Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Jesaja 61 : 1—3. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Jesaja 61 : 1—3. (Vervolg.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij is gezalfd „om eene blijde boodschap te brengen." E e n e b l i j d e b o o d s c h a p . O, het zijn goede, genadige, waarachtig oprichtende, levende woorden, die van Zijne gezegende lippen komen.
Niet hard , hoewel ernstig , ongerechtigheid bestraffende; - op gerechtigheid gegrond, en - niet verwijtend, ofschoon de het zijn woorden der liefde, daarom juist leven en vrede aanbrengende. Woorden der waarheid en des levens, die den vloek wegnemen, den zegen schenken.
In waarheid, het is eene vroolijkmakende boodschap, het Evangelie onzes Heeren Jesus Christus! Evenwel het geldt niet allen menschen hoofd voor hoofd. Neen, liet Evangelie Christi is geene blijde boodschap voor elkeen, 't maakt niet allen vroolijk! Of betwijfelt gy zulks en maakt gij allerlei bedenkingen en tegenwerpingen? Zie rondom u, een iegelijk met toepassing op zichzelven!
Wat al menschen, die zich vroolijk maken in de genietingen dezer ras voorbijgaande wereld! zij kennen geene andere vreugde , dan het najagen van de begeerlijkheid der oogen, de begeerlijkheid des vleesches, de grootschheid des levens.
Hun vreugdezang is: laat ons eten en drinken en vroolijk zijn. Genieten, zoolang het leven duurt! Hebben dezen behoefte aan het Woord van Christus, dat hen vroolijk maaktP
Wat al menschen, die in de ongerechtigheid wandelen, de zonde indrinken als water, — zij vragen niet naar Gods gebod, volgen slechts eigen lust en zin, betreden met hartelust het pad, waarop de overste der wereld hen leidt; zy willen niet van de zonde af, zij willen niet Jesus tot hunnen Koning, maar roepen met woord en daad: weg met Hem, weg met Hem!
Hebben zij behoefte aan eene blijde b o o d s c h a p van Christus wege?
Wat al menschen, die rustig nederzitten, zichzelven vleiende en zegenende; zij maken uit hunne eigengerechtigheid en vroomheid eenen Christus, die hen ten hemel zal leiden, zij danken God, dat zij niet zoo verkeerd, zoo boos, zoo ijdel, zoo wereldsch, zoo goddeloos zijn! — het is de brave, de vrome wereld; — 't zijn rechtvaardigen, die meenen geene bekeering van noode te hebben; niet waar? ook zij kennen geene behoefte aan den Christus Gods, om van Hem de goede boodschap te hooren, de woorden van genade en ontferming over doemschuldigen ?
Maar, zegt iemand, noch in den een, noch in den ander zie ik mijn beeld, zóó g o d d e l o o s ben ik niet, dat ik mij om God noch Zijn gebod bekommeren zou, en ook die vroomheid, welke in eigengerechtigheid zich vertoont, mishaagt mij, van deze heb ik een afkeer!
Wel, wie zoo mag denken, — hij is dan b e t e r dan die goddelooze en eigengerechtige vrome menschen! Ter ernstige overdenking zij hem de vraag voorgelegd : hebt gij wel behoefte aan eene blijde boodschap van Christus, daar gij dus uzelven weet te rechtvaardigen en te zegenen ?
Wien de blijde boodschap Christi geldt? De Christus Zelf heeft het ons gezegd: het zijn de z a c h t m o e d i g e n . — Wie zijn dat? Het zijn de armen en verslagenen van geest, die voor Gods Woord beven; het zijn zoodanigen, die, waar zij hooren spreken van menschen, die zoo goddeloos zijn, dat zij zich om God noch Zijn gebod bekommeren, die slechts liefhebben de wereld en hetgeen in dezelve is, en van menschen, die zoo vroom zijn , dat zij uit hunne eigene vroomheid en heiligheid zich een Christus maken, — b e v e n en s i d d e r e n en in 't stof buigende voor de heiligheid van Gods Wet en den ernst Zijns Woords, niets anders weten te zeggen dan: zijt mij zondaar genadig! en niet kunnen ophouden met de bede: Doorgrond mij, en ken mijn hart, beproef Gij mij, o God! — Zachtmoedigen, zij zijn zoodanigen, die in g e e n e n k e l opz i c h t zich voor God k u n n e n r e c h t v a a r d i g e n — zij leggen de hand op den mond, veroordeelen zichzelven en geven God recht; zij kunnen Hem niets toonen dan zonde en wederom zonde. Yerkeerd van hart, verdraaid van zin, vol onverstand, geheel bedorven en bedervers van jongs af, doodschuldig — zóó kennen zij zich voor God; hun geweten beklaagt hen, dat zij tegen alle geboden zwaarlijk gezondigd en geen derzelve gehouden hebben, en nog steeds tot alle boosheid geneigd zijn. Zondaren zijn zij, niet zooals alle menschen dat wel willen heeten, maar zondaren voor God — in zonde ontvangen, in ongerechtigheid geboren. Als goddeloos liggen zij terneer voor 's Heeren aangezicht; zij achten zich niet boven de wereld verheven, maar bekennen met verbroken harte: die goddelooze, vervloekte, doemenswaardige wereld ben ik. Niets blijft hun overig dan: ontferm U mijner o God! ontferm U om Uws Naams wil! o Heere!
Zie, zulke zondaars, wien de zachtmoedigheid geene deugd is, op welke zij zich kunnen verheffen, maar die door God zachtmoedig, door Zijne heilige Wet tot zondaars gemaakt zijn, en dies vragen naar de gerechtigheid, die voor God geldt — deze, die door schuldbesef getroffen en verslagen, door 's Heeren sterken arm verbrijzeld zijn, zij hebben behoefte aan eene blijde boodschap, aan genadige woorden, die waarlijk oprichten en vroolijk maken in den Heere. —
Welnu, aan hen brengt de Christus eene goede boodschap voor hen heeft Hij woorden van leven en zegen, een waarachtig heil- en troostrijk woord.
