Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 36. En le Joppe was eene zekere discipelin, met name Tabitha, hetwelk, overgezet lijnde, is gezegd Dorkas. Deze was vol van goecle. werken en aalmoezen, die zij deed. Joppe, tegenwoordig Jalïa geheeten en gelegen aan de kust der Middellandsehe zee, is de plaats, waarbij wij ons thans bepalen, dewijl de Heere ook hier Zijne Gemeente had. Die Gemeente bestond, zooals overal en te allen tijde, niet alleen uit vermogende menschen; 't was ook hier, zooals de Schrift zegt: niet vele rijken, niet vele edelen. Er waren armen en weduwen.
Om dezen te ondersteunen had de Ileere in Zijne voorzienigheid er voor gezorgd, dat hier eene Tabitha was. Waar de armen des Heeren zijn, daar is Hij, en daar heeft Hij ook aan Zijne kinderen, die met tijdelijke goederen bedeeld zijn, een hart vol liefde gegeven om deze goederen niet voor zich te houden maar ze te beschouwen als des Heeren goederen , door Hem hun geschonken voor die armen, de huisgenooten des geloofs.
Van Tabitha, wier Grieksehe naam Dorkas is, wordt gemeld, en dit is het getuigenis des Heiligen Geestes, dat zij vol was van goede werken en aalmoezen, die zij deed. Bij haar waren derhalve die werken, die God goed noemt. Zij prijst niet zichzelve vanwege die werken, of roemt op haar doen, maar de Heilige Geest getuigt het en de Gemeente, met hare weduwen en armen, bevestigt dit getuigenis. En zoo is het steeds, waar waarlijk g o e d e werken zijn. Gelijk de boom niet zelf de vruchten ziet, die hij draagt, maar wij die vrucht aanschouwen en liare schoonheid roemen, zoo ziet ook de geloovige zijne goede werken niet, maar de anderen zien ze, en verheerlijken God. In tegenstelling hiervan roemen alle huichelaren en Farizeën hunne eigene goede werken, of beijveren zich om door de menschen geprezen te worden; zij weten ook voor God van hunne goede werken veel te roemen en willen, dat Hij die evenzeer roemen zal, als de mensehen dit doen. Vergel. Luk. 18: 11, 12. Dooli waar de Heere ten gerichte komt, daar worden deze huichelaren ontdekt en zij, die hier niet wisten, dat er eenig goed werk bij hen was, worden alsdan openlijk voorgesteld als die des H e e r en werk volbracht en Z ij n e n w i 1 gedaan hebben ten bate van Zijne geloovigen, die in de wereld het minst geacht waren.
Matth. 25 : 34—46. Hierbij wil men echter, vooral in den tegenwoordigen tijd, niet bepaald zijn; velen stichten vereenig in gen, en ijveren voor alles, wat maar eenigszins een godsdienstigen schijn heeft, en zijn, althans in eigen oog, vol van goede werken; — wat eene Christelijke philanthropie! doch deze werken kunnen doorgaans den toets van Gods Woord niet doorstaan en komen niet overeen met hetgeen do Catechismus zegt: Goede werken komen voort uit het ware geloof, zij zijn naar Gods Wet, en worden gedaan tot Gods eer, zoodat hierbij de menscli op den achtergrond wordt geplaatst, en juist dat is bij al die werken gewoonlijk het geval niet, terwijl de Pleilige Schrift ons leert, dat a l , wat niet uit h e t g e l o o f is, z o n d e is, en hieraan moge een iegelijk zijne werken toetsen.
