Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 23. En als vele dagen verloopen waren, zoo hielden de Joden te zamen raad, om hem le dooden. Zoo vervolgt Lukas zijn verhaal aangaande Saulus, van wien hij ons gemeld heeft, dat Saulus terstond in de Synagoge te Damaskus predikte, dat Christus de Zone Gods is. Er zijn sedert vele dagen verloopen; wat er belangrijks met Saulus voorviel, bericht Lukas ons niet, doch de Apostel zelf zegt, dat dit tijdvak drie jaren was, gedurende welke hij in Arabië heeft gereisd, zonder met vleesch en bloed te rade te gaan, of' eerst in Jerusalem de Apostelen te bezoeken, ten einde van hen nadere aanwijzing of zekerheid te bekomen. De Heere toch had Zelf Saulus geleerd, en hem in zijne bekeering zulk een machtig en treffend bewijs van Zijne onuitsprekelijke zondaarsliefde gegeven, dat hij in volle overtuiging aan de Galaten kon schrijven: „het Evangelie, hetwelk van mjj verkondigd is, is niet naar den mensch; want ik heb ook hetzelve niet van eenen mensch ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jesus Christus" (Gal. 1 : 11 , 12). Derhalve keerde de Apostel van zijne reis door Arabië (Gal. 1 : 17) weder naar Damaskus terug, en het was bij deze tweede komst in Damaskus, dat de vijandschap der Joden zich sterk openbaarde. Wat doet toch de mensch, die zich tegen Christus stelt. Hoe verhardt hij zich tot zijne eigene schade.
O, als men niet door Gods Geest ontdekt en tot arm zondaar gemaakt is, dan wil de menscli den waren Christus niet, ontsteekt veeleer in vijandschap. Zij hielden raad om Saulus te dooden. De getuige van Christus, die met vrijmoedigheid voor Zijnen Naam uitkomt, wordt niet geduld. Het is steeds eene herhaling van de oude vijandschap, reeds in het paradijs gezet: het slangenzaad tegenover het Zaad der vrouw, en men rust niet, voor men den getuige van den Naam des Heeren den mond heeft gestopt. De mensch kan het niet dulden, dat hem al zijne heerlijkheid wordt ontnomen, dat hem alle grond onder de voeten wordt weggeslagen, en hij alleen bepaald wordt bij Gods genade. Geef wat toe, al is het nog zoo weinig, dan is het goed, maar de mensch geheel er onder en Christus geheel en alleen alles, zoodat van de zijde des menschen zelfs geen zucht en geen traan hem ten goede komt, — dat kan de mensch niet verdragen. En toch is dit alleen recht. Jesus Christus geheel, en dan vrij aan IIem overgelaten, wat Hij werken wil door Zijnen Heiligen Geest. Al poogt men Hem te bestrijden, het Woord Zijner waarheid laat zich niet binden, hoe meer men het wil ten onder houden, des te sterker werkt het in het verborgene, hoewel de getuige van dat Woord steeds den ondersten weg gaat, en door lijden en verdrukking henen moet.
Vs. 24, 25. Maar hunne lage werd Saulus bekend; en zij bewaarden de poorten, beide des daags en des nachts, opdat zij hem dooden mochten. Doch de discipelen namen hem des nachts, en lieten hem neer door den muur, hem aflatende in eene mand. Op welke wijze Saulus met deze lage bekend gemaakt werd moge ons niet beschreven zijn, toch zien wij, hoe het Woord vervuld wordt: „Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken". Op last van den stadhouder van koning Aretas (2 Cor. 1 1 : 3 2 , 33) zal men er goed acht op slaan, dat Saulus hunnen handen niet ontkomt.
