Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 10 slot en 11 : 1 vv.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 10 slot en 11 : 1 vv.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Petrus, wel ingelicht zijnde, opent den mond, hij kan als het ware niet langer zwijgen, en zegt: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is, maar dat Hij in genade nederziet op allen, die Hem aanroepen in hun niets-zijn, en juist datgene verwerpt, wat tot Hem komt met werken der eigengerechtigheid en vermeende voorrechten. En waar God Zich zulk een Ontfermer betoont en Zijnen hemel opent voor alle volken, zal daar de dienstknecht zwijgen? Neen, hij zal verkondigen , wat God voor Israël, Zijn volk, heeft gedaan , opdat ook de Heidenen toekomen en mede aanzitten met Abraham, Izak en Jakob, door Hem, onzen Heere Jesus Christus, die onze vrede is en den middelmuur des afscheidsels gebroken heeft (Ef. 2 : 1 4 ) . Deze is niet slechts een Heere van Israël, maar van allen, die door het woord der Apostelen in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leven. — Ys. 37. Gijlieden weel de zaak, die geschied is door geheel Judea, want dit is in geen hoek geschied, beginnende van Galilea , — het arme zondarenland, dat in duisternis zat en schaduwe des doods, is het eerst geholpen, — na den doop, welken Johannes gepredikt heeft, en waardoor hij het volk gewezen had op hunne zonde en onreinheid, en op Hem, die kwam als de Zondenuitdelger; (Ys. 38) belangende Jesus van Nazarelh, — kan uitNazareth iets goeds komen? — den v e r a c h t e en nochtans g e k r o o n d e , hoe llem God gezalfd heeft mei den Heiligen Geest en met kracht; welke het land doorgegaan is, goed doende en genezende allen, die van den duivel overweldigd waren, want God was met Hern; Hij is niet gekomen om te verderven, maar om te behouden en de werken des duivels te verbreken, en zulks heeft Hij gedaan, Zich houdende aan God den Vader, die alom den Zoon getuigenis gaf. Het is bij elke prediking der Apostelen immer weer de oude en toch altijd nieuwe geschiedenis: een genadig God, die de zonden vergeeft, een trouweloos volk, dat Zijn heil verwerpt en Zjjne Profeten doodt en steenigt.
Wij hebben dat alles mede beleefd, zegt Petrus, en wij weten, dat Hij Zich aan niemand heeft onbetuigd gelaten, zoodat er voor niemand verontschuldiging overblijft, en niemand zal kunnen zeggen: ik heb het niet geweten. Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout; Dien, die hen met weldaden overlaadde, hebben zij dus beloond, dat zelfs de meest verachte doodstraf voor Hem als het ware nog te goed was. En wie erkent niet mede: door mijne zonde heb ik mijnen Heiland aan het kruis gehecht, Hem duizendmaal verworpen; en die getrouwe Heiland heeft Zich willen laten nemen, opdat door Zijn bloed de Zijnen vrij zouden uitgaan en eenen vrijen toegang hebben tot den troon.
Vs. 40, 41. Dezen heeft God opgewekt ten derden dage, en daardoor het zegel gezet op Zijn werk, het bewijs gegeven, dat Zijn offer was aangenomen, en gegeven, dat Hij openbaar zou worden, niet al den volke, maar den getuigen, die van God te voren verkoren waren. Niet aan de overpriesters en grooten des volks is Hij geopenbaard geworden, maar wij, Zijne getuigen, hebben Zijne heerlijkheid gezien en ingezien in den ganschen raad Zijns heils. „Ik dank U, Vader, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard."
Vs. 42. En heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen, — opdat zij nog bekennen mochten, wat tot hunnen vrede dient en den Zoon kussen, eer dat Hij toornt.
Vs. 43. Hezen geven getuigenis al de Profeten, dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijnen Naam. Ik vertel u geene zelf uitgedachte faboleu, wil Petrus zeggen, maar heb u gepredikt denzelfden Jesus, dien gij overal in de Schriften hebt kunnen vinden, en die nog steeds bereid is, vrijspraak te geven aan doodschuldigen, die niet anders doen kunnen dan hun vonnis bekrachtigen en God rechtvaardigen. Welk een verheven een- , voud in Petrus' prediking! Geen opgesmukt verhaal, maar de naakte waarheid, die van den mensch niets goeds zegt, God echter op het hoogst verheft. En God geeft getuigenis aan de prediking van Zijnen Apostel, want: Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. (Vs. 44.)
