Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekeningen op 1 Corinthe 2. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekeningen op 1 Corinthe 2. (Slot.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 9. Hetgeen het oog niet heeft gezien, en hel oor niet heeft gehoord, en in het hart des menschen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben; — zoo is het dan daarmede, gelijk geschreven staat: alle vermogens van de ziel komen nimmer daarop, dat overtreft alle voorstelling, al het bidden en denken; Jes. 64 : 4. Die God liefhebben, verwachten Hem; die Hem verwachten, hebben Hem lief; zij hebben Hem gekozen als hun Hoogste Goed, hun eenigst Al.
Hadt gij dat heerlijke ooit gezien, dwaas! dwaas!
Welke genaden! dag aan dag nieuwe genaden, bij en van den Heere, altijd verrassende, en elke verwachting en elk denkbeeld te boven gaande! Wat oog en oor en hart niet kunnen uitdenken, dat kan immers op menschelijke wijsheid niet rusten! De grond en oorzaak der vrije goedheid blijft voor het vleesch altijd eene verborgene zaak, zooals ook wat God voor de geloovigen steeds bereid heeft, namelijk vergeving van zonden en het eeuwige leven.
Vs. 10. Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijnen Geest: ivant de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Men krijgt dus dit geheimenis „Christus de Gekruisigde" alleen te weten, als God het ons openbaart door Zijnen Geest.
Zoo alleen worden de uitverkorenen van hunne aangeborene blindheid genezen, dat zij zeggen kunnen: Eén ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie. Joh. 9 : 25.
Welk eene kracht gaat er dan niet uit van dien Geest, en welk eene goedheid Gods, ons door Zijnen Geest te willen leeren en ons te willen zetten in het licht en in het genot Zijner genade! Welk eene goedertierenheid des Geestes, ons daartoe te willen dienen tot verheerlijking Gods! j a , welk eene goedheid, die heilgeheimenissen al door voor ons uit God als uit te willen halen, om aan ons arme, heil en troost behoevende zondaars, die van onszelven zoo geheel blind zijn, gedurig door middel van het Woord te willen mededeelen, wat voor voornemens er tot onzen troost en tot onze eeuwige zaligheid in het harte Gods zijn, om ons door en in Zijnen Zoon, tijdelijk en eeuwig, dag aan dag, te schenken en te genieten te geven; terwijl die Geest tegelijkertijd alles onderzoekt, wat er van nooden en behoeften, zwakheden en ellenden in ons eigen hart zijn! — want zoo onderzoekt de Geest alle dingen; en de diepten Gods worden nader verklaard Rom. 11 : 33—36. „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen! Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem weder vergolden worden? Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, Amen" —, en als wij aan al die deugden en eigenschappen Gods denken, die Hij uit de verdiensten van Christus bij Zijn volk wil groot maken, als dat volk er onder ligt, en onder Zijnen toorn of gedreigde straffen en onder bestrijdingen , als alles gesloten is en er geen licht gezien wordt, denkt te vergaan!
Vs. 11. Wie van de menschen weet, — deze vergelijking dient om te bewijzen, dat wij volstrekt niet weten, wat Gods is, of wat voor ons in God is, tenzij door den Geest Gods. De geest van den mensch, die in hem is, weet alleen bepaald de gezindheid van dien mensch; andere menschen , die tegenover hem zijn, kunnen daarvan niets meer weten, dan die mensch zelf te kennen geeft; anderen mogen het gissen, maar kunnen ook falen, en de menschenkennis lijdt meestal schipbreuk, gelijk ook geschreven staat Pred. 9 : 1 : „Zekerlijk dit alles heb ik in mijn hart gelegd, opdat ik dit alles klaarlijk mocht verstaan, dat de rechtvaardigen, en de wijzen, en hunne werken in de hand Gods zijn" (het hangt van God af, zoo iemand rechtvaardig en wijs is, zich als zoodanig gedraagt); „ook liefde, ook haat weet de mensch niet" (de een van den ander niet) „uit al hetgeen voor zijn aangezicht is".
Zoo weten wij dan bepaald niets van Gods raad en werken ons ten goede, niets er van, hoe Hij over ons denkt, of Hij ons werkelijk een verzoend en genadig Vader is, dan alleen door Gods Geest. Als die Geest met onzen geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn, dat God onze God is, en wij Zijn volk zijn, dan weten wjj het bepaald, en ook slechts alleen zoo. Is het anders: wij zullen gissen, maar falen.
Vs. 12. Doch wij hebben niet ontvangen den geest deiwereld; — de geest der wereld is en blijft een geest van onzekerheid, weifeling, zelfbedrog en doode hoop. Het is een geest van dwaling, leugen, moord en van allerlei gruwel.
Want mensehelijke wijsheid heeft geene andere bron, dan de door de zonde bedorvene en brak gewordene rede; het is alles blindheid en dwaasheid, waarbij men geen enkele zaak kan kennen, zooals die inderdaad is. Zulk eenen Geest hebben wij — gijlieden noch wij Apostelen — waarlijk niet ontvangen.
