Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 7.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 7.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eindigden wij het vorige Hoofdstuk met de opmerking, dat een getrouw getuige steeds den moed in God hebben moet om met het getuigenis der waarheid Gods vol te houden tegenover een wederhoorig geslacht, wij kunnen ook hier zien, dat zijne roeping niet anders gedoogt. Het Woord des Heeren dringt er hem bij voortduring toe ; het laat Zijnen knechten geene rust. Immers wij lezen :
Vs. 1—4. Daarna geschiedde het Woord des HEEREN tot mij, zeggende: Verder, gij mensclienkind! zoo zegt de Heere HEERE van het land Israëls: Het einde i.i er, hel einde is gekomen over de vier hoeken des lands. Nu is het einde over u; want Ik zal Mijnen toorn tegen u zenden, en Ik zal u richten naar uwe wegen, en lk zal op u brengen al uwe gruwelen. En Mijn oog zal u niet verschoonen, en Ik zal niet sparen; maar Ik zal uwe wegen op u brengen, en uwe gruwelen zullen in het midden van u zijn; en gijlieden zult welen, dal Ik de HEERE ben. — Na alles wat reeds door Ezechiël op 's Heeren last gesproken is, moet hij nu aan zijne tijdgenooten verkondigen, dat het einde over Israëls land, zoo dikwijls voorzegd, zoo lang gedreigd, zoo menigwerf vertraagd, en naar den mensch uitgesteld, thans voor de deur staat, zóó nabij is, dat het er eigenlijk reeds is. Het is eene vast besloten algeheele verwoesting, waaraan reeds begin van uitvoering is gegeven; de ondergang komt haastelijk, zijne voltrekking zal niemand kunnen tegenhouden, en geen gedeelte des lands zal er van verschoond blijven; over zijne v i e r h o e k e n (—Hebr. v l e u g e l e n , omdat al wat van uitgestrektheid is, op uitgestrekte vleugelen gelijkt, enz.; landen, die zich naar alle hemelrichtingen of w i n d e n (Matth. 24 : 31) uitstrekken —) zal het gaan; de vijand zal niet alleen geene verschooning hebben voor de stad Jerusalem noch voor haren tempel, maar eok niet een enkel deel des lands sparen. Het zwaard van Gods gerichten gaat over het geheele land Israëls. Zoo maakt het Woord des Heeren een einde aan de droomerijen Israëls, waaraan zij zieh zoo gaarne overgaven in vleeschelijk betrouwen op het verbond des Heeren, en waarin zij zieh voorstelden, dat er toeh wel spoedig betere tijden zouden aanbreken, tijden, die voor hen, de gevangenen, eene wederkeering naar stad en tempel zouden mogelijk maken.
De Heere God zal echter eene afgesnedene zaak doen.
Dat de Heere God Zijnen knecht hier wederom aanspreekt met den naam van „menschenkind" is niet zonder beteekenis.
De Profeet is mensch en dient dat steeds indachtig te blijven, opdat ook zijne vleeschelijke meeningen over des Heeren oordeel ophouden en zijne gedachten gevangen worden geleid onder de gehoorzaamheid aan des Heeren Woord. Met innerlijke smart en pijn, al was het ook onder diep besef en erkenning van de rechtvaardigheid Gods in de voltrekking Zijner gerichten, heeft Ezechiël zeker zijnen volke de woorden huns Gods verkondigd. Immers niemand gevoelt dieper den gruwel der ongerechtigheid en het geduchte van de straf, die men zich daardoor op |den hals haalt, dan hij, die door des Heeren Geest en Woord bearbeid wordt in het binnenste zijner ziel, gelijk dat bij des Heeren Profeten plaats vond, en gelijk het nog geschiedt bij allen, die zieh onder de bearbeiding des Heiligen Geestes bevinden. De woorden van den Profeet luiden ons, ten minste dit gansche Hoofdstuk door, als een diep aangrijpend klaaglied over Israëls gruwelijke handelingen in hunne ontzettende, verdiende gevolgen, welke zij als van den hemel over zicli hebben afgeroepen.
Als met eene vingerwijzing op het heden en eene bepaalde aanwijzing op het land Juda wordt het hun toegeroepen : N u is h e t e i n d e o v e r u! De andere landen en volken, als Egypte, Babel, en Tyrus, aan wie Ezechiël den ondergang heeft aangezegd, zullen nog uitstel hebben, maar g i j zult a l s n u vallen, en wel om deze reden: W a n t I k zal M i j n e n t o o r n tegen u zenden. Lang heb Ik u in Mijne goedertierenheid gedragen, in Mijne lankmoedigheid verdragen, in Mjjne barmhartigheid verschoond, vele en velerlei genade heb Ik u bewezen, doch nu heeft het een einde, de dag Mijns toorns is gekomen, Ik zal u r i c h t e n n a a r uwe w e g e n , even naar uwe werken zal Ik u vergelden, en Ik zal op u b r e n g e n den loon van a l l e uwe g r u w e l e n.
Heb Ik steeds met vele verschooning u behandeld, Mijn oog zal u n i e t meer v e r s c h o o n e n ; heb Ik u steeds gespaard, thans zal Ik n i e t meer sparen, maar I k zal uwe wegen op u b r e n g e n , hetgeen gij dan als gewild en gezocht hebt, dat zal u geschieden, en uwe g r u w e l e n , de vruchten uwer handelingen, z u l l e n in het midden van u zijn; zoo zult gijlieden door Mijne strafgerichten het weten, dat Ik de Heere ben.
God is God, Hij moge lang geduld oefenen, ten laatste zal Hij toonen, dat Hij God is en blijft, en zoo als God bekend zijn onder alle vleesch.
Is deze prediking van den Profeet niet als eene verkondiging van het eindoordeel, dat over alle vleesch gaan zal in de gerichten des Heeren, die Hij ter verheerlijking van Zijnen alleen heiligen Naam zal doen komen? In deze gerichtshandelingen des Heeren is het einde gekomen en komt het einde over alle groote wereldrijken, die zich niet aan het Woord onderwerpen, zoo^l als over de kleinere, die er zich niet aan willen houden. Onder de gerichten Gods vergaan ook alle Kerken, die de reine waarheid Gods niet tot haar eenig fundament en verband hebben, of die waarheid loslaten en verwerpen, gelijk Israël het gedaan heeft, terwijl ook eenmaal in het eindoordeel des Heeren rechtvaardige vergelding geschieden zal over alle goddeloosheden en ongerechtigheden der menschenkinderen. Dat prediken ons Jakobus en Judas en al de Apostelen des Heeren in navolging van hunnen Heere en Meester, die in zijne redenen (Matth. 24 en 25) hen en ons op dat eindoordeel heenwijst; en elk getrouw prediker Zijns Woords is bij de verkondiging der genade tevens een ernstig bestraffer, wijl hij het zijnen tijdgenooten niet verbergen kan, dat God met vlammend vuur wrake zal doen over alle degenen , die het Evangelie ongehoorzaam zijn geweest en den Naam des Heeren smaadheid hebben aangedaan. Dat de Heere alleen God is, zal eenmaal alle vleesch erkennen, alle tong moeten belijden, hetzij tot eeuwige vreugde, hetzij tot eeuwige smart.
Op de verkondiging, dat het einde nu gekomen is, laat de Heere God volgen de u i t v o e r i n g van het in deze verzen a a n g e k o n d i g d e gericht.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 7.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's