Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Romeinen 5 : 1.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Romeinen 5 : 1.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jesus Christus."

De m e n s c h w o r d t n i e t g e r e c h t v a a r d i g d d o o r de w e r k e n der W e t , m a a r a l l e e n d o o r h e t g e l o o ve J e s u C h r i s t i ; deze waarheid is het, welke door Gods hand weer aan het lieht is getreden in de Kerkhervorming der 16ai! eeuw. Bij de herdenking van die groote weldaad Gods vinde een woord over dezen grondtoon des eeuwigen Evangelies eene plaats in dit Blad.
„Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jesus Christus." Ziedaar het Evangelie, waarin alle heiligen Gods van alle eeuwen zich hebben verheugd, waardoor zij verkwikt, versterkt en vertroost zijn geworden. Met dat Evangelie zijn de Kerkhervormers, zeiven zijne kracht ervaren hebbende, onder den volke opgetreden. Daarvoor heeft Rome gebeefd, sidderde de hel en voelde hare onmacht. Met deze blijmare hebben onze vrome vaderen geworsteld en gestreden tegen de machten der duisternis, hebben verdragen en geleden hoon, smaad en vervolging, hebben geen marteldood gevreesd, zjjn juichende de eeuwigheid ingegaan, om in den hemel te aanschouwen, wat zij op aarde hadden geloofd. Geen ander Evangelie troost en sterkt de Gemeente Gods van den huidigen dag; en, zoolang de wereld staat, zal geen andere grond van hope des eeuwigen levens, der zaligheid bij God, beproefd worden bevonden; ja deze is beproefd in nood en dood, in aanvechting en bestrijding, — tegen zonde, wereld en duivel; deze is alleen de grond van bestaan in den dag der dagen, de dag der verschijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker.
Gerechtvaardigd zijn, d. i. vrijgesproken van zonde, schuld en straf en deelachtig de gerechtigheid, d. w. z. in overeenstemming verklaard met de heilige Wet Gods, zoodat haar vloek niet meer treft, zijnde nu vrijgemaakt van hare verdoemende kracht.
Op de vraag: hoe zijt gij rechtvaardig voor God? geeft de Heilige Schrift geen ander antwoord dan: alleen door een oprecht geloof in Jesus Christus den Heere. Dus niet rechtvaardig door eenig werk, niet door goede gestalte, niet door boete of door berouw over de zonde, maar alleen d o o r , u i t h et g e l o o f . Alle werk des menschen is uitgesloten, zijne verdiensten en waardigheid komen niet in aanmerking bij God! Trouwens, hoe zou ook eenig werk des menschen bij God gelden, hoe zoude hij ook maar eenige verdienste of waardigheid voor den Heilige hebben? Immers „Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Er is niemand, die verstandig is, die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, te zamon zijn zij onnut geworden, er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot een toe", zóó luidt (zie Psalm 14 en 53, vgl. Rom. 3) de getuigenis der waarheid over ons menschen, die van God zjjn afgevallen, die ons door onze ongehoorzaamheid in den dood hebben gestort (1 Petr. 5 : 12).
Iutusschen, bij de overweging en verklaring der Heilige Schrift gaat het om de toepassing op ziehzelven. Zoo in het algemeen weten en belijden, dat de geheele wereld in het booze ligt en voor God verdoemelijk is, — die wetenschap, deze belijdenis veroordeelt den mensch wel, maar zal zij vrucht bij hem dragen tot zaligheid, tot behoudenis van den toorn Gods, dan moet hij het van z i e h z e l v e n weten, belijden v o o r d en t r o o n d e s H e e r e n H e e r e n : ik ben onrechtvaardig, in mij steekt de dood, op mij rust de vloek, de toorn (Psalm 51 : 6, 7), opdat hij in der waarheid verslagen wegens de grootheid zijner zonde en ellende, wegens zijne schuld en doemwaardigheid op de borst sla met de waarachtige vraag des harten: h o e b e n ik rechtvaardig voor God?
Wij staan met God niet op effen voet, als wij niet op effen voet staan met Zijne heilige Wet. Deze, door ons geschonden, vertreden, moet opgericht zijn door volmaakte gehoorzaamheid, opdat alzoo God, dien wij niet vertrouwd hebben, tot eere zij gebracht.