Vs. 37. En het geschiedde in die dagen, dat zij krank werd en stierf; en als zij haar gewasschen hadden, leiden zij haar in de opperzaal. Schrikkelijk zwaar is deze slag, die de Gemeente te Joppe treft; zulk eene voor de Gemeente onmisbare persoon wordt krank en, hoe men ook op haar herstel gehoopt moge hebben, zij stierf, en wie zal nu zorgen? Doch waar alle hoop bij ons vervlogen is, daar weet de Heere nog raad. Op Hem dan het oog geslagen , van het werktuig afgezien en tot den Werkmeester henen. Hij zal redding geven, maar te Zijner tijd, en die tijd is als het bij menschen eene afgesnedene zaak is. 's Hoeren heerlijkheid is hierin gelegen , dat Hij het leven geeft aan dooden. — Zoo legden zij dan Tabitha in de opperzaal nadat zij haar gewasschen hadden, gelijk de Joden steeds de gewoonte hadden de lijken te wasschen. De opperzaal was doorgaans eene afgezonderde kamer, die ook wel tot vergaderzaal der Gemeente en bij de Joden tot viering van het Paaschfeest werd gebruikt; zie o. a. Mark. 14 : 15; Hand. 1 : 13 ; 20 : 8.
Maar is hier dan niemand, die troosten en bemoedigen kan ?
Hoe noodig toch, dat de verlatene en weenende armen een woord van hope en van vrede hooren, als is het dan ook slechts een woord. — Ja, er is een Apostel des Heeren in het nabijgelegen Lydda. Hij zal voorzeker troosten en zijne komst is gewis eene oogenblikkelijke vergoeding in dezen droeven toestand, — derhalve lezen wij:
Vs. 38. En alzoo Lydda nabij Joppe was, de discipelen, hoorende, dal Petrus aldaar was, zonden twee mannen tot hem, biddende, dat hij niet zou vertoeven tol hen over te komen. Op deze dringende vraag der Gemeente zal de Apostel zich dan ook niet lang laten wachten: terstond geeft hij gevolg aan deze uitnoodiging en gaat met de twee mannen, die afgezonden waren. Ongetwijfeld werd Petrus onderweg reeds door deze mannen in kennis gesteld met hetgeen te Joppe was gebeurd.
Vs. 39. En Petrus stond op, en ging met hen; welken zij, als hij daar gekomen was, in de opperzaal leidden. Nu brengen zij den Apostel in de opperzaal, waar de geliefde doode ligt. Petrus wordt in de opperzaal geleid; welke droeve werkelijkheid moet hij hier aanschouwen. O! zoo er geen geloove aanwezig is, men zou, gelijk allen, het hoofd nederbuigen en in stomme smart medelijden betoonen, tranen schreien bij zulk eene doode, want al de weduwen stonden bij hem, weenende, en toonende de rokken en kleederen, die Dorkas gemaakt had, als tij bij haar was. Voor den Apostel echter blijft slechts ééne zaak over, hij heeft slechts één middel, maar dit middel is proefhoudend. In den strijd van Gods kinderen was het het wapen, dat nooit stomp werd; in den vloed der aanvechting het eenige rotspunt, waaraan zij zich vastklemden; in vervolging om der gerechtigheid wil het eenige verweermiddel; in den nood en het lijden de eenige steun; op den vaak moeilijken pelgrimsweg de eenige staf. I)it middel is: het g e b e d .
Vs. 40. Maar Petrus, hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; niet alsof in het gebed op zichzelf de redding gelogen is, of dat men om zijn gebed zou geholpen worden, maar omdat de eeuwige God Zich in Zijne zondaarsliefde zoo diep tot ons heeft nedergebogen, dat Hij Zijnen eigenen Zoon niet spaarde, en om Diens wil en met Hem ons alle dingen uit genade wil schenken. Hiervoor toch zijn Zijne beloften borg, en heeft Hij Zijn woord gegeven. En waar zoo in geloove gebeden wordt, en wij dezen vasten grond hebben, dat de Heere ons gebed, niettegenstaande wij zulks onwaardig zijn, om des I l e e r e n C h r i s t u s wil zekerlijk wil verhooren, daar kan ook de vrucht des gebeds niet uitblijven , maar ondervindt men de verhooring des gebeds en ziet, dat door de werking des Heiligen Geestes het anders onmogelijke geschiedt. En zich keerende tot het lichaam, zeide hij: Tabilha, sta op! En zij deed hare oogen open, en Petrus gezien hebbende, zal zij over einde. De opwekkingvan deze doode, zoowel als van Eutyclius Hand. 20: 9—1G is ons een duidelijk bewijs, dat de opgestane en verheerlijkte Heiland in den hemel nog dezelfde macht bezit en betoonen wil als bij Zijne omwandeling op aarde; heeft Hij toen door drie voorbeelden — de dochter van Jaïrus, de jongeling te Naïn, en Lazarus •— getoond, dat Zijn Woord een woord des levens en Zijne genade en ontferming onbegrensd is, zoodat de dood daartegen niets vermag, hier wil Hij Zijne barmhartigheid en Zijn medelijden met de arme, verlatene weduwen doen zien, en het woord Zijner waarheid, zooals Hij dit Zijnen Apostelen heeft toebetrouwd , bekrachtigen.
