Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ezechiël 7. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ezechiël 7. (Vervolg.)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 5—9. Zoo zegt de Heere HEERE: een kwaad, een eenig kwaad, ziet, is gekomen; een einde is er gekomen, dat einde is gekomen, het is ópgewaakt tegen u; liet, hel kwaad is gekomen! De morgenstond is tot u gekomen, o inwoner des lands! De tijd is gekomen, de dag der beroerte is nabij, en er is geen wederklank der bergen. Nu zal Ik in kort Mijne grimmigheid over u uitgieten, en Mijtien toom tegen u volbrengen, en u richten naar uwe wegen, en zal op u brengen al uwe gruwelen. En Mijn oog zal niet verschoonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal u geven naar uwe wegen, en uwe gruwelen zullen in hel midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dal lk de HE ERE ben, die slaat.
Met een dubbel voorwaar: „Voorwaar, voorwaar! zeg Ik ulieden" heeft de Heere Jesus meer dan eens het volk, in welks midden Hij leefde, en daardoor ook ons gewaarschuwd; hier hooren wij een dubbel: „zoo zegt de Heere Heere!" (Vs. 2 en 5) uit den mond yan den Profeet, dio door den Geest des Ileeren spreekt. Het moet Israël verzekeren van de waarheid der woorden Gods, dio tot hem komen, niet één van die zal op de aarde vallen. Ontzettend zal de uitvoering van het gericht Gods over Zijn volk zijn. Het zal een kwaad, een eenig kwaad zijn, een kwaad, dat men niet had gedacht noch verwacht, omdat men de kennis van Wet en gerechtigheid had verloren; het vleeschelijk en afgedwaald Israël kon geen ondergang verwachten, evenmin als het vleeschelijk en afgeweken Christendom dat verwacht. Beiden hebben toch te goeden dunk van zich, vinden nog te veel goeds bij zichzelven; een einde moge er komen over Heidenen en Onchristenen, maar over hen zal het einde niet komen.
Maar God de Heere spreekt: een einde is er gekomen, en wel dit einde, hetwelk Ik door de Wet en de Profeten gedreigd heb, dat komen zal om alle uwe ongerechtigheden,— dat is gekomen, het is ópgewaakt tegen u. Lang heeft het gesluimerd; het scheen wel, dat het sliep; — hoe lang hebben de Profeten daarover aireede gesproken, — gij moogt met die prediking van oordeel op oordeel, als Noachs tijdgenooten, gelachen en gespot hebben, voor hen brak de tijd van het einde aan: er kwam een einde aan de honderd en twintig jaren van Gods lankmoedigheid. Zoo ook nu, het oordeel slaapt noch sluimert, en, als het des Hoeren tijd is, breekt het door on is er. Zie het k w a a d is g e k o m e n . Hunno gevangenschap was er aireede een bewijs van en hetgeen verder met Israëls land en volk gebeuren zal, zal allen twijfel daaraan wegnemen, zal hot voor het oog van vriend en vjjand bevestigen.
De m o r g e n s t o n d van den dag des oordeels over dat land, dat eenmaal vloeide van melk en honig, dat eenmaal genoemd werd het land van Immanuël, o i n w o n e r des l a n d s ! is g e k o m e n . Het komt alles uit naar Mijn Woord; de tijd van bezoeking is daar, de d a g d e r b e r o e r t e is n a b i j . „Laat naderen de raadslag des Heiligen Israëls, dat wij het zien!" heeft de spotter den waarschuwenden Profeet des Heeren in zijnen overmoed toegeroepen, welnu, die raadslag staat volvoerd te worden, hij is daar. Of de spotter dan nog vroolijk zal zijn ? Neen, hij zal beschaamd wezen, als hij de echo van het vreugdengeroep op de bergen niet meer hooren zal, omdat er noch inzameling van wijnoogst, noch afgodsfeest op hunne hoogten meer zijn zal; verlatenheid, doodscho stilte zal er wezen: er is g e e n w e d e r k l a n k der berg e n meer.
Wel eene waarschuwing voor den spotter, die ook in ons midden zijne stem doet hooren, als hij vraagt: „Waar blijft de dag van 's Heeren toekomst, want alle dingen blijven immers zooals zij geweest zijn", of: „waar blijft de God des oordeels?"
Ook die stem zal eenmaal verstommen, als in volle kracht het woord van Maleachi in vervulling treedt: „Zie, die dag komt, brandende als een oven : dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten, zegt de Heere der heirscharen, die hun noch wortel noch tak laten zal."
Over Israël heet het naar het Woord des Heeren: Nu zal I k in k o r t Mijne g r i m m i g h e i d over u u i t g i e t e n en Mijnen toorn t e g e n u v o l b r e n g e n . Een wreker is de Heere en zeer grimmig, en Hij behoudt den toorn tegen Zijne vijanden. Het vleeschelijk Israël, dat in vijandschap bleef wandelen, zal het nu ervaren, welke ellende de uitstorting der grimmigheid en de volvoering des toorns zijns Gods over hem zullen brengen. De Heere hun God zal hen richten naar hunne wegen, hunne boosheid zal hen kastijden, en de vrucht hunner gruwelen zal op hen gebracht worden; het zal nu alles bij den Heere hunnen God gaan naar het recht, dat bij Hem is; berouw zal voor Zijn oog verborgen zijn, want Mijn oog, zegt Hij, zal n i e t v e r s c h o o n e n , en I k zal n i et s p a r e n ; het zal een tijd van gericht zijn: uwe wegen en uwe gruwelen vorderen het; wijl gij den dag uwer bezoeking niet bekend hebt, zal Ik u geven naar Uwe wegen en uwe gruwelen, of de vruchten uwer gruwelen zullen in het midden van u zijn; — het zal eene openbaring van toorn en grimmigheid zijn, die u zal moeten doen erkennen, dat I k d e H e e re het ben, die s l a a t.
Zoo zal ook eens over het vleeschelijk Christendom, dat in vijandschap met zijnen God wandelt en den dag der genade, waaronder het leeft, wegdartelt, de vrucht zijner gruwelijke wegen gebracht worden, als de Heere God Zich naar Zijn Woord zal opmaken ten gerichte, — dan zal het met den spotter uit zijn, en hij, die nu de neus omhoog steekt, zal nederbukken in het stof en het moeten erkennen, dat de Heere het is, die in gerechtigheid straft.
En aan dat oordeel is geen ontkomen: de roede is reeds bereid, van de goddeloozen zal niets overblijven. Dat zal ons het vervolg van ons Hoofdstuk leeren.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ezechiël 7. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 december 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's