Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoofdstuk VIII. De Herbornsche leeraar en professor.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoofdstuk VIII. De Herbornsche leeraar en professor.

Caspar Olevianus, naar zijn leven en werken voor de Gemeente Gods.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eindelijk in het jaar 1583 stond Graaf Ludwig, op de herhaalde verzoeken van den vriend te Dillenburg, zijnen Olevianus aan hem af. Nadat deze op verlangen van Graaf Jan eenige malen te Herbom gepredikt en den Magistraat wel bevallen had, wenschte deze laatste hem te. beroepen, omdat de eerste predikantsplaats in deze stad sedert het vertrek van Pezel naar Bremen open was. Als eerste predikant vond Olevianus aldaar een schoon arbeidsveld. Uitnemende gereformeerde predikanten hadden in de laatstverloopen jaren in deze stad het Evangelie gepredikt. Tot medehelper werd hem M. Heinr.
Wipperford, tot dusver hofprediker te Dillenburg, ter zijde gesteld, die alle acht dagen eene weekbeurt in Dillenburg vervullen moest. Toen den ls t e n Januari 1584 de inspecteur Andreas Rauting te Dillenburg overleed, droeg de Graaf aan onzen Olevianus het inspectoraat over de classis Dillenburg op. Uit Herborn werd Olevianus dikwijls naar het slechts een uur verwijderde Dillenburg ontboden, om Graaf Jan in kerkelijke aangelegenheden, vooral in zijn voornemen om ten goede der Kerk zijns lands eene lands-hoogeschool te grondvesten, met zijnen raad te dienen. Hij besloot tot de stichting daarvan de goederen der opgeheven kloosters aan te wenden, omdat hij het voor volstrekt ongeoorloofd hield, bezittingen, die tot kerkelijke I doeleinden geschonken waren, niet ten nutte der Kerk te besteden. Waar deze middelen niet toereikend mochten zijn, 1 zou uit zijne eigene goederen en fondsen het noodige verstrekt | worden. Zoo had dan eindelijk, den 12Jcn Juli 1584, de stichting dezer school plaats, die naar den Graaf den naam Johannea ontving. De plechtige inwijding geschiedde den l8lcn Augustus. 1)
Door Olevianus had de Graaf uitnemende geleerden aan haar zoeken te verbinden. Voorts deed hij in September den voorslag om Joliann Piscator, die laatstelijk rector in Meurs geweest was, maar door de pestziekte en den Keulschen oorlog verdreven , naar de Keurpalts getogen was, om in Heidelberg eene schuilplaats te zoeken, mede aan te nemen. De broeder van Olevianus werd met de benoeming tot conrector tot hem gezonden , trof hem evenwel daar niet meer aan, maar in Boxberg, waar hij zich met ijdele vertroostingen liet ophouden. Vol blijdschap trok nu Piscator naar Herborn, waar de school eenen hoogst degelijken docent en Olevianus, met wiens nicht hij gehuwd was, eenen trouwen vriend in hem gewon. Beide geleerden waren als de meest beteekenende krachten der jeugdige school ook haar middelpunt, om hetwelk alles zich bewoog, 't Spreekt vanzelf, dat Olevianus tot eersten profesor in de theologie was aangesteld geworden, terwijl hij zijne kerkelijke ambten bleef waarnemen. Volgens hot model der Geneefsche schoolorde stelden beiden nu eene uitmuntende schoolorde voor de Herbornsche inrichting op. Piscator's hoofdvak was exegese of verklaring der Heilige Schrift; Olevianus behandelde hoofdzakelijk do Dogmatiek of de wetenschap der Christelijke leer, en wel zóó, dat hij daaraan de beroemde Institutie van Calvijn ten grondslag legde, van welke hij in 1586 ook een uittreksel ten gebruike der scholen (in het Latijn) het licht deed zien. Nagenoeg woordelijk kende hij dat geschrift van Calvijn van buiten. Met den geest van dien Hervormer had hij zich zoozeer vertrouwd