezien, dat een man, met name Ananias, inkwam, en hem de hand opleide, opdat hij wederom ziende wierd. In dit gezicht is hem Ananias getoond, zoo mag dan AnaDias weten, dat de Heere Zijne komst bij Saulus reeds heeft voorbereid. Voorwaar een heerlijk werk, waartoe hij geroepenis: hem de hand opleggen, opdat hij weder ziende wordt. En toch heeft Ananias bedenkingen. Wat is toch de mensch tegenover God. Evenals Mozes wil hij steeds bereid zijn (Hand. 7 : 23—25), maar als 's Heeren tijd werkelijk daar is, dan vreest hij, siddert en beeft, gevoelt zich ongeschikt en onbekwaam, doeh juist zoo is hij het werktuig, dat de Heere verkiest, opdat de roem niet zij des mensehen maar Gods, en Hem alleen de eere worde gegeven.
Vs. 13—1(1 En Ananias antwoordde: Heere.' ik heb uit velen gehoord van dezen man, hoe veel kwaad hij Uwen heiligen in Jerusalem gedaan heeft; en heeft hier macht van de Overpriesters, om te binden allen, die Uwen Naam aanroepen. Maar de Heere zeide tol hem: Ga heen; want deze is Mij een uilverkoren vat, om Mijnen Naam te dragen voor de Heidenen, en de koningen, en de kinderen Israëls. Want Ik zal hem toonen, hoe veel hij lijden moet om Mijnen Naam.
Deze bedenking van Ananias wordt door den Heere goedgunstig weggenomen. Nogmaals beveelt Hij hem: Ga heen; want deze is Mij een uitverkoren vat; nu geen vervolger, geen vijand meer, zooals gij van hem gehoord hebt; maar gelijk de vaten iu den Tabernakel geheiligd waren tot den dienst des Heeren, zoo is ook Saulus verkoren en afgezonderd tot den heiligen dienst des Heeren. In hem werkt de Heilige Geest, en stelt hem tot eenen drager van het getuigenis Gods. Verschillende voorwerpen, waarin men iets draagt, vervoert of bewaart, worden in de Heilige Schrift vaten genoemd. Zoo is ook Saulus door den Heere er toe verkoren; van 's moeders lijf afgezonderd, en nu er toe geroepen om des Heeren Naam te dragen ; dien te dragen voor de H e i d e n e n , gelijk wij weten, dat hij in alle gemeenten, waar de Joden het Woord niet aannamen, zich heeft gewend tot de Heidenen, en hun het Evangelie der zaligheid heeft verkondigd, getuigenis gevende van het Licht der Heidenen (Jes. 49 : 6), Jesus Christus, door de Profeten beloofd. Hij zal dien Naam dragen voor de k o n i n g e n ; wij zien hem later, gevangen en geboeid, toch blijmoedig getuigenis geven van zijn geloof in Jesus voor koning Agrippa en de stadhouders Pelix en Festus; en voor keizer Nero heeft hij zich den Naam van Christus niet geschaamd. En onder de k i n d e r e n I s r a ë l s predikte hij, die het om het heil van dit zijn volk zoozeer te doen was (Rom. 10 : 1); die zelf wenschte verbannen te zijn van Christus voor zijne broederen , die zijne maagschap waren naar het vleesch (Rom. 9: 3).
Zoo wordt hier dan de prediking van Saulus, terwijl hjj daar nu nog zoo diep in zijne ellende ligt en blind is, aan Ananias bekend gemaakt. Zoo zal de Heere hem ook toonen, hoeveel hij lijden moet om Zijnen Naam. Vele en velerlei ellenden, veel tegenweer, overal strijd, zal de getuige van den Naam des Heeren ondervinden, maar in dit alles houdt de Heere hem staande door de macht Zijner genade (Rom. 8 : 37). Wat hij om den Naam des Heeren heeft geleden, lezen wij 2 Cor. 11: 23—28. Dit maakt de Heere aan Ananias bekend, om hem te bemoedigen, opdat hij tot Saulus ga, en opdat hij ook dezen zal kunnen toespreken als een broeder, die met hem hetzelfde geloof deelachtig is Waar wij meenen, dat de redding nog verre is, ja vreezen, of wel ooit redding zal opdagen, waar wij niet meer bidden, hopen of gelooven kunnen, daar is Hij nabij, die de pers alleen getreden, den strijd alleen gestreden heeft; die voor ons gebeden, geloofd en geleden heeft, opdat Hij ons, hard geplaagden en verdrukten, vervulle met den rijken troost Zijner genade. (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's