IJdele menschelijke berekening! Zij het middel ook gering, is de bevrijding niet zoo schitterend, — deze uitverkorene discipel des Heeren toch wordt niet door de engelen uitgeleid, of op zulk eene wijze, dat allen kunnen zien, hoe de Heere met hem is, — toch wordt hij verlost, al is het ook in eene mand over den muur. Evenals eens de verspieders van Jericho bij Rachab overnachtten, en aan een koord over den muur nedergelaten werden , om aan de handen hunner vervolgers te ontgaan, zoo ontkomt ook Saulus het groote gevaar, waarin hij verkeerde. Saulus doet hier naar 's Heeren Woord : „Indien zij u in de eene stad vervolgen, zoo vliedt tot de andere", en redt zich in de stilte van den nacht met de vlucht. De discipelen helpen hem hierbij in broederlijke liefde, opdat hij, die zoo wonderbaar door den Heere gered is van zijne zonden, ook bevrijd zij uit de handen der booze menschen.
Ach hoe zwaar moet het echter vallen, thans alleen te staan en na eenen langen weg eindelijk in Jerusalem aan te komen, in de stad, die hij als vijand der Gemeente verliet. In die kringen, waarin hij zich vroeger bewoog, zal hij nu niet meer komen, niet omdat hij zich te heilig waant, maar omdat zij met haat en afschuw de geloovigen behandelen. Deze toch hebben in de wereld niets dan smaad te verwachten. „Omdat Ik u uit de wereld uitverkoren heb, daarom haat u de wereld", zegt onze Heiland. En de Apostel heeft dit zoodanig ondervonden, dat hij later schrijft: Wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe (1 Cor. 4 : 13).
Yan de wereld, die het Woord vijandig is, kan men dan ook niets anders verwachten. Maar te Jerusalem zijn immers de Apostelen; bij hen zal Saulus dan toch niet te vergeefs aankloppen, die nemen hem toch gaarne bij zich op! O, wanneer men een vervolger is geweest, hoe ligt men dan onder verdenking.
Ys. 26. Saulus nu, te Jerusalem gekomen zijnde, poogde zich bij de discipelen te voegen; maar zij vreesden hem allen, niet geloovende, dat hij een discipel was. Deze voorzichtigheid der discipelen is wel niet af te keuren: hoe licht toch kon men met eenen verrader te doen hebben; doch Saulus wordt hierdoor geleid, om het niet bij de menschen te zoeken. hoe vroom zij ook mogen zijn, en in lateren tijd maakt hij tegenover degenen, die zijn apostelschap miskennen, hiervan gebruik, als hij (Gal. 2: 6) zegt: die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. Wel zal God genade en eere geven, maar dit doet Hij te Zijner tijd. Eerst gaat het door vele verdrukkingen.
Gelukkig de mensch, die ook in de verdrukking en het lijden genade ziet en erkent zooals deze Apostel, waar hij zegt: U is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te g e l o o v e n , maar ook voor Hem te l i j d e n . (Filipp. 1 : 29.)
Vs. 27. Maar Barnabas, hem tot zich nemende, leidde hem tot de Apostelen, en verhaalde hun, hoe hij op den weg den Heere gezien had, en dat Hij tol hem gesproken had; en hoe hij te Damaskus vrijmoediglijk gesproken had in den Naam van Jesus. Barnabas, de zoon der vertroosting (Hoofdst. 4 : 36), treedt hier tusschenbeide en spreekt tot de Apostelen van de groote weldaad, die de Heere aan Saulus bewezen heeft; zoo mogen zij zich dan nu met hem verblijden: want de Heere heeft groote dingen gedaan. Daarom heeft Saulus reeds in Damaskus getuigenis gegeven, en waar het hier maar mogelijk is, predikt hij evenzeer, zooals wij lezen: Vs. 28, 29: En hij was met hen ingaande en uitgaande te Jerusalem; en vrijmoediglijk sprekende in den Naam van den Heere Jesus, sprak hij ook en handelde tegen de Grieksche Joden; maar deze trachtten hem te dooden. Op het vrijmoedig getuigenis in den Naam des Heeren komt alweder de vijandschap op; de Apostel wendt zich het eerst tot die Joden, die uit het Heidendom waren overgekomen; mochten zij toch acht geven op de prediking, of ten minste zich er niet zoo terstond tegen verzetten, doch ook zij zijn vijandig en zoeken Saulus te dooden; en zoo gaat het tot op dezen dag toe: als alle vroomheid des vleesches, alle gerechtigheid des menschen er aan moet, daar ontsteekt men in woede, tenzij men leert buigen voor het getuigenis van den Naam des Heeren.