Wat vermocht de dood als Hij sprak? Wat vermag hij , waar de Apostel in geloove zegt: Tabitha, sta op! ? Wat vermag onze geestelijke dood, waarin wij ons zoo menigmaal bevinden? Niets tegenover Jesus, die gezegd heeft: „Ik ben de Opstanding en het Leven, die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven"; die door Zijne opstanding den dood — onzen dood — overwon, en in Zijne opstanding ons de zeker- j heid geeft van onze opstanding uit het graf, eene opstanding tot eeuwig zalig leven met Hem; zoodat het heet: Ik leef en gij zult leven:
Vs. 41. En hij gaf haar de hand, en richtte haar op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend voor hen. Treed dan hier toe, o Gemeente des Heeren Jesus, gij allen, die daar nog zoo bedroefd en treurig staat, en aanschouwt het heil des Heeren. Gij heiligen Gods, en gij weduwen, die weent, omdat u niet slechts uw man, maar ook nog zij, die u verzorgde in dit leven, ontnomen was; ziet welke groote daden Hij deed, die uw Maker en uw Man is, en hoe Hij u haar wedergaf, die gij niet kunt missen.
Hier is zij weder levend, die dood was. De Heere schenkt u haar uit genade weder.
Vs. 42, 43. En dit werd bekend door geheel Joppe, en velen geloofden in den Heere. En het geschiedde, dal hij vele dagen le Joppe bleef, bij eenen zekeren Simon, eenen lederbereider. Waar zulk een wonder geschied is, daar wordt dit van mond tot mond verteld, een ieder spreekt er van en de naam van de beweldadigde zweeft op aller lippen. De geloovigen wijzen elkander en anderen er op, dat de macht des Heeren zich geopenbaard heeft; bij de prediking des Woords kan op een voorbeeld gewezen worden, wat dit woord werkt en de vrucht daarvan is: v e l e n g e l o o f d e n in den H e e r e.
Zoo gaat het ook waar de Heere ons uit nood en dood redt en wij ons Zijner niet schamen, maar van deze genade des Heeren spreken; daar wordt dit getuigenis nog gehoord en hoewel niet door velen — gelijk hier het geval was — waar eene bjjzondere werking des Heiligen Geestes is op te merken — zoo wordt het toch aangenomen, en daarom zwijge niemand van de daden des Heeren, maar spreke tot Zijnen lof, van de verlossing, waarmede Hij ellendigen verlost, opdat Zijne Gemeente worde uitgebreid.
Petrus blijft aldaar vele dagen bij Simon den lederbereider; hier is liij, die geene grootheid der wereld begeert, recht op zijne plaats; trouwens des Heeren discipel laat zich leiden, en waar de Heere hem brengt, daar blijft hij, totdat de Heere hem een anderen weg of werkkring aanwijst.
Zoo bestaat dan de raad des Heeren en Hij doet al Zijn welbehagen. Gezegend het volk, dat op Hem betrouwt, want zij zullen niet beschaamd worden, allen die op Hem betrouwen. Welgelukzalig het volk, wiens God do Heere is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 november 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 9. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 november 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's