Maar ach! wij liggen in den dood! — ons gansche bestaan, mitsdien al ons denken, willen, handelen is in strijd met het leven, met God. Gewis, het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God : want het onderwerpt zich der Wet Gods niet, want het kan ook niet; (Rom. 8 : 7); waarom niet? Wegens zijn vleesch-zijn, zijn afzijn van God, wegens onzen grooten dood. Zie, de Wet is er en houdt ons voor, openbaart ons in de hand des Heiligen Geestes, dat deze onze toestand is. Zij wil door ons gehouden zijn, innerlijk en uiterlijk — en ach! hoe meer oprechtheid er bij een mensch is, hoe meer ongeveinsde erkentenis, dat de Wet goed is, des te meer ontdekking van zonde en boosheid, van volslagene ongelijkvormigheid aan en totale onbekwaamheid voor de Wet! Zal men nu de Wet op zijde zetten, of naar inzichten van vleeseh huldigen.
O, wel is de mensch in zijne vijandschap aan God , in zijne eigenliefde en trotschheid geheel daartoe geneigd , — maar God is G o d -— Zijne Wet blijft gelden in al hare kracht, en moet zij naar de meening des Heiligen Geestes volkomen vervuld worden. God de Heere staat op Zijne eer. Hij wil Zijnen wil, Zijne Wet volstrekt gehandhaafd hebben, 's Werelds wets-verachting en wets-verkrachting zal Zijn gericht geenszins ontgaan. Al wie de Wet veracht, hem treft haar eeuwige vloek — en evenzeer, wie baar verzwakt, hare eischen verkleint.
H e t m o e t er z i j n , w a t de W e t wil — zoo alléén is de zondaar gerechtvaardigd, rechtvaardig voor God. — En waarlijk, dit gevoelt de mensch, zij het ook onbewust, daarom werkt hij en is op allerlei wijze in zijne eigengerechtigheid bezig; ach, hij gevoelt, hij erkent, hij gelooft niet dit juist, wat de Wet hem predikt: dat hij dood is door de zonde en misdaden. Waar dit geloofd wordt, daar is een beven, een vallen cn bukken voor de heiligheid Gods in Zijne Wet, en men kan het niet langer vinden in de eigene-gereclitigheid, wijsheid en macht. Er is geen vrede meer in de heiligheid onzer handen. Daar verstaat men, hoe de Wet geestelijk is, en geene gemeenschap heeft met onze vleeschelijke vroomheid, maar ze als zonde ontmaskert, e n . . . de vraag dringt in het binnenste: Hoe is 's Heeren Wet opgericht? hoe behoudt God Zijne eere? hoe kan Hij mij genadig zijn?
In dozen nood ontsluit het Evangelie Gods den armen mensch, den verbrijzelden zondaar het h o e z i j n e r r e c h t v a a r d i g - m a k i n g . Hier leert hij schade en drek achten al zijne eigene gerechtigheid, vroomheid en heiligheid — en het oog der ziel aanschouwt de gerechtigheid, die God Zichzelven heeft beschikt in Christus Jesus Zijnen lieven Zoon; dat is eene eeuwige, de alléén geldende gerechtigheid. „Dien, die geene zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem." Het is Jesus Christus, de éénig Rechtvaardige, „het Heilige": „de H e e re o n z e G e r e c h t i g h e i d . " In Hem zijn wij gerechtvaardigd voor God, vrijgesproken van zonde, schuld en straf, en overeenkomstig de Wet gemaakt, zoodat God geene zonde meer in ons ziet, maar ons aanschouwt, alsof wij geene zonde gekend of gedaan hadden. Heerlijke weldaad Gods! In die gerechtigheid hebben wij een zeker, een eeuwig bestaan in Zijn oog; zij neemt weg al onze zonden — zij bedekt onze schande en kleedt ons in heilig sieraad — en zoo aanschouwt de Heilige, de rechtvaardige God ons als „louter gerechtigheid en heiligheid".
Die gerechtigheid nu is in den tijd verworven en aangebracht door den Mensch Christus Jesus, de eenige Middelaar Gods en der menschen. Hij, de eeuwige Zone Gods, is een Zoon des luensthen geworden. Hij is gezonden en gekomen in onzen staat der zonde en des doods. H i j is geworden, wat Hij niet was, wat w i j waren. Hij werd zonde en vloek voor ons.
Zóó heeft Hij in Zijne vleeseh wording ons met onzen goddeloozen toestand in Zich opgenomen — verkeerde voor ons in onze afgescheidenheid van God; „de Heere deed al onze ongerechtigheden op Hem aanloopen", en zóó heeft Hij, de Christus Gods, onze zonde cn verdoemenis gedragen en weggenomen.
