Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 10. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 10. (Vervolg.)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beschouwen wij verder, hoe de Heere God dat doet, en op welke wijze Hij Petrus geneest van zijne vooroordeelen. Het is omtrent de zesde ure, dus twaalf uur des middags, de tijd voor het tweede gebed , en als geboren Jood houdt ook Petrus die inzetting en klimt op het dak om te bidden; vau hoevele gebeden voor land en volk mag die plaats wel getuige zijn geweest! veel zal hij er reeds met zijnen God genoten hebben, en — arm zijn zij, die zulk eene binnenkamer niet kennen, waar zij God hunne nooden mogen opdragen.
Ditmaal zal Petrus niet slechts bidden, maar een gezicht ontvangen, dat hij zijn geheele leven niet zal vergeten hebben.
Vs. 10—12. En hij werd hongerig, en begeerde te eten. En terwijl zij het bereidden, viel over hem eene vertrekking van zinnen. En hij zag den hemel geopend, en een zeker vat lot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde. In hetwelk waren al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde, en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels, — dus beide reine en onreine dieren.
Ys. 13. En er geschiedde eene stem: Sta op Petrus! slacht en eet. Maar hoe, van deze onreine dieren? — want ook de reine waren door de aanraking der onreinen mede verontreinigd, — dit is zeker eene verzoeking; daarom: Geenszins, Heere! want ik heb nooit gegeten iets, dat gemeen of onrein was. En eene stem geschiedde wederom ten tweede maal tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft zult gij niet gemeen maken. En dit geschiedde tot driemaal; en het vat werd wederom opgenomen in den hemel (Ys. 14—16).
Zonderling ! Petrus mag in den toestand, waarin hij verkeerde, wel aan eene verzoeking gedacht hebben, en wil daaraan weerstand bieden, want de dieren in het vat zijn onrein en daarom door de Wet vervloekt. Volgens haar waren van de viervoetige dieren alleen rein, die de klauwen klieven en herkauwen; van de vogels bepaalde soorten, van de visschen, die vinnen en schubben bezitten.
Maar hoe komen dan toch deze alle in het laken, en hoe is het mogelijk, dat het linnen bij zulk eene zwaarte niet scheurt!
Wij lezen, dat Petrus in zichzelven twijfelde, wat toch dat gezicht zijn mocht; hij is er dus maar niet luchtig over heen gesprongen, denkende: het zal mij nog wel eens duidelijk wordon, maar hij heeft ernstig nagedacht, en heeft ook van God de uitlegging ontvangen, zooals uit Vs. 28 blijkt; en evenals Petrus, heeft de Geest ook anderen weder in deze verborgenheid ingeleid, opdat zij de Gemeente Gods troosten mochten met Zijne liefde. Uit den hemel daalt het vat, daar hoort het dus thuis, en het is Goddelijke almacht, die belet, dat het linnen scheurt en daardoor zijn inhoud over de aarde wordt uitgestort. Rein en onrein gedierte, zij zijn te zamen het beeld van de Gemeente Gods, die van de aarde is gekocht en opgenomen in het onbevlekte linnen Zijner eeuwige liefde en goedertierenheid. Rein en onrein, zij liggen voor de heilige oogen des Heeren op éénen hoop, en daarboven ruischt het woord : Vervloekt, vervloekt, gaat uit van Mij , gij die de ongerechtigheid werkt! Israël, dat de Wet heeft ontvangen, het Heidendom, dat zich wentelt in het slijk der zonde, de vrome en goddelooze wereld, zij zijn voor God verdoemelijk. In hunne plaats treedt echter Eén op, om Wiens wil allen rein verklaard zijn, en ingaan mogen in den hemel, waar God woont.
Is nu, bij het beeld blijvende, het eene dier op zichzelf reiner dan het andere ? Bij de schepping luidde het woord: God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed; maar God wilde Zijn volk afzonderen Zich ten eigendom, en daarom toonde Hij hun in beelden alles, wat zij later in hunnen Verlosser zouden verwezenlijkt zien. Reine dieren, herkauwende en met gespleten hoeven, zij zijn het beeld van hen, die het gepredikte Woord bewaren in een eerlijk en goed hart, dat overdenken dag aan dag, zij blijven staan, en zonken zij ook al in zonden, zjj zullen zich daaruit weder opwerken met hunne gespletene hoeven. Verblijd u niet over mij, o mijne vijandin ! wanneer ik gevallen ben, zoo zal ik weder opstaan.
Zoo de geschubde en gevinde visschen, de schubben dienen hun om weerstand te bieden aan den golfslag, de vinnen om in de diepte af te dalen, waar zij niet verderven kunnen. De Gemeente Gods biedt weerstand aan de slagen van zonde en dood en daalt af in de diepte, waar Satan niet komt. Hoe echter heeft de Gemeente dat gedaan en doet zij het? Alleen in haren Heiland en Heere, die steeds het Woord Zijns Yaders handhaafde en te midden der aanvechtingen en angsten der hel dit Woord hoog hield, hieraan alleen Zich vastklemde.
Onze Heere Jesus heeft tegen de zonde gestreden voor Zijne Gemeente, die voor haar overwonnen, al mocht het ook schijnen, dat Satan triomfeerde, toen hij onzen Heere de verzenen vermorzelde; bij deze daad verloor hij zelf al zijne macht en werd overwonnen. Onze Heere en Koning bood in de kracht Zijner Godheid weerstand aau alle aanvallen en golfslagen van het rijk der duisternis, daalde voor Zijne Gemeente neder in de diepte der hel, om daaruit ook weder op te komen overwinnende , en opdat Hij overwonne. Het volk Gods zal zich niet ophouden met doode werken, maar leven in het verbond der genade. Welk eene volheid van genade mag het geloofsoog aanschouwen in deze, met eerbied gezegd, zonderlinge daad des Heeren. Immers moest het alles dienen om aan Petrus te toonen, tot welken nieuwen werkkring zijn Heere hem geroepen had, nl. het Evangelie te brengen tot de Heidenen. Waar zouden wij zijn, wanneer wij uit dezen dood overgaan tot het leven, zoo God niet Zijnen Apostelen had geboden den Heidenen te prediken, en deze op hunne beurt bekwaam gemaakt had, dat Woord verder voort te planten?
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 10. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's