Het is des Satans wapentuig, waarin wij noch mogen noch kunnen gaan. „Gij zult zijn als God, en weten wat goed en kwaad is", dat is o n z e wijsheid, en die hebben wij verloochend. Wij hebben den Geest ontvangen, dien Geest wel te verstaan, die uit God is. Dat is eene vrije gift, waaraan wij, die op onszelven stekeblind zijn. ons te houden hebben. Die Geest is ons gegeven uit louter ontferming, opdat wij immers niet in weifeling hulpmiddelen yan verzekering en bevestiging zouden zoeken in mensehelijke wijsheid, waarin zij toch niet gevonden worden , maar dat wij ons aan deze gave des Geestes, aan dezen Geest houden, en om Denzelven in de gebeden aanhouden zouden, en daarbij blijven. Want daartoe is Hij ons uit God gegeven, opdat wij geheiligde en zaligmakende kennis a a n en geloofsvastigheid hebben i n de heilgoederen , die God voor onB in Zijn harte genadiglijk heeft weggelegd, en die ons van God genadiglijk geschonken zijn en zullen geschonken worden.
Vs. 13. Dewelke wij ook spreken niet met woorden, die de mensehelijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende. Het is ook daarom, dat wij u die heilsgoederen in de prediking alzoo voorleggen, dat wij verwerpen de beweegredenen van mensehelijke wijsheid, als welke Christus niet als onze eenige Wijsheid wil erkennen, en dat wij u zoo leeren, als de Heilige Geest het ons l e e r t , ons van een niet menschelijk, vleeschelijk of wereldsch, maar van een door 's Heeren Geest bestraald en dus geestelijk oordeel bedienende in dingen, die geestelijk zijn, bijgevolg den Heiligen Geest toebehooren.
Vs. 14. Doch de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods lijn. Waartoe zoude ook wereldsche wijsheid dienen? De kennisse Gods te geven in het aangezicht van Jesus Christus staat alleen bij den Heiligen Geest.
Waar die Geest niet komt, mag de mensch zoo scherp denken, zoo wijs zijn, als mogelijk is, hij is overgelaten aan zijne eigene zielsvermogens, die al te zamen duisternis zijn; daarom kan hij met alle hulpmiddelen van mensehelijke wijsheid de dingen des Geestes niet vatten. I)ie dingen zijn hem dwaasheid; de geheele geloofsweg, het geheele geloofsleven is hem dwaasheid, en of hij al poogde, die dingen te vatten, hij kan ze niet verstaan, omdat het geestelijk oordeel, dat er in dezen noodzakelijk wezen moet, en dat alleen van 's Heeren Geest komt, hem ontbreekt. Hij is niet op do hoogte van die dingen, maar als hij op de hoogte'zijn moet, is hij in de laagte, en op eigene hoogte, als hij in de laagte zijn moet. Dit weten wij aan Nicodemus, die toch bij uitstek een leeraar in Israël was. Zonder de genade der wedergeboorte geen Goddelijk licht, geene kennis Gods, geen geloof.
Vs. 15. Weg dan met alle vleeschelijke scherpzinnigheid en spitsvondigheid. Alleen de geestelijke mensch , de mensch, van 's Heeren Geest levend gemaakt en bestraald, heeft gegronde en vaste kennis van 's Heeren heilgeheim, — het rust bij hem op ondervinding, — en hij zal zoo alleen waarheid en menschelijken waan van elkander weten te onderscheiden; j a, hij onderscheidt alle dingen, daarom heeft Hij de wereldwijsheid niet van noode. Gelijk ook de Apostel Johannes schrijft: „De zalving leert u van alle dingen", — die tot de eeuwige zaligheid en het getrouw wandelen in des Heeren Wet en recht behooren. — Maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden; — ieder, die des Heeren Geest niet heeft, elk onwedergeborene, zal met al zijne wijsheid en scherp-zien niet beoordeelen kunnen, nocli waar de geestelijke mensch van uitgaat, noch waarheen hij doelt, of waar hij henen gaat; want de geestelijke mensch wordt geleid en in het midden van de paden des rechts gehouden door 's Heeren Geest. Daar kan de mensehelijke wijsheid niet bij, hoe het bij den geestelijken mensch van binnen ligt, of op wat grond hij werkt en wandelt.
Vs. 16. Want wie heeft den zin des Heeren gekend, die Hem zou onderrichten? — wie van alle wijzen der wereld heeft ooit gekend, wat in 's Heeren zin en gemoed ligt, om Hem raad te geven, dat Hij dat ook ten uitvoer legge?
Immers kan dit alleen des Heeren Geest doen, en daar Die dat alleen doen kan, houden wij ons aan den zin en het gemoed Christi, Die gezegd heeft: de Geest der waarheid — i de Trooster — zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen; alles, wat de Vader heeft, is het Mijne, daarom heb Ik u gezegd, Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen. En wederom heeft Christus gezegd : . . . dat Gij deze dingen den wijzen hebt verborgen en hebt het den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader! want alzoo is geweest het welbehagen voor U.
Zij de mensch zoo wijs, als hjj zijn kan, — achter dat vrije welbehagen komt hij voor ziehzelven nooit, en zal daarin ook nooit toestemmen met veroordeeling van ziehzelven en verloochening van eigen verstand, wil, vermogens en weg.
Onder dat vrij welbehagen weg te zinken en zich daarin te verblijden, brengt ons alleen do Heilige Geest bij in do openbaring van Christus als onze eenige wijsheid en gerechtigheid en heiligheid en volkomene verlossing.

18 Juni 1859. (Deels naar Calvijn.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Aanteekeningen op 1 Corinthe 2. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's