Vs. 30. Doch de broeders, dit verstaande, geleidden hem tot Cesarea en zonden hem af naar Tarsen. Daar het leven van Saulus ook hier in Jerusalem weder bedreigd wordt, ziet hij zich alweder genoodzaakt, te vertrekken; hoe kort was zijn verblijf aldaar geweest: slechts vijftien dagen mocht hij met de Apostelen in- en uitgaan. (Gal. 1 : 18.) Nu hij henen gaat, laten de broeders hem niet alleen gaan, zij geleiden hem tot Cesarea, en betoonen hierin, hoezeer zij jegens hem veranderd zijn en nu het goede voor hem zoeken. Naar zijne geboortestad gaat de reis, aldaar, te Tarsen in Cilicië, zal hij wel een arbeidsveld vinden, en is niet zoo onder het bereik der vijandige Joden. Merken wij hierbij op, hoe Gods weg een gansch andere is dan de weg van vleesch; hier gaat alles goed, geene tegenwerking ondervindt men , doch waar men den weg des Heeren gaat, daar schijnt men ten onder te gaan, daar mag men zich niet meer vrij bewegen, daar moet men op eene afgelegene plaats zich tevredenstellen.
Toch is dit Gods weg, en de uitkomst leert vaak, hoe goed het was, dat Hij ons dien weg deed gaan. De Heere had wel al deze vijanden op eens kunnen verdelgen, maar zoo groot is Zijne lankmoedigheid, dat Hij hen nog laat leven, nog Zijn Woord onder hen laat brengen, '-al vervolgen zij ook Zijne dienaren. Die lankmoedigheid is eenmaal ten einde, waar men het Woord blijft verwerpen, kan het oordeel niet uitblijven. Waar dan de getuigenis van dit Woord komt, daar valle de menscli voor God den Heere neder, erkenne zijne vijandschap, en bekeere zich, opdat hij niet afgehouwen worden tot eeuwige ellende.
Vs. 31. De Gemeenten dan, door geheel Judea, en Galilea, en Samaria, hadden vrede, en werden geslicht; en wandelende in de vreeze des Heeren en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd. Zij hadden v r e d e , laat de wereld daar buiten woelen, laat twist en verdeeldheid heerschen, Jesus Christus h e e f t vrede op aarde gebracht en sinds Hij tot de discipelen zeide: „Vrede geef Ik u, Mijnen vrede laat Ik u", is in de Gemeente, waar die zieh ook bevindt, de vrede, dien Hij door Zijn bloed verwierf, gesmaakt en ondervonden als een vrede, dien de wereld niet kent. En dien vredo geniet ieder lid der Gemeente in het bijzonder. Is er vrede met God, dan is er ook vrede met alles en allen en dan wordt men onderling g e s t i c h t met het Woord Gods en dit Woord dient tot onderlinge vertroosting en bemoediging; zoodat de wandel is in de vreeze des Heeren, niet met eene slaafsche vrees, waarbij men, gelijk Adam, zich verbergt, maar met eene kinderlijke vreeze, waarbij men tot den Heere opziet en alles enkel en alleen van Hem verwacht. En daar volvoert de Heilige Geest zoo heerlijk Zijne werking. Hij, die de Trooster genoemd wordt, leidt de Gemeente door Zijne vertroostingen.
Van dag toch dag openbaart de Heere Zijne genade en de geloovigen worden vermeerderd en vermenigvuldigen.
Hoe groot en heerlijk zijn de werken des Heeren. Deze rijke Koning moet vele onderdanen hebben, die Hij met Zijne schatten en gaven vervult, derhalve zijn al Zijne onderdanen de armsten, de minsten, de slechtsten, de onaanzienlijksten, de door de vrome en goddelooze wereld uitgestootenen ; nochtans en alzoo zijn zij door dien Koning uitverkoren, opdat zij leven en overvloed van genade hebben in Hem, en hierin wordt Hij, de Heere, groot gemaakt en verheerlijkt, en ten allen tijde zal dit volk belijden: Niet ons, o Heere! niet ons, maar Uwen Naam geef eer.

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 november 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Vervolg).

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 november 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's