gemaakt, dat deze, om zoo te zeggen, in Olevianus' geschriften ademt. Beide mannen legden zich met ijzeren ijver op hun leerambt toe, zoodat zij zich nauwelijks eenige ontspanning gunden. Graaf Jan klaagt daarover aan Otto von Grünrad, den 22sl™ September 1585: „Olevianus en Piscator maken van hunnen school- en kerkedienst bijna een o p u s o p e r a t u m (een verdienstelijk werk) en houden het voor eene doodzonde, wanneer zij eene predikatie of voorlezing of twee verzuimen". Al hun streven was er op gericht om de school, aanvankelijk uitsluitend gegrond tot vorming van Dienaren der Kerk, in alle opzichten te volmaken. Des te meer droefheid veroorzaakte hun elk geval van ongehoorzaamheid of ruw gedrag onder de studenten. Op eenen avond in het jaar 1586 ontstond onder dezen een groot tumult. Olevianus stond met dezen zijnen Timotheus aan het venster van het vertrek van den senaat der school, vanwaar zij den oploop konden gadeslaan. Beiden stortten bittere tranen, dat de duivel het nauwelijks gestichte werk weder zocht te verstoren. Het gelukte slechts aan eene compagnie soldaten, die den volgenden morgen uit Dillenburg afgezonden werd, de rust weder te herstellen.
Daar deze beide mannen bijna altijd bij elkaar gezien werden, zoo noemde eens een hofmeester in scherts Olevianus wegens zijne zwaarlijvige gestalte „Luther" en Piscator wegens zijn nietig voorkomen „Melanchthon''. Sedert duidde men hen in Herborn met deze namen aan. Olevianus woonde dikwijls de voorlezingen van zijnen uitnemend geleerden vriend bij. Maar kanselredenaar was Piscator even weinig als Ursinus. Dezen roem deelde hij met Olevianus niet, welke zich niet tevreden stelde met Zondags in de kerk te prediken, inaar ook des namiddags om 3 uur in de groote gehoorzaal do voorzeggingen aangaande den Messias voor de studenten uitlegde. Het behoeft ons daarom niet te verwonderen, dat Graaf Jan en zijn zoon van denzelfden naam op Olevianus trotsch waren als een sieraad hunner school, en vol bezorgdheid waren, dat zij hem zouden verliezen, toen hij in het najaar van 1586 eene reis naar de Palts deed, waar middelerwijl de kerkelijke toestanden weder anders geworden waren. Men gaf zich toen alle moeite hem te Herborn vast te houden.
Aan Olevianus' bemoeiing is het ook te danken, dat op de Synode, 24 April 1581 te Dillenburg gehouden, besloten werd den Heidelbergschen Catechismus in te voeren, die daarna allengskens ook in de naburige graafschappen aangenomen werd.
Op de algemeene Synode, 13 Juli 1586, te Herborn, had Olevianus het voorzitterschap, en hij wist het door zijnen invloed zoover te brengen, dat door de Synode, waartoe door de Kerken van Wied, Wittgenstein en Solms met die van Nassau was besloten geworden, de besluiten van de Middelburgsche Synode, in den door hem opgemaakten vorm, als voor al deze Kerken van kracht en geldigheid, aangenomen werden. Zoo is hij dan niet alleen in de Palts, maar ook in deze streken de grondlegger geworden van de Calvinistische, Synodale en presbyteriale kerkregeling, die er evenwel geheel anders uitzag dan het hedendaagsche ding, dat met stemmenmeerderheid en grondbeginsel van Gemeente praalt, en waaraan men nu dien naam toekent. Vragen wij in het algemeen naar de taak, die deze man der hervorming in het Koninkrijk Gods te vervullen had, zoo vinden wij dat hij meer dan alle anderen de man geweest is, die de groote gedachten van Calvijn aan het Duitsche volk heeft overgebrracht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Hoofdstuk VIII. De Herbornsche leeraar en professor.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's