Waardoor heeft Hij dat gedaan? — Door Zjjn g e l o of heeft Hij, in onze duisternis en verlatenheid van God , aan Zijnen Yader vastgehouden, heeft alzoo Gods eere gehandhaafd — door Zijn geloof, Zijn vast vertrouwen, Zijn in weerwil van alle machten der hel Zich vastklemmen aan Gods wil en Woord heeft Hij zonde, dood en duivel overwonnen. Door Zijne g e h o o r z a a m h e i d heeft Hij de heilige Wet naar geest en vvaarheid gehandhaafd en alle gerechtigheid vervuld, die te vervullen was — en is gehoorzaam geworden tot in den dood, j a , den dood des kruises, zoodat Hij d)or Z i j n l i j d en e n s t e r v e n onze schuld, onzen vloek, onze straf en verdoemenis geboet heeft, en alzoo den toorn Gods, die eeuwig op ons moest rusten, opgeheven, weggenomen. Zoo heeft Hij door doende en lijdende gehoorzaamheid ons vijanden met God verzoend, en zijn wij arme zondaren van al wat ons van de gemeenschap Gods afhield — van zonde, schuld en straf verlost en vrijgemaakt door het bloed cn den Geest van Jesus Christus; Zijne verdiensten, Zijne gerechtigheid hebben ons gerechtvaardigd bij God. Met recht dan spreekt men te dezen aanzien van „eene vreemde gerechtigheid", die in o n z e p l a a ts is aangebracht, opdat onze schuld door borgtocht bij God betaald zij. In deze gerechtigheid heeft God verklaard, dat onze zonde voor eeuwig is weggedaan, en al onze schulden ons kwijtgescholden zijn.
Bij deze gerechtigheid zijn wij dus met al onze werken, hoe vroom en goed, voortreffelijk en schoon zij ons ook schijnen en door de wereld mogen geroemd worden, geheel en al buitengesloten.
Deze gerechtigheid, mitsdien de rechtvaardigmaking, ligt alzoo buiten den mensch — is alléén in Ctiristus Jesus. Zij kan niet den mensch inklevend zijn; — voor 18 eeuwen is zij v o l b r a c h t in C h r i s t u s , en alleen in Zijne gemeenschap is men haar deelachtig. En elke andere gerechtigheid, elke andere rechtvaardiging geldt niet bij God — maar is zonde, en houdt in den eeuwigen dood.
Hebt gij, o mensch! deze gerechtigheid? Het antwoord van de Gemeente des Heeren luidt: wij h e b b e n ze; immers de Apostel Paulus betuigt: „ Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jesus Christus." Daarmede zegt hij, dat de Gemeente des Heeren geen anderen grond harer rechtvaardigmaking kent dan de gerechtigheid des Heeren Jesus Christus.
Maar hoe heeft de mensch deel aan deze gerechtigheid ?
Geen ander antwoord dan: d o o r of u i t h e t g e l o o f ; dat is niet door werk, ook niet door eene zekere geschiktheid, tot gerechtigheid, n i e t d o o r z i e n , v o e l e n of t a s t e n.
De gerechtvaardigde ziet geene gerechtigheid, voelt geene goede hoedanigheid voor Gods Wet in zich. Bij en in zichzelven tast hij steeds rond in de zonde en de ellende; daarom — hoe waar en schoon luidt het: „ O f s c h o o n mijn geweten mij beklaagt, dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd, en geeu derzelve gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben — nochtans God, zonder eenige mijner verdienste uit loutere genade mij de volkomene genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid Christi schenkt en toerekent... zooverre ik zulke weldaad met een geloovig hart aanneem." (Ileidelb. Catech. Vr. en Antw. 60.) Om kort te gaan, gerechtvaardigd door of uit het geloof is: niet anders te weten dan: Christus is mijne gerechtigheid; evenals een Luther den lof Gods te. melden in deze betuiging: „Ik, Heere Christus, ben gerechtigheid Gods in U, en Gij zijt mijne zonde." — En daarin ligt alléén de ware vrede. A 1 z o o h e b b e n w i j v r e de b i j God. Buiten deze gerechtigheid, op geloove ons toegerekend, hebben wij geen vrede. De vrede der goddelooze wereld is geen vrede — de ongerechtigheid jaagt ze tot ongerechtigheid, voert niet de eene zonde rusteloos tot de andere? en het einde is eeuwige onrust, eeuwige onvrede!
De vrede der eigengerechtige, vrome wereld is ook geen vrede — bij de oplegging van „gebod op gebod, regel op regel, raakt niet, smaakt niet, en roert niet aan", heeft zij nimmer rust; bezig met steeds onvoltooid werk, is haar arbeid te vergeefs tot vrede! — En wat zoekt een mensch vrede in gestalten, bevindingen, gemoedsaandoeningen, of in gewaande vorderingen der heiligmaking ? — teleurstelling op teleurstelling, onbestendigheid op onbestendigheid, tekortkoming op tekortkoming wordt ontmoet, en de vrede wordt nooit gevonden.