Ys. 45 en 46. Geen onderscheid maakt God tusschen Jood en Heiden, maar verklaart hen allen rein in het bloed des Zoons, en de vruchten blijven niet uit: — zij verkondigen den eenigen Naam en loven en danken God. En de geloovigen, die uit de besnijdenis waren, onheilen zich. Eene heilige vreeze komt over hen, waar zij zien, hoe God zoo genadig is, dat Hij ook de Heidenen aanneemt; dat Hij niet vraagt naar eenig voorrecht van hunne zijde, maar in volle stroomen Zijnen Geest uitstort, zoodat zij rumoeren en vol worden als het bekken des altaars. Toen antwoordde Petrus: Kan ook iemand hel water weren, dat deze niet gedoopt zouden worden? — Waar God Zelf hen inlijft bij Zijn volk, wil Petrus zeggen, hen doopende met vuur, zal daar iemand zich tegen God verheffen en Zijn werk berispen ? Hier is geen verder dooponderwijs noodig, want de Geest Zelf zal hen leeren en hen in alle waarheid leiden, en hij beval, dat zij zouden gedoopt worden. Kan het ons verwonderen, wat wij verder lezen, dat de Heidenen baden, dat Petrus eenige dagen bij hen wilde blijven? Zij gevoelen behoefte, gemeenschap te oefenen met de broederen en te zamen den Naam des Heeren te verkondigen, hoe Hij verlost uit allen nood en inzet in het leven , dat uit Hem is.
En nu zouden wij denken, dat allen zich aanstoots zullen verblijden in Gods werk? Wie van zichzelven meent, dat hij dat zou gedaan hebben, heeft nooit de schromelijke eigengerechtigheid van het eigen hart gekend; de discipelen des Heeren worden steeds openbaar, dat zij m e n s c h e n zijn, de Apostelen niet uitgezonderd; het Woord Gods verbloemt op geene enkele plaats, wat er in hunne harten is. Er staat uitdrukkelijk, dat, toen de Apostelen en de broeders hoorden, dat de Heidenen het Woord Gods hadden aangenomen, zij 5 die uit de besnijdenis waren, met Petrus twistten, zeggende: Gij zijl ingegaan tot mannen, die de voorhuid hebben en liebt met hen gegeten (Hand. 11:3). Het gaat hun niet anders dan Petrus, niet anders dan den Farizeër, die, toen de Heere Jesus eene zondares begenadigde, Zijne vrije liefde wilde berispen. En maken wij het beter? Welk een verheffen van zichzelven, een uit de hoogte nederzien op den armen naaste; hoe menigmaal is ook op onze lippen de vraag: wat zal deze? Niemand, tenzij God hem de oogen opent, heeft inzicht in het ruime hart des Heeren Jesus, hoe Hij juist datgeue verkiest, wat den duivel te slecht is en door de vrome en goddelooze wereld met den nek wordt aangezien. Toch zal de Heere ook hier er voor zorgen, dat de duivel het werk Gods niet te schande maakt, maar Hij zal het handhaven en volbrengen ten einde toe, Zijne discipelen reddende uit de strikken en netten van den vorst der duisternis, die, waar hij niet komen kon in zijne ware gedaante, zich hult in een vroom gewaad, om, indien mogelijk, Gods werk te verstoren. Hiertoe gordt Hij Petrus aan met den Geest der wijsheid, niet slechts om zichzelven te verdedigen, maar opdat ook de broeders mogen overtuigd worden: „dit is van den Heere geschied, en het is wonderlijk in onze oogen."
Petrus valt hun niet hard, want hij weet hoe ook hij zelf eerst door God moesf overtuigd worden, dat deze weg de rechte was; hij verhaalt slechts in alle eenvoudigheid, hoe God hem bij de hand genomen en aanschouwelijk voorgesteld heeft, wat hij te doen had (Ys. 5—14). Hij breekt allen verderen twijfel bij hen af, waar hij mededeelt, hoe God Zijn eigen werk heeft gekroond, met dezelfde teekenen, die Hij hun, den Apostelen, heeft gegeven, en sluit zijne rede met de merkwaardige woorden: wie was ik toch, die God konde weren ? (Vs 17). Nu zijn dan ook de broeders volkomen overtuigd en tevreden gesteld, en zij verheerlijkten God, die Zijne wonderen heeft groot gemaakt, de Heidenen vervullende met Zijne vreeze, hen brengende tot den W e n s c h a l l e r H e i d e n e n.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 10 slot en 11 : 1 vv.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1888

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's