„De Heere heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om de gevangenen vrijheid uit te roepen en den gebondenen opening der gevangenis. Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heeren en de dag der wraak onzes Gods; om alle treurige« te troosten. Om den treurigen Zions te beschikken, dat hun gegeven worde sieraad voor asch, vreugde-olie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor eenen benauwden geest, opdat zij genaamd worden eikeboomen der gerechtigheid, eene planting des Heeren, opdat Hij verheerlijkt worde."
Dat is een heerlijk, liefelijk Evangelie, wel geschikt om de tong des stommen los te maken en te doen zingen van het heil des Heeren. Voor alle zonden en wonden is genezing en vergeving bij Mij — dat roept de Christus den zachtmoedigen toe.
G e b r o k e n van h a r t , 't is voor Gods Wet te beven; door haar gewond, tot zondaar gemaakt, neder te liggen in zijne zonde en schande voor den Heere, en er is geene macht, om zich op te richten, en geen kleed om zich voor God te, bedekken.
Hier is de belijdenis: ik heb alles bedorven en ben niet in staat iets te herstellen, — en de klacht der ziele luidt: ik derf de heerlijkheid des Heeren , ik mis Zijne zalige gemeenschap.
Hier is bij de waarachtige bevinding van eigene zonde en schuld, van ellende en machteloosheid, de erkentenis: het is met mijne heerlijkheid, met mijne vroomheid en heiligheid gedaan; onrein door en door, geheel melaatsch, geheel verwond lig ik in eene diepte van verlorenheid, waaruit geen schepsel mij verlossen kan. Hier staan de zonde en misdaden voor oogen en wegen loodzwaar op de ziel, en de zucht rijst uit het binnenste: is er en hoe is er vergeving mijner zonde, verzoening mijner schuld? hoe ben ik rechtvaardig voor God? i s er genezing van mijne onreinheid, mijne doodelijke krankheid — wil de Heere mijne wonden genadiglijk heelen ? — de gebrokene van hart rekent zich slechts zonde, schande en vloek toe, hij buigt onder de heiligheid van Gods Wet, — en daarom moet hij antwoord hebben uit den hemel zeiven, hoe God over zulk eenen goddelooze denkt, of Hij nog gedachten des vredes en des ontfermens over hem heeft.
En wat is het antwoord? Luistere, al wie het gaarne verneemt: „de Heere is nabij de gebrokenen van hart en Hij behoudt de verslagenen van geeste." Ja, het Evangelie onzes Heeren Jesus Christus predikt genade, vergeving van zonden, uitdelging van schuld, genezing, redding, leven, — immers eenen God, die in o n t f e r m i n g Zijn lust heeft, Wiens welbehagen het is eenen goddelooze om n i e t te rechtvaardigen op grond van de g e r e c h t i g h e i d C h r i s t i , Wiens bloed ons reinigt van alle zonde, en dies de krankheên en wonden der ziele geneest en heelt.
Zoo mogen de gebrokenen van harte, voor wie alléén genezing is in den Heere Jesus, den waren geneesheer van doodkranke zielen — die getuigt: Ik ben de Heere, uw Heelmeester — zich in Hem verblijden, zich aan Hem houden in al hunne nooden. Onder Zijn toezicht, onder Zijne behandeling, in Zijne handen kunnen zij niet door den dood — den eeuwigen dood — worden verslonden; geen verderf kan hen vernielen.
En of zij ook klagen en zuchten: maar ach ! ilc ben gevangen, gebonden door zonde, dood en hel, — zij hooren het uit den mond van hun Redder, „dat Hij den gevangenen vrijheid schenkt, en den gebondenen opening der gevangenis." —
De Heere Christus is de overwinnaar van al Z i j n e vijanden, die vyanden zijn van de zaligheid Zijns volks. Voor Zijn bloed, dat vergeving der zonde heeft aangebracht, gaat open de deur der gevangenis, waarin een zondaar door eigen schuld gekomen, gebonden ligt met des duivels ketenen, en. . . de ketenen vallen af — de gevangene is vrij ; blij mag hij uitgaan om zich te verlustigen in zijne vrijheid, die eene w e t t i g e vrijheid is, waarbij aan de Wet des Hoogsten Konings is voldaan.
D i t toch is het Evangelie der vrijheid in en door Christus: Christus is getreden in onzen kerker der zonde, des doods en der hel; Hij heeft onze schande, onzen vloek, onze verdoemenis op Zich geladen, opdat wij, in Hem g e r e c h t v a a r d i gd en g e z e g e n d , het eeuwige leven zouden hebben. En deze vrijheid in God, deze verlossing van alle banden des Satans, kan geen vijand onzer zaligheid verstoren; — wel s t o r e n, want telkens komen duivel, wereld en eigen vleescli ons kwellen en zoeken ons te binden; — maar tot troost van alle aangevochtenen en tot bemoediging en versterking tegen alle verzoekingen des boozen en de verleiding der zonde, — is liet Evangelie van het vrijgemaakt zijn in Christus gewis; het staat naar 's Heeren woord in Christus vast: de gevangenis is g e o p e n d — de gebondene is vrij. — Geen zonde, wereld, wet, Satan kunnen verdoemen, waar de Pleere Christus gezegend heeft. In Hem is verschenen „het jaar van het welbehagen des Heeren,'' en „de dag der wrake onzes Gods."
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Verklaring van Jesaja 61 : 1—3. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's