Maar gerechtvaardigd uit den geloove — h e b b e n w i j v r e d e b i j God door onzen Heere Jesus Christus, dat is vrede, die eeuwig blijft. Het is vrede niet met onszelven, niet bij de wereld, niet bij den duivel, — wereld, duivel en ons eigen vleesch houden niet op te kwellen, te plagen, te beangstigen — maar v r e d e bij God, die hierin bestaat, dat wij door Jesus Christus onzen Heere tot Hem mogen opzien als tot onzen genadigen God en verzoenden Vader, die in eeuwigheid niet meer op ons toornen , noch schelden zal, — die ons voor zonde gerechtigheid, voor vloek zegen, voor eeuwigen dood het eeuwige leven heeft geschonken, die ons in Zijne hand genomen heeft, de hand Zijner genade, en onder deze heerschappij geschapen heeft in alle goede werken, ineen wandel, die naar de maat Zijner heilige Wet is, — die ons in Christus de overwinning gegeven heeft over zonde, dood, wereld en duivel; die ons met Christus alle dingen zal geven, die ons nuttig, noodig en goed zijn, zoodat niets en niemand ons verderven kan; die ons met eeuwige liefde en trouw toeroept: „Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen; maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer! — en: „Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong, die tegen u opstaat, zult gij verdoemen, dit is de erve der knechten des Heeren, en hunne gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere." (Jes. 54: 10, 17.)
Heerlijk Evangelie! Zaligmakende leer! Zie, zij is de leer onzer Gereformeerde Kerk: Zij is het middelpunt, waarom zich eigenlijk het geheele werk der Hervorming in de 16lie eeuw bewoog. Dat was bij een Luther, in leer en leven beide, de ziel en drijfveer van al zijne gedachten en werkzaamheden. Tegen deze leer was gansch Rome woedend, en is zij nog heden even heftig gekant, en zag zij en allen, die met haar heulen, niets liever, dan dat deze heerlijke, alleen waarachtig troost gevende leer uitgeroeid ware onder het volk.
Voor deze leer hebben onze vrome vaderen gestreden en geleden; om deze zijn vroeger en later de getuigen Christi en Zijner gerechtigheid vervolgd, verdrukt, gevoerd ten brandstapel, of uit eigen land en stad verdreven.
Deze leer is het, tegen welke de Antichrist woedt, j a helaas! heden woedt — ook in ons dierbaar vaderland; mede in en door dezulken, van wien men betere dingen mocht verwachten; — o, met steeds meer onbeschaamdheid laat op zoogenaamde wetenschappelijke en onwetenschappelijke wijze de god dezer eeuw zijne dienaars tegen deze leer te velde trekken. — Droevige, ernstige tijd!
Zij het oog der Gemeente Gods open voor do listen van den vorst der duisternis, en zij in den nood onzer dagen — dagen van on- en bijgeloof en allerlei eigengerechtig drijven — het gebed tot den God der Waarheid, tot den grooten Ontfermer, of het Hem behagen moge, om weer heden, gelijk in de tijden Zijner Kerkhervorming te gebieden: daar zij licht!
Klagen wij echter allereerst o n s z e l v e n aan, o n z e zonde en schuld belijdende. Grijpen wij aan in den nood onzer zielen, houden wij vast den Heere onze gerechtigheid, in Wien alleen onze behoudenis is; in het W o o r d Z i j n e r g e n a d e, in de leer der g e l o o f s g e r e c h t i g h e i d alleen ligt het behoud van Kerk en Staat, gelijk van een iegelijk mensch in het bijzonder; want, die in do leere Christi blijft, deze heeft beiden den Vader en den Zoon (2 Joh. vs. 9). Gods Naam is Ontfermer. Op Zijne ontferming is nooit te vergeefs gehoopt.
Waar onze wijsheid en sterkte is opgehouden, daar komt Hij met Zijn raad en daad, omdat Zijns alleen de eerc is en de overwinning. „Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mjjnen Geest zal het geschieden, spreekt de Heere." En al gaat ook door de verharding in do zonde alles ten onderste boven, — trouwe houdt de Heere Heere en blijft Zijne belofte eeuwiglijk handhaven : Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op den Naam des Heeren betrouwen" (Zef. 3 : 10).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 november 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van Romeinen 5 : 1.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 november 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's